ECLI:NL:RBUTR:2011:CA1213

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 oktober 2011
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
SBR 10/3826
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor woninginrichtingskosten in verband met transmuraal verlof

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 10 oktober 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor woninginrichtingskosten door de gemeente Utrecht. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A.H. van Marwijk, had op 2 maart 2010 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, welke door verweerder op 5 oktober 2010 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser in aanmerking was gebracht voor transmuraal verlof, waardoor hij niet tot de categorieën van personen behoorde die voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het bestreden besluit terecht was, omdat transmuraal verlof niet is opgenomen in de relevante wetgeving die de toekenning van bijzondere bijstand regelt. Eiser voerde aan dat transmuraal verlof gelijkgesteld zou moeten worden aan proefverlof, maar de rechtbank oordeelde dat de wetgever hier niet voor had gekozen. Eiser had ook aangevoerd dat in vergelijkbare gevallen wel bijzondere bijstand was toegekend, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder dit onvoldoende had gemotiveerd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. De rechtbank oordeelde dat verweerder in de gelegenheid was gesteld om de motivering van het besluit aan te vullen, maar dat de eerdere afwijzing niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser en het terugbetalen van het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering bij besluiten over bijzondere bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 10/3826
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. J.A.H. van Marwijk, advocaat te Utrecht
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder,
gemachtigde: C. van den Bergh.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 2 maart 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 8 februari 2011, waar eiser is verschenen. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
1.3 Na de behandeling van het beroep ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen tot het geven van een nadere toelichting. Verweerder heeft op 14 februari 2011 schriftelijk gereageerd. Vervolgens heeft eiser schriftelijk gereageerd op 18 maart 2011.
1.4 Nadat partijen toestemming hebben gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en heeft zij uitspraak bepaald op heden.
Overwegingen
2.1 Het bestreden besluit gaat over de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting omdat eiser in aanmerking is gebracht voor transmuraal verlof en daarmee niet behoort tot de categorieën die voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.
2.2 Eiser heeft aangevoerd dat transmuraal verlof materieel gelijk zou moeten zijn gesteld met proefverlof. Net als in de situatie van proefverlof woont eiser zelfstandig buiten de kliniek. Personen die met proefverlof zijn hebben recht op bijstand, zodat eiser hier ook recht op zou moeten hebben. Bij de opstelling van het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid (hierna: het Besluit) bestond alleen het proefverlof als vorm van extramurale vrijheidsbeneming. Eiser stelt zich op het standpunt dat eiser niet de dupe ervan mag worden dat de regelgever er kennelijk nog niet aan toe is gekomen om terbeschikkinggestelden die met transmuraal verlof buiten de kliniek verblijven, gelijk te stellen aan personen met proefverlof. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eiser onder verantwoordelijkheid van Justitie valt nu hij geen deelnemer is aan een verlofprogramma als genoemd in het Besluit.
2.3 Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet werk en bijstand (WWB) heeft degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen geen recht op bijstand. Het derde lid van dit artikel bepaalt - voor zover hier van belang - dat het eerste lid, onderdeel a, niet van toepassing is op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt buiten een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden of een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichting.
Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit.
2.4 Ingevolge artikel 1 van het Besluit worden als categorieën van personen, bedoeld in (onder meer) artikel 13, derde lid, van de WWB aangewezen degenen die:
a. deelnemen aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet;
b. proefverlof genieten als bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden;
c. deelnemen aan een scholings- en trainingsprogramma als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;
d. proefverlof genieten als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;
e. deelnemen aan het extramurale gedeelte van een programma in het kader van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, bedoeld in artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
f. in verband met noodzakelijke sociale verzorging en hulpverlening op grond van artikel 43, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet zijn overgebracht naar een daartoe bestemde plaats.
2.5 Artikel 50, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) bepaalt dat, indien de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen dusdanig is teruggebracht dat het verantwoord is hem tijdelijk de inrichting te doen verlaten, kan het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, met machtiging van Onze Minister, de ter beschikking gestelde verlof verlenen zich al dan niet onder toezicht buiten de inrichting te begeven. Verlof kan omvatten een verblijf geheel buiten de inrichting.
