ECLI:NL:RBUTR:2012:BW2021

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-601192-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling door inrijden op politievoertuigen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 13 maart 2012, stond de verdachte terecht voor de poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte had op 9 december 2011 met zijn auto op politievoertuigen ingereden tijdens een achtervolging, waarbij hij hoge snelheden haalde. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet bewezen kon worden, maar dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de betrokken agenten en de omstandigheden van de achtervolging. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat de rechtbank van mening was dat er geen sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de agenten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van veertien maanden op, evenals een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor vijf jaar. De rechtbank achtte de ernst van de feiten en de onverschillige houding van de verdachte, die onder invloed van alcohol had gereden, zwaarwegend. Tevens werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601192-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 maart 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1962] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd te Huis van Bewaring De Weg, Amsterdam,
raadsman mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 februari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op of omstreeks 9 december 2011 heeft geprobeerd om de agenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door op drie verschillende momenten met zijn auto in te rijden op het dienstvoertuig waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] reden, dan wel dat verdachte [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft bedreigd;
feit 2: op of omstreeks 9 december 2011 heeft geprobeerd om de agenten [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met zijn auto opzettelijk frontaal tegen het dienstvoertuig waarin [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] reden te rijden, dan wel dat verdachte [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] heeft bedreigd.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 1 primair (poging tot doodslag) en 2 primair (poging tot zware mishandeling) heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangiften die zijn gedaan door [verbalisant 1], [verbalisant 2] (feit 1) en [verbalisant 3] (feit 2). Daarnaast baseert de officier van justitie zich op de processen-verbaal van bevindingen die over de incidenten zijn opgemaakt door de agenten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 4], [verbalisant 5] en [verbalisant 3].
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten kan komen en heeft daarom verzocht verdachte vrij te spreken van beide aan hem ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft daartoe ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1 primair aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat bij verdachte sprake was van opzet op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Naar het oordeel van de raadsman is van voorwaardelijk opzet evenmin sprake. Ter onderbouwing van dat standpunt wijst de raadsman op een vonnis van 28 november 2011 van de rechtbank in Zwolle (LJN BU9546), waaruit zou volgen dat de kans op overlijden ten gevolge van het inrijden met een auto op een andere auto naar algemene ervaringsregels niet aanmerkelijk is te noemen.
Van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is ook geen sprake, aldus de raadsman. Daartoe heeft de raadsman per ‘botsmoment’ uiteengezet dat de kans op zwaar lichamelijk letsel niet aanmerkelijk was te achten. Op de onder 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging is de raadsman niet ingegaan.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 2 primair heeft de raadsman aangevoerd dat agent [verbalisant 3] ervoor heeft gekozen om verdachte tot stoppen te dwingen, ook als dat tot een botsing zou leiden. De klap was niet zo hard – de airbags waren niet uitgeklapt – dat bewezen kan worden dat sprake zou zijn van een aanmerkelijke kans op de dood of op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast was het voor verdachte niet te voorzien dat het verkeer op de rotonde tegemoet komend verkeer zou zijn . Naar het oordeel van de raadsman heeft verdachte de aanmerkelijke kans, zo die al zou bestaan, niet bewust aanvaard.
Ten slotte heeft de raadsman ten aanzien van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde bedreiging aangevoerd dat verdachte geen opzet had; het kwam voor verdachte onverwacht dat de politiebus de weg blokkeerde. Daarnaast kon onder de omstandigheden waaronder de bedreiging was gedaan niet de redelijke vrees ontstaan dat deze bedreiging ook daadwerkelijk zou worden uitgevoerd.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 10 december 2011 heeft omstreeks middernacht tussen Mijdrecht en Wilnis een achtervolging plaatsgevonden tussen een politievoertuig en de bestuurder van een witte BMW waarbij snelheden zijn gehaald tot 160 kilometer per uur binnen de bebouwde kom. De bestuurder van de BMW kon uiteindelijk tot stoppen worden gedwongen op de rotonde op de N212 – Bovenweg in Wilnis door een ander politievoertuig. De bestuurder van de BMW, die [verdachte] (verder: verdachte) bleek te zijn genaamd, is daarop aangehouden.
Ten aanzien van feit 1
Op 10 december 2011 zijn [verbalisant 2] (aspirant van politie) en [verbalisant 1] (hoofdagent) belast met de incidentenafhandeling in de gemeente De Ronde Venen. Zij bevonden zich in hun dienstvoertuig op de Koger in Mijdrecht toen zij een witte BMW slingerend zagen naderen. [verbalisant 2] en [verbalisant 1] hebben de bestuurder van de BMW een stopteken gegeven omdat zij hem een blaastest wilden afnemen.
