ECLI:NL:RBUTR:2012:BV3665

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600879-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsdelict met honkbalknuppel leidt tot poging tot doodslag en zware mishandeling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 9 februari 2012, is de verdachte beschuldigd van het toebrengen van geweld aan twee slachtoffers met een honkbalknuppel. De feiten vonden plaats op 3 juli 2011, toen de verdachte, na een lift naar huis te hebben gekregen van een vriend, zonder enige aanleiding de slachtoffers in het gezicht sloeg met de honkbalknuppel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de slachtoffers ernstig heeft verwond, waarbij één slachtoffer een gebroken kaak opliep en het andere slachtoffer een bult op het hoofd. De verdachte heeft erkend de slachtoffers te hebben geslagen, maar voerde aan dat hij zich in een noodweersituatie bevond. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat er geen bewijs was dat de slachtoffers een dreiging vormden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag en zware mishandeling, maar sprak hem vrij van de poging tot zware mishandeling van de inzittenden van de auto, omdat de kans op ernstig letsel niet aannemelijk was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Daarnaast werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade aan de slachtoffers, met een totale schadevergoeding van € 2.383,07 aan het ene slachtoffer en € 177,31 aan het andere slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600879-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 februari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem te Haarlem.
Raadsman: mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 januari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 1 meest subsidiair:
door met een honkbalknuppel op het hoofd van [slachtoffer] te slaan heeft
geprobeerd hem te doden, hem hierdoor zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht
dan wel heeft geprobeerd om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel
hem hierdoor heeft mishandeld;
feit 2 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair:
door met een honkbalknuppel op het hoofd van [slachtoffer 2] te slaan heeft
geprobeerd hem te doden dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen dan wel hem hierdoor heeft mishandeld;
feit 3 primair en 3 subsidiair:
door met een honkbalknuppel tegen een autoruit te slaan heeft gepoogd om aan de inzittenden [benadeelde], [slachtoffer 2] en [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel de betreffende auto heeft beschadigd;
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij heeft vrijspraak gevorderd ten aanzien van het onder 3 primair tenlastegelegde.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak gevraagd voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde in alle varianten en het onder 3 primair tenlastegelegde en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor zover het de bewezenverklaring van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is bij de beoordeling van de zaak uitgegaan van de hierna volgende feiten.
Op 3 juli 2011 krijgt verdachte op zijn verzoek een lift naar huis in de auto van [benadeelde]. Ook [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]), vrienden van [benadeelde] rijden mee, net als [naam], een vriend van verdachte.
Aangekomen in de woonplaats van verdachte, [woonplaats], lopen [slachtoffer] en [slachtoffer 2] met verdachte mee om het afgesproken bedrag voor de rit in ontvangst te nemen.
Terwijl [slachtoffer]en [slachtoffer 2] op hem wachten, loopt verdachte naar zijn auto, waar hij niet alleen het geld, maar ook een houten honkbalknuppel van circa 30 centimeter lang pakt. Nadat hij terug is gelopen naar [slachtoffer] en [slachtoffer 2], slaat hij zowel [slachtoffer] als [slachtoffer 2] met de honkbalknuppel in de richting van hun gezicht en raakt [slachtoffer] daarbij met die knuppel in het gezicht. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] en het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel volgt dat [slachtoffer] meermalen met de honkbalknuppel in het gezicht is geslagen.
[slachtoffer 2] weet zijn gezicht weg te draaien en krijgt zodoende een tik met de knuppel tegen zijn achterhoofd.
[slachtoffer] en [slachtoffer 2] rennen daarna naar de auto van [benadeelde], een Volkswagen Golf , gevolgd door verdachte. Verdachte slaat vervolgens met de honkbalknuppel tegen de ruit van het rechter voorportier van voornoemde auto. De betreffende ruit is daardoor versplinterd.
Door de slagen met de honkbalknuppel heeft [slachtoffer] onder meer een op twee plaatsen gebroken kaak opgelopen, een hoofdwond en een scheurwond op zijn voorhoofd op die moest worden gehecht. Ook is er een stukje van zijn kies afgebroken.
[slachtoffer 2] liep door voornoemde tik een bult op zijn achterhoofd op.
Verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer] met een honkbalknuppel in zijn gezicht heeft geslagen. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij dit met een zwaaiende beweging deed, ter terechtzitting omschreef hij het als een “slingerbeweging”.
Verdachte erkende voorts dat hij [slachtoffer 2] met voornoemde honkbalknuppel tegen het hoofd heeft geslagen. Hij omschreef de wijze waarop dit gebeurde zowel bij de politie als ter terechtzitting van 26 januari 2012 als een tik, recht bovenop zijn hoofd.
Verdachte heeft tot slot erkend dat hij de ruit van voornoemde auto met de honkbalknuppel heeft ingeslagen.
4.4. De kwalificatie
Ten aanzien van het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 1 meest subsidiair tenlastegelegde
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven, zoals onder 1 primair ten laste is gelegd.
