ECLI:NL:RBUTR:2011:BU4035

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
8 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 10-3041
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking beroep en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Utrecht, waarbij het bezwaar van verzoeker tegen de weigering van zijn aanvraag voor een Nederlands paspoort ongegrond is verklaard. Verzoeker heeft zijn beroep op 22 juni 2011 ingetrokken, met het verzoek om veroordeling van de burgemeester in de proceskosten en het griffierecht. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een besluit dat aanleiding geeft tot intrekking van het beroep, en dat verzoeker niet is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de burgemeester, door in een brief van 31 mei 2011 aan te geven dat de opslag van vingerafdrukken in een centrale reisdocumentenadministratie niet meer zal plaatsvinden, materieel tegemoet is gekomen aan de bezwaren van verzoeker. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten van het geding, die verzoeker redelijkerwijs heeft moeten maken, moeten worden vergoed door de burgemeester. De proceskosten zijn begroot op € 437,-. De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer van de rechtbank Utrecht op 8 november 2011.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 10/3041
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. G. van den Brink,
en
de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. Bitter.
Inleiding
1.1 Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 juli 2010 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 29 juni 2010 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder geweigerd de aanvraag van verzoeker voor een Nederlandse paspoort in behandeling te nemen.
1.2 Bij brief van 22 juni 2011 heeft verzoeker het beroep ingetrokken met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten en het griffierecht.
1.3 Verweerder heeft bij faxbericht van 23 september 2011 gereageerd.
Overwegingen
2.1 De veroordeling van een partij in de proceskosten in bestuursrechtelijke gedingen is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
2.2 Artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld.
2.3 De bezwaren van verzoeker tegen het afgeven van zijn vingerafdrukken ten behoeve van het verkrijgen van een Nederlands paspoort waren voornamelijk gericht tegen het opslaan van zijn vingerafdrukken in een centrale reisdocumentenadministratie. Hij heeft bij faxbericht van 22 juni 2011 zijn beroep ingetrokken naar aanleiding van een brief van verweerder van 31 mei 2011, en verzocht om veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verweerder heeft in die brief van 31 mei 2011 - onder verwijzing naar een tweetal brieven van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties - aangegeven dat, vooruitlopend op een wijziging van de Paspoortuitvoeringsregeling, voor nu wordt afgezien van de opslag van vingerafdrukken in een centrale reisdocumentenadministratie. Omdat zoals door verweerder in die brief wordt aangegeven de vingerafdrukken niet meer centraal worden opgeslagen, maar na afgifte van de identiteitskaart worden vernietigd, is volgens verzoeker tegemoetgekomen aan haar bezwaren.
2.4 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet aan verzoeker is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. Daartoe heeft verweerder allereerst betoogd dat van een besluit dat tot intrekking van het beroep aanleiding heeft gegeven geen sprake is. Van een tegemoetkoming door verweerder aan de bezwaren van verzoekster is evenmin sprake. Verweerder heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld omdat verzoeker geen vingerafdrukken heeft afgegeven. Een nieuwe aanvraag kan eerst in behandeling worden genomen wanneer verzoeker (onder meer) zijn vingerafdrukken heeft verstrekt, aldus verweerder.
Verweerder heeft met betrekking tot de brief van 31 mei 2011 en de daarin door de minister aangekondigde wijzigingen in de regelgeving ten aanzien van de opslag van vingerafdrukken nog aangegeven dat met een wijziging van de regelgeving geen sprake is van een situatie waarin als gevolg van het beroep wordt tegemoet gekomen aan zijn bezwaren. Verweerder heeft ter ondersteuning hiervan gewezen op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 31 augustus 2011 (LJN: BR6998).
2.5 Voor zover hier van belang richten de gronden van verzoekster in beroep zich voornamelijk tegen het opslaan van haar vingerafdrukken in een centrale reisdocumentenadministratie, om welke reden zij heeft geweigerd haar vingerafdrukken af te staan.
2.6 De rechtbank is van oordeel dat hetgeen verzoeker heeft aangevoerd zozeer aansluit bij hetgeen - zoals uit de brief van verweerder van 31 mei 2011 blijkt - kennelijk tot gewijzigde inzichten heeft geleid dat sprake is van een tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Met de brief van verweerder van 31 mei 2011 en de daarin opgenomen toezegging dat haar vingerafdrukken bij een aanvraag voor een identiteitskaart niet zullen worden opgeslagen in een centrale reisdocumentenadministratie, is verweerder naar het oordeel van de rechtbank in materieel opzicht tegemoet gekomen aan de bezwaren van verzoeker. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het feit dat van een besluit dat tot intrekking van het beroep aanleiding heeft gegeven geen sprake is, niet van doorslaggevende betekenis. De hierboven genoemde uitspraak van de CRvB van 31 augustus 2011 leidt evenmin tot een ander oordeel omdat het in die zaak mede ging om veranderde omstandigheden ten aanzien van betrokkene zelf, in plaats van (enkel) gewijzigde inzichten van het bestuursorgaan.
2.7 Gezien het voorgaande ziet de rechtbank, in aanmerking genomen een redelijke uitleg van het bepaalde in artikel 8:75a van de Awb, aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Bpb begroot op € 437,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, waarde per punt € 437,-) als kosten van verleende rechtsbijstand.
2.8 Uit het bepaald in artikel 8:41, vierde lid, van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden. Dit volgt rechtstreeks uit de wet. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.
2.9 Op grond van het voorgaande beslist de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Awb zonder nader onderzoek als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
Veroordeelt verweerder in de kosten van dit geding tot een bedrag van € 437,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. Overbeeke, rechter. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2011.
De griffier: De rechter:
mr. J.K. van de Poel
mr. A.M. Overbeeke
afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan verzet doen bij deze rechtbank, sector Bestuursrecht.