Op het moment dat de witte BMW rustig achter het dienstvoertuig van [verbalisant 2] aanreed, heeft de bestuurder van de BMW zijn voertuig met hoge snelheid gekeerd waarna hij op de rotonde van Hofland is afgereden. [verbalisant 2] heeft de achtervolging van de BMW ingezet.
Volgens [verbalisant 2] stond het voertuig van verdachte nabij de kruising Rondweg/ Industrieweg stil in de berm. Hierbij stond de BMW met de voorzijde gericht op de voorzijde van het dienstvoertuig van [verbalisant 2] en [verbalisant 1]. [verbalisant 2] heeft vervolgens gezien dat verdachte met zijn voertuig in de richting van hun voertuig gereden kwam, terwijl de motor van zijn voertuig hoge toeren maakte. [verbalisant 2] zag en voelde dat de BMW hun voertuig raakte en dat hun voertuig naar achteren werd geduwd.
[verbalisant 1] heeft over dit moment opgemerkt dat de BMW optrok en hun voertuig aan de linkerzijde schampte.
[verbalisant 2] is daarna opnieuw achter het voertuig van verdachte aangereden. Bij de rotonde Rondweg/ Hofland heeft verdachte zijn voertuig stil gezet. [verbalisant 2] heeft over dit moment opgemerkt dat hij zag dat verdachte zijn voertuig in de achteruit zette. [verbalisant 2] zag dat verdachte achteruit rijdend hard op hen af kwam. [verbalisant 2] voelde dat het dienstvoertuig voor de tweede keer door het voertuig waarin verdachte reed, werd geramd. [verbalisant 2] kon een aanrijding niet voorkomen, ondanks het volledig indrukken van het gaspedaal van het dienstvoertuig.
[verbalisant 1] heeft over deze tweede aanrijding opgemerkt dat de BMW op de rotonde Rondweg/ Hofland stopte, dat het achteruitrijdlicht aanging en dat hij de BMW op hun voertuig zag afkomen. [verbalisant 1] zag en voelde dat de BMW tegen hun dienstvoertuig reed. Dit ging behoorlijk hard omdat op dat moment zij nog in voorwaartse richting reden.
De achtervolging van de BMW is wederom voortgezet. Nabij de kruising van de N201 met de N212 heeft de BMW geremd en een bocht naar rechts gemaakt. Vervolgens is de BMW linksom de kruising opgereden. [verbalisant 2] heeft het dienstvoertuig de kruising opgestuurd, in de richting van de BMW. Over dit moment heeft [verbalisant 2] opgemerkt dat verdachte met zijn voertuig recht op hen is afgereden. Verdachte heeft het dienstvoertuig geramd dat daardoor naar achteren werd geduwd. [verbalisant 2] voelde dat hij uit zijn stoel werd gedrukt en dat zijn gordel in de veiligheidsstand schoot. [verbalisant 2] schat de afstand van waar verdachte op hen is ingereden op ongeveer vijftig meter.
Volgens [verbalisant 1] is de BMW op de kruising van de provinciale weg met de N212 tegen de rechterzijde van hun voertuig aangereden. [verbalisant 1] heeft zich schrap gezet om de klap te kunnen opvangen. Verdachte heeft met zijn voertuig het dienstvoertuig opzij geduwd waarna verdachte kon passeren.
Verdachte heeft daarna zijn weg vervolgd in de richting van de rotonde N212 met de Bovenweg te Wilnis.
Ten aanzien van feit 2
Op het moment dat verdachte met zijn voertuig de rotonde van de N212 met de Bovenweg driekwart had gevolgd, zijn de agenten [verbalisant 4] (hoofdagent), [verbalisant 5] (aspirant) en [verbalisant 3] (brigadier) in hun dienstvoertuig bij die rotonde aangekomen.
[verbalisant 3] heeft het politievoertuig in tegengestelde richting de rotonde opgestuurd om verdachte tot stoppen te dwingen. [verbalisant 4] heeft de snelheid van de BMW op dat moment geschat op ongeveer 40 kilometer per uur.
[verbalisant 5] heeft de snelheid van het dienstvoertuig op dat moment geschat op ongeveer 20 kilometer per uur. Volgens [verbalisant 5] heeft het voertuig waarin verdachte reed geen snelheid geminderd terwijl hij hen tegemoet reed. De BMW heeft hun voertuig vervolgens geramd.