Artikel 51, eerste lid, van de Bvt wet bepaalt dat, indien de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen dusdanig is teruggebracht dat het verantwoord is hem bij wijze van proef in de maatschappij te doen terugkeren, kan het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, met machtiging van Onze Minister, de ter beschikking gestelde proefverlof verlenen.
2.6 Eiser is in het kader van een hem opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling sinds 21 september 2005 geplaatst in de [kliniek] in [woonplaats]. Vanaf 9 oktober 2008 is hij op grond van artikel 50, eerste lid, van de Bvt gemachtigd voor transmuraal verlof.
2.7 De rechtbank stelt vast dat transmuraal verlof als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Bvt niet is genoemd in artikel 1 van het Besluit. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eiser niet valt onder de in dit artikel genoemde categorieën van personen die in aanmerking kunnen komen voor (bijzondere) bijstand. Op zich kan eiser worden gevolgd in zijn constatering dat het proefverlof als bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de Bvt in het kader van een aanspraak als in deze zaak (bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting) materieel grote gelijkenis vertoont met transmuraal verlof als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Bvt, maar dit laat onverlet dat de regelgever er blijkens de tekst van artikel 1 van het Besluit niet voor heeft gekozen om ook deelnemers aan transmuraal verlof in aanmerking te brengen voor (bijzondere) bijstand. De rechtbank dient hier bij de beoordeling van deze zaak dan ook van uit te gaan. Dat sprake zou zijn van een fout van de regelgever, zoals eiser heeft betoogd, is niet onderbouwd en de rechtbank ook niet gebleken en vormt voor de rechtbank dan ook geen reden om anders te oordelen. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
2.8 Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat verweerder in vergelijkbare gevallen wel bijzondere bijstand heeft toegekend. Hij heeft in dit verband verschillende namen genoemd van personen die zoals eiser met een machtiging voor transmuraal verlof buiten de kliniek verblijven en aan wie wel bijzondere bijstand is verleend.
2.9 De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit zich ongemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van gelijke gevallen. Nu eiser de namen van vier personen heeft verstrekt die allen (voormalig) terbeschikkinggestelden zijn die van de gemeente Utrecht bijstand hebben ontvangen, had verweerder de situaties van deze personen kunnen en moeten vergelijken met die van eiser. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is het besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk gemotiveerd. De beroepsgrond van eiser slaagt. De rechtbank zal het beroep om die reden gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
2.10 De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, de motivering van het bestreden besluit op toereikende wijze heeft aangevuld. Verweerder heeft informatie verstrekt over de toekenningen van bijzondere bijstand aan de onder rechtsoverweging 2.9 genoemde personen. Uit de door verweerder hiervoor overgelegde stukken blijkt dat verweerder in deze gevallen telkens een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het Besluit door te veronderstellen dat ook transmuraal verlof onder dit besluit zou vallen. Niet is gebleken dat verweerder in een vergelijkbaar geval bijzondere bijstand heeft toegekend met de wetenschap dat transmuraal verlof niet valt onder artikel 1 van het Besluit. Onder deze omstandigheden kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet worden verplicht om in de door hem gemaakte fouten te volharden. Verweerder heeft in eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel dan ook geen aanleiding hoeven vinden om hem toch de gevraagde bijzondere bijstand te verlenen.
2.11 De rechtbank is ten slotte van oordeel dat in hetgeen eiser heeft aangevoerd, verweerder geen aanknopingspunten heeft hoeven zien voor de aanwezigheid van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB, die verweerder aanleiding hadden moeten geven eiser bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting te verlenen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 16 van de WWB is van zeer dringende redenen slechts sprake indien zich een acute noodsituatie voordoet en de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen. Naar het oordeel van de rechtbank is met hetgeen eiser heeft aangevoerd onvoldoende komen vast te staan dat hiervan sprake is. De beroepsgrond slaagt niet.
2.12 Het beroep is, wegens schending van artikel 7:12 van de Awb, gegrond. Het besluit wordt vernietigd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bestaat er aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
2.13 Gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 874,- als kosten voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
2.14 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,- dient te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 874,-;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 41,- aan hem vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K.J. Veenstra, als rechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2011.
De griffier: De rechter:
mr. M. Landwaart mr. K.J. Veenstra
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.