De handelwijze van verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als gericht op de dood van voornoemd slachtoffer. Het is een algemene ervaringsregel dat delen van het hoofd dusdanig kwetsbaar zijn dat, indien daarop geweld wordt uitgeoefend, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. Door met een houten honkbalknuppel van circa 30 centimeter lang meermalen met een zwaai- dan wel een slingerbeweging -en dus met behoorlijke kracht, hetgeen ook blijkt uit het ontstane letsel- tegen het gezicht van [slachtoffer] te slaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat voornoemd slachtoffer, in geval van voltooiing van het voorgenomen misdrijf, hierdoor zou komen te overlijden. Hieruit volgt de opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer].
Ten aanzien van het onder 2 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde handeling van verdachte naar [slachtoffer 2] - het eenmaal geven van een tik in de richting van het gezicht met de betreffende houten honkbalknuppel - naar uiterlijke verschijningsvorm niet kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat verdachte daarmee de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard. Ook wanneer de rechtbank het bij het slachtoffer vastgestelde letsel in aanmerking neemt komt zij niet tot een andere conclusie dan hiervoor vermeld. Noch uit het letsel noch uit de wijze waarop verdachte met de honkbalknuppel heeft geslagen kan immers worden afgeleid dat verdachte met dusdanige kracht heeft geslagen dat er een aanmerkelijke kans bestond op de dood van het slachtoffer.
Gelet hierop kan het primair ten laste gelegde opzet op de dood niet worden bewezen, zodat verdachte van de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het opzet had om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zoals onder 2 subsidiair ten laste is gelegd. Het met een houten honkbalknuppel van circa 30 centimeter lang in de richting van het gezicht slaan is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Gezien de wijze waarop en de omstandigheden waaronder het voorgaande heeft plaatsgevonden, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer in geval van voltooiing van het voorgenomen misdrijf, zwaar lichamelijk letsel in voormelde zin zou hebben opgelopen. Het onder 2 subsidiair ten laste gelegde kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van het onder 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder
3 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht.
De omstandigheid dat de verdachte de portierruit van de auto heeft ingeslagen, terwijl
[benadeelde], [slachtoffer 2] en [slachtoffer] in die betreffende auto zaten, is weliswaar gevaarlijk en had als gevolg kunnen hebben dat rondspringend glas hen ernstig had kunnen verwonden, bijvoorbeeld als het glas in de ogen terecht was gekomen, doch niet is komen vast te staan dat die kans aanmerkelijk was. De onder 3 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wordt daarom niet wettig en overtuigend bewezen geacht, zodat de verdachte ook daarvan dient te worden vrijgesproken.
Gezien voornoemde feiten acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 3 subsidiair ten laste gelegde beschadiging van de betreffende auto.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1 primair: op 3 juli 2011 te Zeist, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met kracht met een honkbalknuppel in het gezicht van die [slachtoffer] heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2 subsidiair: op 3 juli 2011 te Zeist, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een honkbalknuppel in de richting van het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft geslagen;
3 subsidiair: op 3 juli 2011 te Zeist opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Volkswagen Golf) toebehorende aan [benadeelde], heeft beschadigd door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk met een honkbalknuppel te slaan tegen een zijruit van voornoemde auto.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van rechtsvervolging omdat er sprake zou zijn van noodweer, noodweerexces althans van putatief noodweer.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij, toen [slachtoffer] en [slachtoffer 2] met hem meeliepen om het betreffende geld op te halen, bang werd dat zij hem “te grazen wilden nemen”. Om zichzelf te kunnen verdedigen indien zij hem zouden aanvallen, pakte hij de honkbalknuppel uit zijn auto, verstopte deze onder zijn kleding en liep vervolgens naar [slachtoffer] en [slachtoffer 2].
Verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij van [slachtoffer 2] op - naar eigen zeggen - vriendschappelijke wijze een arm om zijn nek kreeg en vervolgens een duw, dacht dat hij werd aangevallen, waarna hij tegen hen het geweld gebruikte zoals is bewezen.
Bij de auto aangekomen, zou [slachtoffer 2], die op dat moment nog buiten de auto stond, met zijn benen een schijnbeweging hebben gemaakt, waarna hij als reflex met de honkbalknuppel tegen de auto zou hebben geslagen, aldus verdachte.
De rechtbank acht uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding door aangevers jegens verdachte. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich ten tijde van zijn gewelddadige handelen niet in een noodweersituatie bevond waarin hij gerechtigd was zich te verdedigen. Verdachte heeft immers zelf verklaard dat [slachtoffer 2] op vriendschappelijke wijze een arm om zijn schouders legde, zodat hieruit geen gevaar voor een wederrechtelijke aanranding kan worden afgeleid. Daarnaast geldt dat, ook als zou worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van verdachte dat [slachtoffer 2] hem vervolgens een duw heeft gegeven, voor welke stelling overigens geen steun te vinden is in enige andere verklaring, daaruit evenmin kan worden afgeleid dat sprake was van een onmiddellijk gevaar voor wederrechtelijke aanranding door aangevers jegens verdachte. Zonder nadere specificatie kan het feit dat een enkele duw is gegeven niet tot die gevolgtrekking leiden.
Nu het beroep op noodweer faalt, faalt derhalve ook het beroep op noodweerexces.