Volgens [verbalisant 3] heeft hij het dienstvoertuig niet helemaal tot stilstand kunnen brengen voordat de BMW vrijwel frontaal tegen het dienstvoertuig is gereden. [verbalisant 3] heeft zijn voet van het gaspedaal gehaald om de klap te kunnen opvangen. Hij heeft de snelheid waarmee de BMW op het dienstvoertuig is ingereden, geschat op tussen de 40 en 50 kilometer per uur. [verbalisant 3] heeft voorts opgemerkt dat hij aan de binnenzijde van de rotonde een ruimte van twee meter heeft vrijgehouden, zodat aan verdachte een mogelijkheid werd geboden om een aanrijding te voorkomen indien hij zijn voertuig niet tijdig tot stilstand zou kunnen brengen. [verbalisant 3] zag echter dat verdachte, zonder vaart te minderen, recht op het dienstvoertuig is afgereden.
Verklaringen verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij op het dienstvoertuig van [verbalisant 2] en [verbalisant 1] is ingereden omdat hij geen zin had in een discussie en ook omdat hij hen van zich wilde afschudden. Volgens verdachte kon hij het voertuig waarin [verbalisant 4], de [verbalisant 5] en [verbalisant 3] reden, niet meer ontwijken.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij die avond in een café een fles wijn had gedronken, waarna hij in de auto is gestapt. Het heeft verdachte verbaasd dat het die avond niet veel erger was afgelopen. Verdachte heeft zijn (rij-)gedrag ter terechtzitting omschreven als belachelijk, waanzinnig en asociaal. Verdachte wijt zijn (rij-)gedrag aan de hoeveelheid alcohol die hij die avond had gedronken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 1 en 2
Naar het oordeel van de rechtbank was het opzet van verdachte er niet op gericht om de agenten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (feit 1) en [verbalisant 4], [verbalisant 5] en [verbalisant 3] (feit 2) van het leven te beroven. Voorts is de rechtbank van oordeel dat naar algemene ervaringsregels de kans op het overlijden van [verbalisant 2], [verbalisant 1], [verbalisant 4], [verbalisant 5] en [verbalisant 3] tengevolge van voormelde gedragingen van verdachte niet aanmerkelijk is te achten, zodat verdachte ook geen voorwaardelijk opzet op de dood van [verbalisant 2], [verbalisant 1], [verbalisant 4], [verbalisant 5] en [verbalisant 3] heeft gehad. De rechtbank acht de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte derhalve van deze feiten vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling) overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte is tijdens een achtervolging waarbij zeer hoge snelheden zijn behaald, tot drie keer toe met zijn auto ingereden op het dienstvoertuig van de agenten [verbalisant 2] en [verbalisant 1]. Hiervan is hij eenmaal achteruit rijdend op het voertuig van [verbalisant 2] en [verbalisant 1] ingereden. Daarna is hij, zonder vaart te minderen, frontaal op een ander politievoertuig ingereden waarin op dat moment drie agenten zaten ([verbalisant 4], [verbalisant 5] en [verbalisant 3]). Door verdachte is hierbij telkens doelbewust de confrontatie gezocht omdat hij aan een controle van de politie wilde ontkomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat met een auto aanzienlijk letsel aan een ander kan worden toegebracht indien het tot een aanrijding met een ander voertuig komt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de kans dat de inzittenden van deze dienstvoertuigen door dit samenstel van gedragingen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer op een bepaald gevolg gericht te zijn geweest, in dit geval het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 impliciet subsidiair ten laste is gelegd (poging tot zware mishandeling).
