ECLI:NL:RBUTR:2011:BV7827

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600521-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling op station Woerden met gevolgen voor slachtoffer

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 2 september 2011, is de verdachte veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 mei 2011 op het station Woerden, waar de verdachte zonder enige aanleiding het slachtoffer twee keer hard in het gezicht stompt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door deze handelingen, opzettelijk heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan het slachtoffer. De aangever verklaarde dat hij op het perron op zijn trein zat te wachten toen de verdachte, die naast hem zat, plotseling opstond en hem met kracht in zijn gezicht sloeg. Dit leidde tot een gekneusde neus en bloedingen, zoals bevestigd door medische rapporten.

Getuigen hebben de mishandeling waargenomen en verklaard dat de verdachte met kracht sloeg. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de aangever als overtuigend beschouwd. De verdachte is niet verschenen op de zitting en heeft geen berouw getoond voor zijn daden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten en zijn beperkte medewerking aan psychologisch onderzoek. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een voorwaardelijke straf of observatie in een forensisch psychiatrische kliniek, gezien de ernst van het feit en de kans op recidive.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden en heeft de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de geleden schade, toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding aan de benadeelde partij te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar, waarbij de rechtbank de ernst van het geweldsdelict en de impact op het slachtoffer benadrukte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600521-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 september 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1987] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in PPC Vught te Vught
raadsman mr. A.P. van Stralen, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 19 augustus 2011. Verdachte heeft afstand gedaan van zijn recht om bij zijn terechtzitting aanwezig te zijn en is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Subsidiair: [slachtoffer] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij met name op de verklaring van de aangever en op de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris dat hij aangever heeft geslagen. Voor wat het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel betreft heeft de officier van justitie daarbij aangevoerd dat verdachte bij de rechter-commissaris verklaarde dat hij het slachtoffer een gebroken neus had geslagen.
Ondanks dat de neus van het slachtoffer alleen gekneusd bleek te zijn, kan een gebroken neus naar de mening van de officier van justitie worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie acht daarom de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de neus van het slachtoffer niet gebroken was en de handelingen van verdachte ook niet waren gericht op het toebrengen van ernstig lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bewezenverklaring als volgt:
Aangever [slachtoffer] verklaarde bij de politie dat hij op 25 mei 2011 op een perron van het station Woerden op zijn trein zat te wachten. Aan zijn rechterzijde zat een man, die breeduit zat. Aangever zag dat de man opstond en dat de man zich naar hem omdraaide. Ineens voelde aangever een stomp in zijn gezicht. Aangever voelde dat de man hem met kracht in zijn gezicht sloeg. Hij voelde direct een lichte pijn aan zijn neus en er vloeide bloed uit zijn neus. Aangever heeft zijn handen voor zijn gezicht gedaan en hij voelde dat de man nog een keer in zijn gezicht sloeg.
Op grond van de medische verklaring van 25 mei 2011 kan worden vastgesteld dat aangever als gevolg van de stompen een gekneusde neus heeft opgelopen.
Getuige [getuige 1] verklaarde bij de politie dat hij zag dat een man slaande bewegingen maakte naar een persoon die op een bank op het perron zat. De man sloeg met kracht met zijn vuist in de richting van het gezicht van de man op de bank. Hij deed dit minimaal twee keer. De verdachte, die de mishandeling had gepleegd, werd door de politie aangehouden.
Getuige [getuige 2] verklaarde bij de politie dat zij op een bankje op het perron van station Woerden zat. Naast haar bevond zich een glazen wand en naast die wand zat het slachtoffer. Zij zag dat een man opstond en in de richting van het slachtoffer liep. De man sloeg met zijn vuist heel hard tegen de neus van het slachtoffer. De neus van de man begon direct hevig te bloeden.
Verdachte verklaarde bij de rechter-commissaris dat hij die meneer een gebroken neus had geslagen.
