uitspraak van de meervoudige kamer van 30 november 2012 in de zaak tussen
Stichting Platform VG, te Utrecht, eiseres
(gemachtigde: mr. M.E.F. Bots),
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder
(gemachtigden: mr. I.M. Zweep, mr. C.A.J. Mastenbroek en mr. A.A.G. Vink).
Bij besluiten van 29 december 2010 (de primaire besluiten) heeft verweerder negen aanvragen van eiseres om projectsubsidies afgewezen.
Bij besluit van 7 oktober 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2012. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts zijn namens eiseres verschenen haar directeur, [directeur] ([directeur]), en [vice-voorzitter], vice-voorzitter van het bestuur van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
1. De rechtbank ziet zich in de eerste plaats ambtshalve voor de vraag gesteld of het beroep ontvankelijk is en, vervolgens, of de bezwaren terecht ontvankelijk zijn geacht door verweerder.
2. Zowel de bezwaren als het beroep zijn ondertekend door [directeur]. Artikel 7, eerste lid, van de statuten van oprichting van eiseres bepaalt dat eiseres wordt vertegenwoordigd door het bestuur of door twee tezamen handelende bestuurders. [directeur] is directeur en niet bestuurder van eiseres. Op grond van de statuten is hij derhalve niet zonder meer bevoegd eiseres in rechte te vertegenwoordigen, maar dient hij daartoe - op grond van artikel 7, tweede lid, van deze statuten - door het bestuur of twee tezamen handelende bestuurders te worden gevolmachtigd.
3. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in de uitspraak van 22 juli 1997 (LJN: AP7063) geoordeeld dat wanneer degene die het beroepschrift, waarmee het geding aanhangig is gemaakt, heeft ondertekend het oogmerk bezit niet voor zichzelf, maar voor een stichting in beroep te komen, van de bevoegdheid tot het instellen van een zodanig beroep zal moeten kunnen blijken. Het behoort immers tot de eisen van een behoorlijke procesvoering dat buiten twijfel is wie als aanlegger van het geding moet worden aangemerkt. Om die bevoegdheid vast te stellen kan op grond van artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de ondertekenaar van het beroepschrift worden verlangd dat deze zijn bevoegdheid aantoont. Hierbij merkt de ABRvS op dat zij in beginsel ook een na ommekomst van de beroepstermijn gedateerde schriftelijke machtiging aanmerkt als bewijs dat de beroepsbevoegde stichting zelf tijdig heeft besloten tot het instellen van het beroep. De gevraagde machtiging dient volgens de ABRvS binnen de op grond van artikel 6:6 van de Awb gegeven termijn te worden overgelegd.
4. Aangezien het beroepschrift door [directeur] is ondertekend, is eiseres door de rechtbank bij brief van 16 november 2011 in de gelegenheid gesteld binnen vier weken een schriftelijke machtiging te overleggen waaruit blijkt dat [directeur] gevolmachtigd was het beroep in te stellen. De door twee tezamen handelende bestuursleden ondertekende volmacht, gedateerd op 8 december 2011, is bij brief van 9 december 2011 aan de rechtbank gezonden en is daar op 12 december 2011 binnengekomen. Het beroep is dus, gelet op hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 3, bevoegd door [directeur] namens eiseres ingesteld en is dus ontvankelijk.
5. Ook de afzonderlijke bezwaarschriften van 17 januari 2011 zijn ondertekend door [directeur]. Bij brieven van 25 januari 2011 is eiseres door verweerder in de gelegenheid gesteld binnen vier weken de bevoegdheid van [directeur] om eiseres te vertegenwoordigen aan te tonen. Bij brieven van 17 februari 2011 hebben twee tezamen handelende bestuursleden van eiseres de bezwaarschriften bekrachtigd. De rechtbank stelt, gelet op hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 3, vast dat ook de bezwaren bevoegd door [directeur] namens eiseres zijn gemaakt en dat eiseres dus terecht in deze bezwaren is ontvangen.
