ECLI:NL:RBUTR:2011:BU1968

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/ 600636-11 en 21-000516-10 (tul) [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met geweld en veroordeling voor belediging van een ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 20 september 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van winkeldiefstal met geweld en belediging van een ambtenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldiging van diefstal met geweld, waardoor de verdachte van dit feit is vrijgesproken. De rechtbank baseerde deze beslissing op de aangifte van de aangeefster en het proces-verbaal van bevindingen, maar concludeerde dat de waarnemingen van de aangever niet voldoende werden ondersteund door ander bewijs, zoals camerabeelden.

Wat betreft de belediging van de ambtenaar, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudige belediging. De verdachte had tijdens zijn detentie op het politiebureau een beledigende uitlating gedaan richting de surveillant, die hem had meegenomen naar een verhoorruimte. De rechtbank oordeelde dat de uitlating, hoewel gedaan in een afgesloten ruimte, toch als openbaar kon worden beschouwd, omdat deze in de tegenwoordigheid van de ambtenaar was gedaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 200, met een proeftijd van twee jaar, en heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf afgewezen. Tevens is gelast dat de cd-rom met beelden van de supermarkt aan de supermarkt Jumbo wordt teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/ 600636-11 en 21-000516-10 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 september 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1971] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
raadsman mr. W.C. den Daas, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 6 september 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- feit 1: een winkeldiefstal met geweld heeft gepleegd;
- feit 2: een surveillant van politie heeft beledigd door haar uit te schelden.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte van [aangeefster] en het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant].
Ten aanzien van feit 1 is de officier van justitie van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De officier van justitie heeft om die reden gevorderd om verdachte vrij te spreken van feit 1.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van beide tenlastgelegde feiten. De raadsman heeft daartoe, ten aanzien van feit 1, aangevoerd dat wettig en overtuigend bewijs dat verdachte goederen uit de winkel heeft meegenomen zonder te betalen, ontbreekt. De aangifte van [aangever] vindt, aldus de raadsman, geen bevestiging in de overige stukken in het dossier. Op de beelden van de bewakingscamera zijn de in de aangifte omschreven wegnemingshandelingen niet te zien.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geëmotioneerd was over zijn onterechte aanhouding voor feit 1. Hij zou in zichzelf hebben gescholden in zijn cel. Het is daardoor niet vast te stellen of verdachte tegen aangeefster [aangeefster] heeft gescholden. Voorts is door de raadsman aangevoerd dat de uitlating niet in het openbaar is gedaan nu de deur van zijn cel al gesloten was op het moment dat de uitlating werd gedaan.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1.
Op 25 juni 2011 heeft [aangever], namens Jumbo supermarkt, aangifte gedaan van winkeldiefstal gevolgd van geweld. Aangever [aangever] verklaart dat hij ziet dat een man, die later door politieagenten wordt herkend als verdachte, goederen vanuit de schappen onder zijn jas stopt. Aangever verklaart dat hij ook ziet dat verdachte goederen in een winkelmandje legt.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onduidelijk gebleven of verdachte zich daadwerkelijk goederen heeft toegeëigend. De waarneming van aangever [aangever] – dat verdachte goederen onder zijn jas stopt en deze niet afrekent – vindt geen bevestiging in de overige stukken in het dossier. Van de vermeende handelingen van verdachte in de winkel – het verbergen van goederen onder zijn jas en het leggen van goederen in een winkelmandje – zijn geen beelden beschikbaar. De goederen die verdachte heeft laten vallen op het moment dat hij de winkel rennend verlaat waren door hem afgerekend. Van de wijze waarop verdachte de winkel heeft verlaten, zijn beelden beschikbaar. Hierop is niet te zien dat verdachte goederen onder zijn jas verborgen houdt.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte goederen heeft weggenomen uit de winkel zonder deze te betalen. Zij zal hem dan ook van dit feit (1) vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2.
Nadat verdachte op 26 juni 2011 is aangehouden op verdenking van het plegen van diefstal met geweld (zoals tenlastgelegd onder 1) is hij ingesloten op het politiebureau aan de Kroonstraat in Utrecht.
Om 13.30 uur op diezelfde dag wordt verdachte door aangeefster [aangeefster], surveillant van politie, uit zijn ophoudruimte meegenomen naar een verhoorruimte. Omdat verdachte verbaal agressief reageert tegen aangeefster, brengt zij hem terug naar de ophoudruimte. Op het moment dat aangeefster de deur van de ophoudruimte sluit, roept verdachte luid en duidelijk het woord ‘hoer’ in haar richting. Aangeefster verklaart dat het woord ‘hoer’ voor iedereen die aanwezig was in het ophoudgebied hoorbaar was.