Op grond van het voornoemde acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer] met zijn vuist tegen de neus en het gezicht heeft gestompt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door het slachtoffer één keer hard tegen zijn neus te stompen en één keer hard in zijn gezicht te stompen, geprobeerd heeft om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dat verdachte deze intentie had maakt de rechtbank op uit de getuigenverklaringen, waaruit blijkt dat verdachte hard heeft uitgehaald, alsmede uit de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris. Verdachte heeft zo hard geslagen dat hij ervan uitging dat hij het slachtoffer een gebroken neus had geslagen. Nu het stompen in het gezicht van het slachtoffer, op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan, zeer wel zwaar lichamelijk letsel tot gevolg zou kunnen hebben gehad – het gezicht is immers een zeer kwetsbaar deel van het lichaam – kan verdachtes handelen worden beschouwd als een gedraging die naar de uiterlijke verschijningsvorm moet worden geacht gericht te zijn geweest op voltooiing van het misdrijf van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht dan ook de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op 25 mei 2011 te Woerden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet met kracht met de vuist tegen de neus en het gezicht heeft gestompt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Poging tot zware mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door S.A. Moonen, GZ-psycholoog, die op 4 augustus 2011 een rapport heeft uitgebracht.
Uit het rapport volgt dat verdachte zeer beperkt bereid is geweest om zijn medewerking aan het psychologisch onderzoek te verlenen. Gezien de beperkingen van het onderzoek kan de in 2010 gestelde diagnose persoonlijkheidsstoornis NAO met borderline en narcistische trekken thans niet worden bevestigd, maar zeker ook niet worden uitgesloten. Psychiatrische problematiek in engere zin kan evenmin worden uitgesloten.
Gelet op de onvolledigheid van zowel de diagnostische beeldvorming als de delictbespreking kan de psycholoog geen uitspraak doen over een verband tussen stoornis en delict en ook niet over de mate van toerekeningsvatbaarheid. De psycholoog geeft aan dat algemene factoren en condities als het ontbreken van primaire levensbehoeften (huisvesting, geld), het maatschappelijk disfunctioneren en het niet ontvankelijk zijn voor begeleiding en behandeling niet recidiveverminderend werken. Verdachte heeft bij herhaling laten blijken wars te zijn van bemoeienis van anderen, waardoor de haalbaarheid van welke interventie dan ook zich somber laat inschatten. De psycholoog kan geen inhoudelijk advies geven, maar geeft in overweging om procesdiagnostiek te laten verrichten en verdachte te laten observeren in een daartoe uitgeruste omgeving, zoals een Forensisch Psychiatrische Kliniek of het Pieter Baan Centrum.
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte tevens laten voorlichten door
A.C. Bruijns, psychiater, die op 12 augustus 2011 een rapport heeft uitgebracht.
Uit dit rapport volgt dat verdachte in de periode van het onderzoek in detentie een gestoorde impulsregulatie vertoont. De onderzoeksresultaten zijn te beperkt om te kunnen bepalen of en, zo ja, in welke andere psychische stoornissen de gestoorde impulscontrole mogelijk is ingebed. Ook bij het beoordelen van de mate van doorwerking van de gebrekkige impulscontrole in het gedrag van verdachte bij het ten laste gelegde feit doet zich het probleem van de gebrekkige diagnostiek voor. Hierbij wordt de interpretatie nog verder bemoeilijkt door de volledige onbekendheid met het eventuele middelengebruik door verdachte in de periode van het tenlastegelegde. De psychiater kan als gevolg van de gebrekkige diagnostiek geen gedragsdeskundig advies geven over de aard van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van verdachtes geestvermogens, over de mogelijke doorwerking in het tenlastegelegde en over de mate van toerekeningsvatbaarheid. Ook over het recidivegevaar op basis van een stoornis kan de psychiater geen gedragsdeskundig oordeel vellen. De psychiater geeft aan dat als de rechtbank het door de psycholoog gegeven advies om verdachte ter observatie te laten opnemen overneemt, de observatie in een FPK of in het Pieter Baan Centrum dient plaats te vinden.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een observatie van verdachte geen zin zal hebben, omdat verdachte zich tegenover de deskundigen weigerend heeft opgesteld en niet te verwachten valt dat zijn houding in het Pieter Baan Centrum anders zal zijn. Het advies van de deskundigen dient dan ook niet worden gevolgd, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de door de benadeelde partij [slachtoffer] ingediende vordering tot schadevergoeding geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat het onderhavige strafbare feit zich niet leent voor een observatie. Het advies van de deskundigen moet dan ook niet worden gevolgd, aldus de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat voor dit soort feiten in de regel een gevangenisstraf ruim onder de zes maanden wordt opgelegd. Als de rechtbank tot de oplegging van een gevangenisstraf komt zou een gevangenisstraf van vier tot vijf maanden passend zijn.