6. Eiseres heeft op 30 juni 2010 negen aanvragen voor het verkrijgen van projectsubsidies ingediend voor de volgende projecten:
a. Van werk of dagbesteding naar pensioen
b. Vertegenwoordiging van de ouder wordende mens met een verstandelijke beperking
c. Down en oud
d. Begeleiding van de ouder wordende mens met een verstandelijke beperking bij het ouder worden, ziek zijn, het levenseind en rouwverwerking
e. Zo kan het ook: op weg naar zelfstandigheid
f. VG-WIJZER; kenniscentrumondersteuning bij participatie van mensen met een verstandelijke beperking
g. De Prokkel Academie
h. Wonen: Wat heb ik nodig?
i. Toegankelijkheid voor mensen met een verstandelijke beperking
7. Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of verweerder een juiste uitleg heeft gegeven aan het Beleids- en beoordelingskader behorend bij de Subsidieregeling PGO met nr. MC-2978257 (het Beleidskader) en, vervolgens, of het Beleidskader onverbindend is. Volgens eiseres geeft verweerder een te strikte uitleg aan het Beleidskader, die niet aansluit bij (de strekking van) de Subsidieregeling PGO waarop dit kader is gebaseerd. De Subsidieregeling PGO impliceert immers niet dat voor activiteiten als voorlichting, belangenbehartiging, professionalisering en lotgenotencontact louter en alleen de instellingssubsidie is bedoeld en dat projectvoorstellen waarin dergelijke activiteiten ten behoeve van het te bereiken afgeronde resultaat ook worden verricht dan wel daarvan deel uitmaken, om die reden kunnen worden afgewezen. Uit de Subsidieregeling PGO volgt juist uitdrukkelijk dat ook ten behoeve van in het Beleidskader als zodanig geduide soort basisactiviteiten projectsubsidies kunnen worden verstrekt. Zou de uitleg die verweerder aan het Beleidskader juist zijn en zou voor basisactiviteiten geen projectsubsidies kunnen worden verstrekt, dan zou het Beleidskader volgens eiseres dus in strijd zijn met (de strekking van) de Subsidieregeling PGO en om die reden onverbindend zijn.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat uit het Beleidskader volgt dat eiseres voor basisactiviteiten geen projectsubsidie kan krijgen, omdat voor de financiering hiervan de instellingssubsidie is bedoeld. In hoofdstuk 3.1 van het Beleidskader is bepaald dat PGO-organisaties, naast de instellingssubsidie, in aanmerking kunnen komen voor projectsubsidies. Deze subsidies worden verleend om organisaties aanvullende projectmatige activiteiten te laten uitvoeren die ertoe strekken om patiënten, gehandicapten en ouderen een centrale, sterke positie te geven in de stelsels van zorg en ondersteuning en om hun mogelijkheden om de regie op het eigen leven te voeren en maatschappelijk te participeren te vergroten. Vervolgens is (in voetnoot 7) bepaald dat onder aanvullende projectmatige activiteiten worden verstaan activiteiten die aanvullend zijn op de activiteiten waarvoor instellingssubsidie is bedoeld. Daarbij is expliciet bepaald dat onder aanvullende projectmatig activiteiten dus niet de basisactiviteiten, lotgenotencontact, voorlichting, belangenbehartiging en professionalisering, worden verstaan. De beroepsgrond over de uitleg van het Beleidskader slaagt dus niet.
9. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat, omdat het bij een project bijna onvermijdelijk is dat een gedeelte van de activiteiten als basisactiviteiten moet worden aangemerkt, bij de beoordeling van een project wordt gekeken naar de vraag of het project ‘in overwegende mate’ bestaat uit projectactiviteiten. Dit onderdeel van de wijze waarop verweerder het Beleidskader toepast is door eiseres niet bestreden. Ook de rechtbank acht deze uitleg niet in strijd met de tekst en strekking van het Beleidskader.
10. Het betoog van eiseres dat het Beleidskader onverbindend is, omdat het in strijd is met artikel 2, eerste lid, van de Subsidieregeling PGO volgt de rechtbank niet. Dit artikellid bepaalt dat verweerder aan instellingen instellingssubsidies en projectsubsidies kan verstrekken. Hieruit volgt een discretionaire bevoegdheid voor verweerder om beide soorten subsidies te verstrekken. Artikel 3, eerste lid, van de Subsidieregeling PGO bepaalt dat verweerder een beleidskader vaststelt voor het verstrekken van subsidies. In het Beleidskader zijn onder meer - zoals voorgeschreven in artikel 3, derde lid, aanhef en onder b, van de Subsidieregeling PGO - de criteria en voorwaarden opgenomen waaraan een instelling moet voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie. De rechtbank stelt vast dat in het Beleidskader uitvoering is gegeven aan de aan verweerder in artikel 3, eerste lid, van de Subsidieregeling PGO toegekende discretionaire bevoegdheid. Verweerder heeft in het Beleidskader, zoals ook hiervoor is overwogen, ervoor gekozen, en voor mogen kiezen, om voor basisactiviteiten geen projectsubsidie toe te kennen. Van strijd met de Subsidieregeling PGO is dan ook geen sprake. Van onverbindendheid van het Beleidskader is, anders dan eiseres heeft betoogd, dus evenmin sprake.
11. Eiseres heeft vervolgens betoogd dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende acht heeft geslagen op het feit dat zij niet is te kenschetsen als een PGO-organisatie, maar als een specifieke organisatie waaraan op grond van hoofdstuk 5 van het Beleidskader een op haar specifieke situatie toegesneden instellingssubsidie is toegekend. Niet aan alle specifieke organisaties waaraan op grond van dit hoofdstuk een specifieke instellingssubsidie is toegekend, kunnen ook in aanmerking komen voor een projectsubsidie. Die specifieke mogelijkheid dient op haar specifieke merites te worden beoordeeld. Als verweerder het uitgangspunt hanteert dat eiseres gezien haar ruime doelstelling niet in aanmerking zou komen voor projectsubsidie, dan is de mogelijkheid om aanspraak te kunnen maken op een projectsubsidie een schijnmogelijkheid. Dit is niet alleen onzorgvuldige beleidsvoering, maar ook in strijd met de rechtszekerheid. De specifieke status van eiseres rechtvaardigt voorts een uitzondering als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb, nu eiseres door deze uitleg de door haar ten behoeve van patiënten en gehandicapten gewenste vernieuwende projecten niet kan uitvoeren, terwijl dat juist met het Beleidskader wordt beoogd. Het mag zo zijn dat de activiteiten van de projecten naar hun soort aansluiten bij de kerntaken die in het Beleidskader zijn omschreven en als zodanig als basisactiviteiten zijn aan te merken, maar van belang is dat deze activiteiten ook naar hun doel zijn gespecificeerd. Het bestreden besluit is volgens eiseres in strijd met de artikelen 4:84 en 3:4, tweede lid, van de Awb.
12. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder zich, anders dan in het bestreden besluit, op het standpunt gesteld dat een ruime doelstelling in de statuten van een organisatie niet wil zeggen dat een organisatie geen aanvullende projectmatige activiteiten kan verrichten. Verweerder heeft, naar het oordeel van de rechtbank terecht, opgemerkt dat bepalend is of een projectplan voldoet aan de voorwaarden van het Beleidskader. In zoverre heeft verweerder in de specifieke aard van de organisatie van eiseres dan ook geen aanleiding hoeven zien om een andere toets aan te leggen dan hij heeft gedaan. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat ook voor een organisatie als eiseres die op grond van hoofdstuk 5 van het Beleidskader een specifieke instellingssubsidie ontvangt en daarnaast in aanmerking kan komen voor een projectsubsidie - net als voor andere PGO-organisaties die niet als een zodanige specifieke organisatie zijn aangewezen - onverkort de voorwaarden gelden als neergelegd in de hoofdstukken 3 en 4 van het Beleidskader. In zoverre voorziet (de systematiek van) het Beleidskader bij de aanspraak op projectsubsidies in de positie van een organisatie als die van eiseres. Reeds daarom is geen sprake van een situatie waarin op grond van artikel 4:84 van de Awb zou moeten worden afgeweken van het Beleidskader. Ook ziet de rechtbank niet in waarom het bestreden besluit op dit punt in strijd zou zijn met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.
13. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat het bestreden besluit willekeurig is. Nog los van de eerder in april 2010 aan haar verleende aanvullende projectsubsidie en het feit dat in de eerste tranche van de Subsidieregeling PGO aan eiseres projectsubsidie is toegekend, is volgens eiseres van belang dat verweerder de door haar betwiste strikte uitleg in het bestreden besluit niet ten aanzien van project i heeft toegepast, nu daar niet is geoordeeld dat sprake is van basisactiviteiten. Hieraan wordt in het bestreden besluit ten onrechte ongemotiveerd voorbij gegaan. Dit klemt te meer voor de projecten a., e. en h., waarvan de (aard van de) beoogde activiteiten zowel naar soort als karakter gelijk zijn, althans overeenkomen met de activiteiten als beoogd met project i, aldus eiseres.
14. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat, hoewel project i. door de Programmaraad wel inhoudelijk is beoordeeld, dit project wel degelijk bestaat uit basisactiviteiten. Dit blijkt volgens verweerder ook uit de lage scores die dit project op de beleidsthema’s heeft gehaald. Verweerder heeft zowel in het verweerschrift als ter zitting uitgelegd dat de Programmaraad na een aantal vergaderingen zijn werkwijze heeft gewijzigd. In eerste instantie werden alle projectvoorstellen beoordeeld op aansluiting bij de beleidsthema’s en kwaliteit. Voortschrijdend inzicht heeft ertoe geleid dat de werkwijze van de Programmaraad is veranderd. Besloten is eerst na te gaan of een projectvoorstel aanvullend en projectmatig van aard is als bedoeld in hoofdstuk 3.1 van het Beleidskader. Wanneer de Programmaraad de activiteiten overwegend als basisactiviteiten heeft beschouwd, is het projectvoorstel niet verder getoetst aan de vereisten van hoofdstuk 4 van het Beleidskader. Eiseres heeft deze handelwijze van verweerder niet betwist, zodat de rechtbank daar van uitgaat. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, is project i. per abuis toch inhoudelijk beoordeeld. De omstandigheid dat dit project - ondanks dat volgens verweerder sprake was van basisactiviteiten - toch inhoudelijk is beoordeeld, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder gehouden zou zijn om ook de andere projecten waarbij volgens verweerder sprake is van basisactiviteiten inhoudelijk te beoordelen. De beroepsgrond faalt.
15. Ten aanzien van het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres heeft gewezen op projectvoorstellen van de organisatie LPGGz waarvoor wel subsidie is toegekend. In het verweerschrift heeft verweerder voldoende gemotiveerd toegelicht waarom onderhavige projectvoorstellen anders zijn dan die waarnaar eiseres verwijst en op welke wijze/punten die projectvoorstellen wel voldoen aan de vereisten van de hoofdstukken 3 en 4 van het Beleidskader. Eiseres heeft tegenover deze toelichting van verweerder onvoldoende gesteld om het beroep op het gelijkheidsbeginsel te kunnen doen slagen.
16. Tot slot heeft eiseres in bezwaar en in beroep per project gemotiveerd waarom zij wel recht zou hebben op projectsubsidie.
17. De rechtbank overweegt dat in het bestreden besluit, waar het advies van de commissie bezwaarschriften is geïncorporeerd, niet is ingegaan op de gronden die in bezwaar zijn aangevoerd ten aanzien van de afzonderlijke projecten. Met deze gronden is door eiseres per project aangevoerd waarom dat project geen basisactiviteiten zouden behelzen, maar projectactiviteiten. De enkele opmerking in het advies van de commissie bezwaarschriften dat verweerder de aanvragen voor projectsubsidie mocht afwijzen nu eiseres door middel van een specifieke instellingssubsidie reeds financieel wordt ondersteund voor de activiteiten op het gebied van collectieve belangenbehartiging en voorlichting die zij structureel verricht, is hiertoe onvoldoende. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van een motiveringsgebrek.
18. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd. Dit gebrek kan niet, zoals verweerder wenst, worden gepasseerd met een beroep op artikel 6:22 van de Awb, nu een motiveringsgebrek geen schending van een vormvoorschrift is als bedoeld in dat artikel. De rechtbank zal het beroep om die reden gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
19. In het verweerschrift heeft verweerder alsnog per project toegelicht waarom sprake is van basisactiviteiten. De rechtbank heeft daarom beoordeeld of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand dienen te worden gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd zijn standpunten toegelicht waarom bij ieder afzonderlijk project sprake is van basisactiviteiten waarvoor geen projectsubsidie verleend hoeft te worden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze standpunten heeft mogen innemen. Dit oordeel baseert de rechtbank op de volgende motivering van verweerder.
• Over project a. heeft eiseres aangevoerd, kort samengevat, dat het niet louter gaat om het verzamelen en in kaart brengen van bestaande gegevens, maar dat de producten/hulpmiddelen die met het project worden gerealiseerd (handreikingen en het (lijf)boek) niet zijn te scharen onder voorlichting, maar onder nieuwe producten die nog niet bestaan. Voor zover promotie daarvan gepaard gaat met voorlichting, maakt dat het voorgaande niet anders. Er is geen sprake van basisactiviteiten. De instellingssubsidie was hier uitdrukkelijk niet voor bedoeld. Verweerder heeft hier gemotiveerd tegenover gesteld dat het gaat om het verzamelen en in kaart brengen van bestaande gegevens die in de vorm van checklisten, stappenplannen en een film worden gevat en op een eindcongres zullen worden gepresenteerd. Het geven van informatie op een congres over een bepaalde ziekte of functiebeperking en daarmee samenhangende zaken aan mensen met die ziekte of functiebeperking, familie en derden, valt net als het opnemen van informatie in checklisten en stappenplannen onder de noemer voorlichting. Voorlichting is een kerntaak van eiseres die vraagt om structurele financiering, waarvoor de instellingssubsidie is bedoeld.
• Over project b. heeft eiseres aangevoerd, kort samengevat, dat het gaat om een eenmalige vernieuwende activiteit die niet behoort tot de basisactiviteiten, waarvoor de instellingssubsidie is bedoeld, ook niet voor zover deze gericht is op juridische dienstverlening. Verweerder heeft hier gemotiveerd tegenover gesteld dat sprake is van een kerntaak van eiseres, waarbij uitgangspunt is dat van eiseres wordt verwacht dat zij op de hoogte is van de ervaringen, verwachtingen en de behoeften van de eigen achterban. Om de belangen van de doelgroep goed te kunnen behartigen moet een organisatie een actueel beeld hebben van die ervaringen, verwachtingen en behoeften. Dit is een structurele activiteit voor een PGO-organisatie. Er is geen sprake van een eenmalige of vernieuwende activiteit. Deze activiteiten vinden plaats in het kader van belangenbehartiging van de eigen achterban en voorlichting. Dit wordt aangemerkt als basisactiviteiten.
• Eiseres heeft over project c. aangevoerd, kort samengevat, dat het gaat het om een eenmalige afgeronde activiteit, waarbij niet louter sprake is van informeren bij de eigen achterban. De met dit project beoogde activiteiten zijn ook niet opgenomen in het activiteitenplan waarop de specifieke instellingssubsidie is gebaseerd. Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de activiteiten van dit project behoren tot de algemene, reguliere taak van PGO-organisaties. Dat het een eenmalig afgeronde activiteit is, doet daar niet aan af. De activiteiten hebben te maken met voorlichting en moeten uit de instellingssubsidie worden bekostigd. Dat het project niet is opgenomen in het activiteitenplan doet voor de beoordeling niet ter zake en betekent niet dat geen sprake is van een basisactiviteit.
• Over project d. heeft eiseres aangevoerd, kort samengevat, dat van lotgenotencontact of voorlichting niet zozeer sprake is. Het gaat om eenmalig onderzoek en het ontwikkelen van innovatieve hulpmiddelen. Dit onderzoek wordt gedaan via themacafés, aan de hand waarvan een film wordt ontwikkeld om als ondersteuningsmateriaal te dienen. Er is geen sprake van structurele activiteiten of basisactiviteiten waarvoor de specifieke instellingssubsidie is verleend. Dit is ook niet opgenomen in het activiteitenplan. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat het ook hier gaat om activiteiten die vallen onder de algemene kerntaken van een PGO-organisatie. Het uitwisselen van ervaringen draagt bij aan het omgaan met ouderdom. Bij dit project is sprake van voorlichting gecombineerd met lotgenotencontact, waarvoor de instellingssubsidie is bedoeld.
• Bij project e. gaat het volgens eiseres, kort samengevat, niet alleen om het inventariseren van bestaande informatie, maar ook tot het komen van een innovatieve methode om de jongeren met een verstandelijke beperking te ondersteunen met een routekaart, hetgeen een nieuw product is. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht waarom de activiteiten van dit project onder de noemer voorlichting vallen. Het gaat om zeer algemene activiteiten die een structurele, terugkerende aard hebben en daardoor een aanvullend projectmatig karakter missen. Voorlichting wordt aangemerkt als kerntaak van de organisatie zelf. Voorlichting bevat informatieverstrekking en kan ook betrekking hebben op het geven van informatie over wat eiseres in dit geval een nieuw product noemt.
• Project f. is volgens eiseres, kort samengevat, gericht op iets wat nog niet bestaat en is bedoeld voor de gehele sector vanuit patiëntenperspectief. Dat het kenniscentrum na oprichting in stand zal moeten worden gehouden en up-to-date moet blijven, maakt niet dat reeds nu al sprake is van basisactiviteiten. Vanuit een duidelijk beginpunt zal eerst het nodige moeten worden ondernomen om het eindpunt te bereiken. De doelstelling van eiseres maakt dat niet anders. Ook in dit verband is in het bestreden besluit voorbij gegaan aan de specifieke status van eiseres. Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het bij dit project gaat om het verzamelen van al bestaande informatie bij de eigen achterban en het digitaliseren daarvan. Ook gaat het om professionalisering van de activiteiten van de organisatie. Zowel activiteiten op het gebied van voorlichting als professionalisering worden aangemerkt als kerntaken van de organisatie zelf en behoren tot de algemene, reguliere taken van PGO-organisaties. Zij missen een aanvullend projectmatig karakter. Verweerder heeft toegelicht dat het gaat om activiteiten met een structureel karakter. Dat de activiteiten door eiseres innovatief worden genoemd, doet niet af aan het gegeven dat het gaat om kerntaken van eiseres en dus om basisactiviteiten.
• Eiseres heeft over project g. aangevoerd, kort samengevat, dat het niet zozeer gaat om professionalisering, maar om een nieuw op zichzelf staand project. Deze activiteiten zijn niet in het activiteitenplan voorzien en de instellingssubsidie is hier niet voor bedoeld. Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het bij dit project gaat om voortbouwen en uitbreiden van een bestaand initiatief. Het concept is in 2008 ontwikkeld en kent sinds 2009 jaarlijkse bijeenkomsten, zodat het om die reden niet voldoet aan het vereiste van een aanvullend en projectmatig karakter. De activiteiten hebben een structureel karakter en kunnen dus niet als project worden gekwalificeerd. Bovendien vallen de activiteiten onder de noemer belangenbehartiging van de achterban en derhalve onder de basisactiviteiten van eiseres.
• Project h. is volgens eiseres, kort samengevat, een specifiek afgerond project dat niet in het activiteitenplan is voorzien. Het gaat er om dat vanuit het project informatie beschikbaar wordt die niet eerder beschikbaar is geweest en in een eindproduct wordt vervat. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat geen sprake is van een activiteit die een aanvullende projectmatige bijdrage levert, gericht op versterking van de positie van de doelgroep. Er is sprake van activiteiten die vallen onder de noemer voorlichting en daarom tot de kerntaken van de organisatie zelf behoren.
• In het project i. is de inbreng van cliëntenperspectief volgens eiseres maximaal. Dat dit via de bij eiseres aangesloten organisaties wordt gedaan, doet daaraan niet af. Dit is inherent aan de bijzondere status van eiseres. Dat die organisaties het perspectief van hun eigen doelgroep inbrengen is evident. Bovendien wordt een aantal patiënten gedurende enige periode direct geobserveerd en wordt ook via groepsgesprekken en interviews het patiëntenperspectief betrokken. Voorts worden de behoeften uit de doelgroep specifiek bij patiënten gepeild, door instrumenten en methodieken met patiënten af te stemmen en uit te proberen, alsmede deze bij implementatie daarvan door hen te laten toetsten. Daarnaast zullen patiënten de instrumenten en middelen als ambassadeur (laten) promoten. Er wordt goed samengewerkt en de maatschappelijke betrokkenheid is groot; eiseres werkt met alle aangesloten organisaties in de volle breedte van het veld. Het project is helder, bondig, goed gemotiveerd en toetsbaar en wordt bovendien structureel geborgd in de vorm van een database. Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het bereik van het project onder mensen met een beperking en hun organisatie is beperkt tot de feitelijke deelname aan de analyse van de aspecten van toegankelijkheid en tot de website ‘Alles Toegankelijk’, waar de gevonden en ontwikkelde kennis wordt ondergebracht. De verwachte positieve effecten van het project op de versterking van de positie van mensen met een beperking worden om die reden als gering beschouwd. Nu uitsluitend is samen gewerkt met de klankbordgroep en geen samenwerking is gezocht met andere PGO-organisaties is de aansluiting op dit onderdeel laag. Ook de maatschappelijke participatie is niet groot geschat. Over de kwaliteit stelt verweerder zich op het standpunt dat het plan niet toetsbaar is beschreven. Bijvoorbeeld is de kennisoverdracht binnen de werkgroep niet nader uitgewerkt en zijn de rollen van de mensen met een beperking, hun organisaties en de aanbieders van producten en diensten niet duidelijk omschreven. Aldus heeft verweerder gemotiveerd toegelicht dat het omschreven projectvoorstel onvoldoende aansluit bij de beleidsthema’s en onvoldoende kwaliteit heeft.
20. Uit het voorgaande volgt dat het beroep weliswaar gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, maar dat aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank beoordeelt het gewicht van de zaak vanwege het gewicht van de zaak als zwaar. Dit leidt volgens de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), onderdeel C1, tot een wegingsfactor 1,5. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand daarom vast op € 1.311,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1,5). Omdat verweerder met deze uitspraak pas heden is veroordeeld tot het betalen van de proceskosten aan eiseres en van verzuim als bedoeld in artikel 6:119, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bij de betaling hiervan dus nog geen sprake is, bestaat geen grond voor het vergoeden van wettelijke rente over deze proceskosten.
22. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.311,-, te betalen aan eiseres;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 302,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.J. Veenstra, voorzitter, en mr. M.P. Glerum en mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse, leden, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.