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
omstreeks 09 december 2011 te Wilnis en te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 1] (hoofdagent van politie) en [verbalisant 2] (aspirant van politie) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet telkens
terwijl die [verbalisant 1] en die [verbalisant 2] in een dienstvoertuig van de politie Utrecht reden,
terwijl hij, verdachte, een personenauto (merk BMW) bestuurde
- op of nabij de kruising van de Rondweg/Industrieweg
terwijl de auto van verdachte in de berm stond met de voorzijde gericht op de
voorzijde van de auto van die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] met zijn,
verdachtes, auto vanuit die berm met hoge motortoeren en/of met meer dan
geringe snelheid opzettelijk tegen de zijkant van de auto van die De
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] is gereden en
vervolgens
- op of nabij de rotonde Rondweg/Hofland terwijl, zijn verdachtes, auto
vóór de auto van die [verbalisant 1] en die [verbalisant 2] stond met zijn,
verdachtes auto al achteruit rijdend tegen de voorkant van de voorwaarts
rijdende auto van die [verbalisant 1] en die [verbalisant 2] is
gereden en
vervolgens
- op de kruising Provinciale weg/ingenieur Enschedeweg [N212],
terwijl de auto van die [verbalisant 1] en die [verbalisant 2] vóór de auto van
verdachte stond met zijn, verdachtes, auto tegen de rechterzijde van
de auto van die [verbalisant 1] en die [verbalisant 2] is gereden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
Primair
omstreeks 09 december 2011 te Wilnis, gemeente De Ronde Venen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 3] (brigadier van politie) en
[verbalisant 4] (hoofdagent van politie) en [verbalisant 5] (aspirant van
politie) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met dat opzet als bestuurder van een personenauto (merk BMW) op de rotonde N 212- Bovenweg met het door hem, verdachte,
bestuurde voertuig met een snelheid van ongeveer 40-50 kilometer per uur,
opzettelijk frontaal te rijden en te botsen tegen het in voorwaartse richting bewegende opvallende dienstvoertuig waarin die [verbalisant 3] {met een snelheid van (ongeveer) 25 kilometer per uur} als bestuurder reed en die [verbalisant 4] en die [verbalisant 5] als passagier reden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 primair: poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Feit 2 primair: poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden met aftrek en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaren.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de gehele tenlastelegging bepleit. Daarnaast is door de raadsman aangevoerd dat het gedrag dat verdachte vertoont mede aan zijn opvoeding is te wijten. Volgens de raadsman komt dit ook naar voren in het rapport van psycholoog drs. G.G. Haringsma van 10 februari 2012. Naar het oordeel van de raadsman kan een persoon er niet altijd iets aan doen dat hij is geworden zoals hij is. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om hiermee rekening te houden.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte is tot vier keer toe ingereden op agenten die op dat moment in hun dienstvoertuig reden. Verdachte deed dit om te ontkomen aan een controle; hij heeft hierover verklaard dat hij geen zin had in een discussie. Door te handelen zoals verdachte – het met hoge snelheden onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol rijden over de openbare weg, waarop zich op dat moment ook ander verkeer bevond en zonder over een geldig rijbewijs te beschikken, terwijl hij tot vier maal toe opzettelijk een aanrijding veroorzaakte met politievoertuigen – heeft verdachte zeer laakbaar gehandeld. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan.
Hierbij heeft de rechtbank mede acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 6 januari 2012 van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte reeds vele malen is veroordeeld voor verkeersdelicten. Hieruit spreekt ook van roekeloos gedrag, waarbij verdachte anderen in gevaar heeft gebracht. Tengevolge van deze gedragingen is het rijbewijs van verdachte ongeldig verklaard.
Verdachte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs op de hoogte. Verdachte was zich er evenzeer van bewust dat hij die avond teveel had gedronken toen hij na cafébezoek in de auto stapte.
Verdachte heeft zich opnieuw onverschillig getoond voor de belangen van anderen en ook voor de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor anderen. Hij heeft enkel aan zichzelf gedacht door voor de makkelijkste oplossing te kiezen toen hij in de auto stapte na cafébezoek en op het moment dat hij er vandoor ging nadat de politie hem een stopteken had gegeven.
Deze onverschillige houding van verdachte is ook waargenomen door psycholoog drs. G.G. Haringsma die hierover in zijn rapport van 10 februari 2012 opmerkt dat verdachte een diepgaand patroon van gebrek aan achting voor en schending van rechten van anderen vertoont. Volgens Haringsma is verdachte niet genegen stil te staan bij de gevaren en de mogelijke ernstige gevolgen van zijn gedrag. Verdachte toont weinig meegevoel of wroeging. Naar de mening van Haringsma is bij verdachte sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verdachte neemt een ongemotiveerde houding aan ten opzicht van veranderingen in zijn gedrag. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij geen reden ziet om te stoppen met zijn huidige gebruik van veel alcohol en ook dat hij daarvoor geen training wenst te ondergaan.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De rechtbank zal dan ook een straf opleggen conform de eis van de officier van justitie.
7. De benadeelde partij
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen en om daarnaast aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu hij heeft geconcludeerd tot vrijspraak van verdachte voor beide feiten. Subsidiair heeft de raadsman opgemerkt dat de vordering geheel voor toewijzing in aanmerking komt in het geval dat de rechtbank tot een veroordeling komt.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [verbalisant 3] vordert een schadevergoeding van € 375,00 voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen alsmede de wettelijke rente over dat bedrag.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2: poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van veertien maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van vijf jaren;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 3] van € 375,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
10 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 3], € 375,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 7 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Wijna, voorzitter, mr. J.R. Krol en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Verborg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 maart 2012.