ECLI:NL:RBUTR:2011:BU8638

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
315625 / HARK 11-497
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht, heeft mr. Boumanjal op 16 november 2011 een verzoek tot wraking ingediend tegen rechter-commissaris mr. [X] in een aanhangige strafzaak. Dit verzoek volgde na een getuigenverhoor waarbij mr. Boumanjal zich onterecht behandeld voelde door de rechter-commissaris. Tijdens de zitting op 6 december 2011 werd het wrakingsverzoek besproken, waarbij mr. Boumanjal en officier van justitie mr. I. Langhorst aanwezig waren. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees van mr. Boumanjal voor vooringenomenheid van mr. [X] objectief gerechtvaardigd maakten.

De rechtbank oordeelde dat het telefonisch ingediende wrakingsverzoek van mr. Boumanjal niet als een geldig verzoek kon worden aangemerkt, omdat het niet schriftelijk was ingediend zoals vereist door de wet. Het feit dat mr. [X] het getuigenverhoor voortzette, ondanks de aankondiging van een wrakingsverzoek, werd niet als een schending van de regels beschouwd, aangezien er op dat moment nog geen schriftelijk verzoek was ingediend. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af, waarbij zij de bevoegdheid van de rechter-commissaris om het verhoor ordelijk te laten verlopen en het welzijn van de getuige te waarborgen, in overweging nam. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 20 december 2011.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Zaaknummer / rekestnummer: 315625 / HARK 11-497
beslissing van de rechtbank Utrecht, meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingsverzoeken,
in de zaak van
[verzoeker], wonende te [woonplaats],
verder te noemen: [verzoeker],
raadsman: mr. A. Boumanjal,
tegen
m[X],
rechter-commissaris in de sector strafrecht van deze rechtbank.
1. De procedure
1.1 Op 16 november 2011 heeft in de tegen [verzoeker] bij deze rechtbank
aanhangige strafzaak, bekend onder parketnummer 16/600914-11, een getuigenverhoor plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
1.2 Bij faxbericht van 16 november 2011 heeft mr. Boumanjal mr. [X] gewraakt.
1.3 Mr. [X] heeft niet in de wraking berust. Zij heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.4 Verzoeker en de rechter zijn door de griffier van deze rechtbank opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 6 december 2011.
1.5 Het verzoek tot wraking is behandeld ter zitting van 6 december 2011, waar
mr. Boumanjal is verschenen. Mr. [X] is met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen. Ter zitting is tevens verschenen mr. I. Langhorst, officier van justitie.
2. Het verzoek tot wraking
Mr. Boumanjal heeft aangevoerd dat hij vanwege de houding van mr. [X] en het verloop van het getuigenverhoor, waar mr. [X] de getuige herhaaldelijk had gemaand om geen antwoord te geven op zijn vragen, het verhoor heeft verlaten. Kort erna heeft hij telefonisch aan de griffier bericht dat hij mr. [X] wraakt. De beslissing van mr. [X] om daarna, ondanks dat zij telefonisch door hem was gewraakt, het getuigenverhoor door te zetten, althans buiten medeweten en afwezigheid van de verdediging af te ronden, is een onbegrijpelijke beslissing. In samenhang bezien met de houding van mr. [X] tijdens het verhoor en haar eerdere beslissing om aan een medewerker van Slachtofferhulp toegang te verlenen tot het verhoor zonder overleg dan wel medeweten van de verdediging, is de vrees van [verzoeker] dat mr. [X] jegens hem een vooringenomenheid koestert in ieder geval naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd.
3. Het standpunt van de rechter
Mr. [X] heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek naar voren gebracht dat op het moment dat mr. Boumanjal uit het getuigenverhoor was weggelopen het verhoor was afgelopen. De hierna volgende telefonische mededeling van mr. Boumanjal aan de griffier dat hij haar zou gaan wraken, is volgens haar nog niet aan te merken als een verzoek tot wraking. Op het moment dat zij met het voorlezen van de verklaring aan de getuige was aangevangen, was de door mr. Boumanjal aangekondigde fax nog niet bij de rechtbank binnengekomen. Mr. [X] heeft de aankondiging dat het telefonische wrakingsverzoek zou worden toegelicht per fax onvoldoende geacht om de afronding van het verhoor te onderbreken. Van het schriftelijke verzoek tot wraking nam zij pas kennis na afloop van het voorlezen van de verklaring aan de getuige en de administratieve afronding daarvan.
Verder heeft mr. [X] in haar reactie erop gewezen dat er geen rechtsregel is die vereist dat voor het verlenen van bijzondere toegang tot het verhoor van een getuige contact moet worden opgenomen met de advocaat van de verdachte en dat aan deze om toestemming zou moeten worden verzocht. Voorts heeft mr. [X] erop gewezen dat zij gebruik heeft gemaakt van de haar op grond van artikel 187b van het Wetboek van Strafrecht gegeven bevoegdheid te beletten dat aan een vraag van de verdediging gevolg wordt gegeven. In dat verband heeft zij er ook op gewezen dat één van de taken van de rechter-commissaris onder meer is het ordelijk laten verlopen van een verhoor van een getuige, waarbij ook gewaakt moet worden voor het welzijn van een getuige.