De rechtbank oordeelt voorts dat uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan verdachte zich op het moment dat hij ervoor heeft gekozen om aangevers met de honkbalknuppel te slaan, in een situatie bevond waarin hij verschoonbaar mocht menen dat hij door hen zou worden aangevallen. Verdachte heeft niet meer gesteld dan dat hij het gevoel had dat aangevers “hem te grazen” wilden nemen, maar er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die dat gevoel zouden kunnen rechtvaardigen. Hierbij staat naar het oordeel van de rechtbank ook overigens nog genoegzaam vast dat verdachte, zo hij al verschoonbaar mocht menen dat er een aanranding dreigde, de mogelijkheid had om zich op eenvoudige wijze aan de situatie te onttrekken. Verdachte heeft echter, terwijl aangevers op afstand stonden te wachten, een honkbalknuppel uit zijn auto heeft gepakt en vervolgens naar aangevers terug is gelopen. Bijgevolg wordt het beroep op putatief noodweer verworpen.
Nu niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van (putatief) noodweer gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de slachtoffers zonder kenbare aanleiding – maar mogelijk in verband met een ander incident eerder die avond- met een honkbalknuppel heeft geslagen.
Er zijn ook geen andere feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1: poging tot doodslag;
feit 2: poging tot zware mishandeling;
feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort beschadigen.
Er zijn tevens geen andere feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde, gelet op na te noemen persoonlijkheidsrapportage, enigszins verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft hiermee rekening gehouden in de strafmaat.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan
3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact, ook als dit inhoudt dat verdachte een behandeling dient te ondergaan bij De Waag of soortgelijke instelling.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de feiten 1 in alle varianten, 2 in alle varianten en 3 primair verzocht om verdachte vrij te spreken. Voor wat betreft het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit en, mocht de rechtbank tot een ander oordeel komen, ook de hiervoor genoemde feiten, heeft de verdediging verzocht verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld verplicht reclasseringscontact.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft twee slachtoffers zonder kenbare aanleiding met een honkbalknuppel in het gezicht dan wel tegen het hoofd geslagen. Vervolgens heeft hij met diezelfde honkbalknuppel de ruit van de auto waarin de slachtoffers wegvluchtten, ingeslagen. Verdachte heeft de lichamelijke integriteit van de slachtoffers ernstig geschonden en het gebeurde heeft op de slachtoffers grote impact gemaakt. Dit volgt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer], die ter terechtzitting van 26 januari 2012 is voorgehouden. Uit deze verklaring volgt dat hij veel pijn en hinder heeft ondervonden van zijn verwondingen en zich nog lange tijd onveilig en angstig heeft gevoeld. Behalve het leed dat dit soort feiten voor de slachtoffers met zich mee brengt, brengt het ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving te weeg.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in gelet op zijn strafblad d.d.
19 december 2011, waaruit volgt dat verdachte reeds eerder met justitie in aanraking is geweest en zich eenmaal eerder schuldig heeft gemaakt aan een geweldsdelict.
Over de persoon van verdachte is door psychiater C.J.F. Kemperman d.d. 10 januari 2012 een rapport uitgebracht. Uit dit rapport leidt de rechtbank af dat de problematiek van verdachte in diagnostische zin het beste te omschrijven is een persoonlijkheidsstoornis met cluster B trekken. Tevens is er sprake van misbruik van alcohol. Uit de rapportage volgt dat voornoemde stoornis, in combinatie met alcoholmisbruik, de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed. Verdachte dient naar het oordeel van voornoemde psychiater ten aanzien van de ten laste gelegde feiten dan ook als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
De rechtbank concludeert op grond van voornoemde rapportage dat het bewezen verklaarde in enigszins verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
C.J.F. Kemperman schat het risico op recidive, zolang de psychische gesteldheid van verdachte niet verbetert, matig in en adviseert aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, gekoppeld aan een verplicht reclasseringscontact en behandeling bij De Waag als bijzondere voorwaarde. De reclasseringsbegeleider van verdachte, S. Zuiderwijk, kan zich vinden in dit strafadvies.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
18 maanden noodzakelijk is. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten
6 maanden, voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van 2 jaren, om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan.
Gedurende deze proeftijd dient verdachte zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt dat hij een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling dient te volgen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan.
7 De benadeelde partijen
7.1. De benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 4.003,07.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 2.383,07 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 383,07 ter zake van materiële schade en € 2.000,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
7.2. De benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 177,31 voor feit
3 subsidiair.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van deze benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 57, 287, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: poging tot doodslag;
feit 2 subsidiair: poging tot zware mishandeling;
feit 3 subsidiair: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan
een ander toebehoort beschadigen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt dat hij een behandeling bij De Waag of soortgelijke instelling dient te ondergaan;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.383,07 waarvan € 383,07 ter zake van materiële schade en € 2.000,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 3 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
[benadeelde]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 177,31 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 3 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Maatregel van schadevergoeding
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- benadeelde partij [slachtoffer], € 2.383,07, 33 dagen hechtenis,
- benadeelde partij [benadeelde], € 177,31, 3 dagen hechtenis,
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. S. Wijna en mr. C.A.M. Straalen-Coumou, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 februari 2012.