Arrestantenbewaarder [verbalisant] is naar de ophoudruimte gelopen omdat hij hoort dat verdachte boos is. [verbalisant] verklaart hierover dat hij verdachte met stemverheffing hoort praten. Hij verklaart voorts dat hij ziet dat zijn collega verdachte weer heeft ingesloten, waarna [verbalisant] hoort dat verdachte luid en duidelijk ‘hoer’ roept.
Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van de verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangeefster [aangeefster] niet heeft uitgescholden. Volgens verdachte heeft hij enkel gezegd dat hij geen verklaring wilde afleggen.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Een surveillant en een arrestantenbewaarder hebben verdachte horen schelden kort nadat hij was ingesloten in zijn cel. Zij hebben deze waarneming opgenomen in een aangifte en in een proces-verbaal van bevindingen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van de aangifte van [aangeefster] of van dit proces-verbaal van bevindingen. Aan deze verklaring van verdachte wordt om die reden door de rechtbank geen geloof gehecht.
Ten aanzien van het openbare karakter van de uitlating
De raadsman heeft aangevoerd dat de uitlating een openbaar karakter ontbeert nu de uitlating in een afgesloten ruimte is gedaan. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat niet duidelijk is of de uitlating tegen aangeefster [aangeefster] is gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan er geen misverstand over bestaan dat verdachte met zijn uitlating de bedoeling had om aangeefster [aangeefster] te beledigen. Aangeefster had verdachte immers kort tevoren ingesloten in zijn cel. Daaraan voorafgaand heeft aangeefster verdachte vanuit de ophoudruimte meegenomen naar een verhoorruimte, waarop verdachte ook reeds boos en verbaal agressief heeft gereageerd.
De uitlating is bovendien rechtstreeks gericht tegen en in tegenwoordigheid gedaan van aangeefster [aangeefster], nu zij zich nog in de directe nabijheid van de deur van de ophoudruimte bevond. Dat de deur van de ophoudruimte kort tevoren was gesloten, doet aan dat oordeel niet af.
Anders dan de raadsman stelt, is belediging niet slechts strafbaar indien de belediging een openbaar karakter heeft. Op grond van artikel 266 Sr. is immers ook een belediging die iemand in zijn tegenwoordigheid mondeling wordt aangedaan strafbaar.
Op basis van de aangifte van [aangeefster] en het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] acht de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 juni 2011 te Utrecht, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [aangeefster], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening,
op politiebureau Kroonstraat in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Hoer!".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Feit 2: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 1 week met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte reeds 53 dagen ten onrechte voorlopige hechtenis heeft ondergaan voor feit 1.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft een politieagente uitgescholden op het politiebureau. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte reeds eerder voor belediging van een ambtenaar in functie is veroordeeld. Deze recidive rechtvaardigt in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke geldboete. Daar staat tegenover dat verdachte 53 dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten voor feit 1, waarvan hij thans is vrijgesproken. De rechtbank is daarom van oordeel dat bij het opleggen van de straf ten gunste van verdachte moet worden afgeweken van eerdergenoemd uitgangspunt.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat een voorwaardelijke geldboete van
€ 200,= een passende sanctie is. Hierbij heeft de rechtbank mede rekening gehouden met de beperkte draagkracht van verdachte.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf van 3 maanden gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij arrest van het gerechtshof te Arnhem van 20 januari 2011 zal worden afgewezen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten, nu het feit waarvoor verdachte thans wordt veroordeeld een andere aard en strekking heeft dan het delict waarvoor verdachte op 20 januari 2011 door het gerechtshof in Arnhem is veroordeeld.
8 Het beslag
De officier van justitie heeft gevorderd dat de cd-rom met beelden van supermarkt Jumbo wordt teruggegeven aan supermarkt Jumbo.
De rechtbank gelast de teruggave aan supermarkt Jumbo van de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde cd-rom met beelden.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 266, 267 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 200,=, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 4 dagen;
- bepaalt dat deze geldboete niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
Beslag
- gelast de teruggave aan supermarkt Jumbo van de cd-rom met beelden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wassing, voorzitter, mrs. L.G.M. de Weerd en S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Verborg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 september 2011.