4. Beoordeling
4.1 Artikel 512 van het Wetboek van strafvordering bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2 De rechtbank is van oordeel dat het door mr. Boumanjal gestelde telefonisch aan de griffier gedane wrakingsverzoek niet als een wrakingsverzoek kan worden aangemerkt, aangezien het verzoek niet is geschied overeenkomstig het bepaalde in artikel 513 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Hoofdregel is immers dat een verzoek schriftelijk dient te geschieden, terwijl het tijdens de terechtzitting ook mondeling kan worden gedaan. Deze bepaling kan analoog worden toegepast gedurende het gerechtelijk vooronderzoek. Strekking van de bepaling is dat er bij de betrokkenen geen misverstand over kan bestaan dat een wrakingsverzoek is gedaan en op welk moment dat is geweest. Zo al met verzoeker zou worden aangenomen dat hij telefonisch de wraking van mr. [X] heeft gedaan, dan nog is dit niet tijdens de terechtzitting, wat zo moet worden opgevat dat hiermee is bedoeld dat het verzoek is gedaan ten overstaan van de rechter. De enkele aankondiging aan de griffier dat er een wrakingsverzoek zou worden ingediend is evenmin aan te merken als een wrakingsverzoek en het stond mr. [X] dan ook vrij haar werkzaamheden voort te zetten.
4.3 De rechtbank merkt dan ook als wrakingsverzoek aan het door mr. Boumanjal per fax op 16 november 2011 om 15:08 uur ingediende verzoek.
4.4 Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm gegeven door zowel artikel 512 van het Wetboek van strafvordering als door artikel 6 EVRM, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.5 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de
rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.6 Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond
waarvan thans geoordeeld dient te worden dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van mr. [X] jegens mr. Boumanjal en/of zijn cliënt [verzoeker]. Derhalve zal naar objectieve maatstaven worden beoordeeld of is gebleken van feiten en omstandigheden die mr. Boumanjal en/of [verzoeker] grond hebben gegeven voor de vrees dat het mr. [X] aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
4.7 De rechtbank is uit de stukken gebleken dat op het moment dat mr. Boumanjal het
getuigenverhoor heeft verlaten, mr. [X] het verhoor had beëindigd. Tijdens het nakijken van de getuigenverklaring is mr. [X] door de griffier er van op de hoogte gesteld dat
mr. Boumanjal telefonisch had meegedeeld dat hij haar zou gaan wraken en dat een schriftelijke toelichting zou volgen. Uit het proces-verbaal leidt de rechtbank af dat mr. [X] om 15.05 uur is aangevangen met het voorlezen aan de getuige van de afgelegde verklaring. Op dat moment was er nog geen wrakingsverzoek bij de rechtbank binnengekomen. Vast staat dat het wrakingsverzoek kort daarna om 15.08 uur per fax bij de rechtbank is binnengekomen. Mr. [X] heeft pas na het voorlezen van de verklaring aan de getuige kennis genomen van dat schriftelijke wrakingsverzoek.
4.8 Het feit dat mr. [X] voor aanvang van het voorlezen van de verklaring bekend was met het feit dat mr. Boumanjal haar telefonisch had gewraakt dan wel zou gaan wraken en zij desondanks met het voorlezen is aangevangen, geeft naar het oordeel van de rechtbank nog geen blijk van een schending van de regels omtrent de wraking van rechters. Op het moment dat mr. [X] met het voorlezen was aangevangen,was er immers nog geen schriftelijk wrakingsverzoek ingediend. De beslissing om in afwachting van een eventueel wrakingsverzoek de noodzakelijke handelingen af te ronden, kan noch afzonderlijk, noch in onderlinge samenhang bezien met de gang van zaken tijdens het verhoor, tot de conclusie leiden dat sprake is geweest van vooringenomenheid. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het de taak van een rechter-commissaris is om het verhoor van een getuige ordelijk te laten verlopen en toe te zien op het welzijn van de getuige. Uitgaande van de feitelijke weergave van het verhoor van de getuige had naar het oordeel van de rechtbank mr. [X] als rechter-commissaris de bevoegdheid op grond van artikel 187b van het Wetboek van strafvordering in te grijpen, nu een herhaaldelijk gestelde vraag opnieuw werd gesteld en de bejegening van de getuige door mr. Boumanjal zodanig was dat de emoties bij de getuige opliepen.
4.9 Ook in onderlinge samenhang bezien met de omstandigheid dat mr. [X] voorafgaand aan het getuigenverhoor zonder overleg met en instemming van mr. Boumanjal toestemming heeft verleend voor het bijwonen van het verhoor door een medewerker van Slachtofferhulp, geeft geen blijk van (schijn van) vooringenomenheid. Gelet op het bepaalde in artikel 187c van het Wetboek van strafvordering kan de rechter-commissaris tot bijwoning van het verhoor van een getuige bijzondere toegang verlenen. Er is geen wettelijke grondslag die mr. [X] verplicht om vooraf met mr. Boumanjal te overleggen dan wel om diens toestemming te verzoeken. Ook dit aspect kan dan ook niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
4.10 Het voorgaande betekent dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.
5. Beslissing
De rechtbank
5.1. wijst het verzoek tot wraking van mr. [X] af.
5.2. draagt de griffier op deze beslissing aan [verzoeker], mr. Boumanjal en
mr. [X] te zenden, alsmede aan de sectorvoorzitter van de sector strafrecht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap, voorzitter, mr. M. ter Brugge en
mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2011, in het bijzijn van de griffier mr. M.S.D. de Weerd.