Ten aanzien van de door de benadeelde partij ingediende vordering tot vergoeding van de gemaakte medische kosten heeft de verdediging aangevoerd dat pas aan het eind van dit jaar duidelijk is welke medische schade - in de vorm van verschuldigd eigen risico - benadeelde totaal heeft geleden door dit feit. De verdediging heeft aangegeven dat het bedrag dat de benadeelde partij aan immateriële schade vordert kan worden toegewezen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft het slachtoffer twee keer hard in zijn gezicht gestompt. Het slachtoffer zat op dat moment, al wachtend op zijn trein, rustig op een bank zijn krant te lezen. Verdachte zat naast hem. Uit het niets en zonder reden is verdachte opgestaan en heeft hij het slachtoffer hard geslagen. De klappen kwamen voor het slachtoffer totaal onverwacht. Uit de verklaring van aangever bij de politie en uit het bij de vordering tot schadevergoeding gevoegde schade-onderbouwingsformulier blijkt dat het gebeuren een enorme impact op het slachtoffer heeft gehad. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort geweldsincidenten in het bijzonder en omstanders die dit zien gebeuren in het algemeen nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid kunnen ondervinden. Uit de verklaringen van getuigen blijkt ook dat zij geschrokken zijn van wat zij zagen.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 7 juli 2011 volgt dat verdachte recent meerdere keren is veroordeeld voor geweldsdelicten tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Daarnaast is sprake van meerdere nog openstaande zaken tegen verdachte, welke zaken ook verdenkingen van recent gepleegde geweldsdelicten betreffen.
Verdachte is niet terechtzitting verschenen. Verdachte heeft noch ter zitting, noch bij de politie, een verklaring gegeven voor het feit dat hij het slachtoffer uit het niets heeft geslagen. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij het slachtoffer heeft geslagen, omdat het slachtoffer hem niet aanstond. Verdachte heeft daarbij totaal geen berouw of spijt getoond. In plaats daarvan heeft verdachte aan de rechter-commissaris te kennen gegeven dat hij iedereen die hem niet aanstaat een gebroken neus zal slaan. Ondanks dat de deskundigen door de beperkte medewerking van verdachte aan het psychologisch en psychiatrisch onderzoek geen uitspraak hebben kunnen doen over de hoogte van de kans op recidive, is de rechtbank op basis van het vorenstaande van oordeel dat de kans op recidive wel degelijk aanwezig is. Uit de rapportage van de psycholoog komt echter naar voren dat verdachte niet wil meewerken aan enige vorm van hulpverlening en dat de aan verdachte in het verleden geboden hulp niet tot een positief resultaat heeft geleid. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde om het wederom plegen van (dit soort) strafbare feiten in de toekomst te voorkomen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en gelet op wat de officier van justitie en de raadsman daarover naar voren hebben gebracht, een observatie in een FPK of in het Pieter Baan Centrum in deze zaak niet aan de orde is. De rechtbank heeft daarom besloten het advies van de deskundigen niet op te volgen en thans vonnis te wijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit en de omstandigheden, zoals hiervoor aangegeven, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Mede rekening houdend met de straffen die in vergelijkbare straffen worden opgelegd zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf van vijf maanden opleggen.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 347,23 voor het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat zowel de gevorderde immateriële als de materiële schade rechtstreeks het gevolg is van dit bewezen verklaarde feit. Ook de gevorderde materiële schade is schade die de benadeelde partij op dit moment concreet door het bewezen verklaarde feit heeft geleden. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan de dag dat verdachte de schade volledig heeft betaald.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vijf maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 347,23, waarvan € 97,23 ter zake van materiële schade en € 250,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], € 347,23 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.P.H.M. Severeijns, voorzitter, mr. S. Wijna en
mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 september 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Primair
hij op of omstreeks 25 mei 2011 te Woerden, althans in het arrondissement
Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet meermalen, althans eenmaal (met kracht) met de vuist, althans de hand,
tegen de neus en/of het gezicht heeft gestompt en/of geslagen, zijnde de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 25 mei 2011 te Woerden, althans in het arrondissement
Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal
(met kracht) met de vuist, althans de hand, tegen de neus en/of het gezicht
heeft gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden.