ECLI:NL:RBZLY:2005:AV4185

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
12 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
106113 / HA ZA 05-226
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door gemeente bij niet voldoen aan doorverwijzingsplicht

In deze zaak, die op 12 oktober 2005 door de Rechtbank Zwolle-Lelystad is behandeld, staat de vraag centraal of de gemeente Olst-Wijhe onrechtmatig heeft gehandeld door niet te voldoen aan haar doorverwijzingsplicht. De eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], hebben de gemeente aangeklaagd omdat zij in 1984 niet zijn doorverwezen naar de uitvoeringsinstellingen die verantwoordelijk waren voor de uitvoering van de AAW/WAO wetgeving. De rechtbank heeft op 9 februari 2005 de zaak aanhangig gemaakt en partijen hebben verschillende processtukken gewisseld, waaronder conclusies van antwoord, repliek en dupliek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers stellen dat de gemeente hen ten onrechte een RWW-uitkering heeft toegekend, terwijl zij op basis van de beschikbare gegevens in aanmerking kwamen voor een AAW/WAO-uitkering. De rechtbank heeft behoefte aan nadere informatie van partijen om het geschil te kunnen beoordelen. De eisers moeten bewijzen dat de gemeente op de hoogte was van hun arbeidsongeschiktheid en dat zij hen had moeten doorverwijzen naar de juiste instanties.

De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun stellingen te verduidelijken en relevante documenten in het geding te brengen. De gemeente wordt verzocht om het bijstandsdossier van de eisers te overleggen, zodat de eisers hun stellingen kunnen onderbouwen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de rechtbank heeft een roldata vastgesteld voor de volgende processtappen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Enkelvoudige handelskamer
Zaaknr/rolnr: 106113 / HA ZA 05-226
Uitspraak: 12 oktober 2005
V O N N I S
in de zaak, aanhangig tussen:
1. [eiser sub 1],
2. [eiseres sub 2], ,
beiden wonende te [plaats],
eisers,
procureur mr. E.F. Muller,
en
de gemeente OLST-WIJHE,
gevestigd te Olst,
gedaagde,
procureur mr. R.K.E. Buysrogge,
advocaat mr. J.M.W. Werker te Arnhem.
PROCESGANG
De zaak is bij op 9 februari 2005 uitgebrachte dagvaarding aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen, waarna de volgende stukken zijn gewisseld:
- een conclusie van antwoord van de zijde van de gemeente;
- een conclusie van repliek van de zijde van [eiser sub 1] c.s.;
- een conclusie van dupliek van de zijde van de gemeente.
Tenslotte is op verzoek van partijen vonnis bepaald.
CONCLUSIES VAN PARTIJEN
De vordering van [eiser sub 1] c.s. strekt ertoe, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. Voor recht te verklaren dat de gemeente jegens [eiser sub 1] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld vanwege het feit dat zij in strijd met haar rechtsplicht [eiser sub 1] c.s. in 1984 niet heeft doorverwezen naar de uitvoeringsinstellingen welke belast waren met de uitvoering van de wetgeving AAW/WAO;
2. De gemeente te veroordelen tot vergoeding van de schade die [eiser sub 1] c.s. ten gevolge hiervan hebben geleden, op te maken bij staat en te berekenen door een door de rechtbank te benoemen deskundige;
3. De gemeente te veroordelen in de kosten van de procedure.
Daartegen is door de gemeente verweer gevoerd met conclusie [eiser sub 1] c.s., voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, niet ontvankelijk te verklaren in hun vordering, althans de vordering af te wijzen, met veroordeling van [eiser sub 1] c.s. in de kosten van de procedure.
MOTIVERING
algemeen
1 Ofschoon partijen diverse processtukken gewisseld hebben, acht de rechtbank zich nog niet voldoende geïnformeerd om op het geschil tussen hen te beslissen. De rechtbank heeft behoefte aan nadere, door partijen te verstrekken, informatie over de hierna te vermelden onderwerpen.
formele rechtskracht?
2 [eiser sub 1] c.s. verwijten de gemeente dat zij hun ten onrechte een RWW uitkering hebben toegekend. De gemeente zou op grond van de bij haar kenbare gegevens de aangevraagde uitkering hebben moeten weigeren, dan wel snel na de toekenning hebben moeten intrekken, en [eiser sub 1] c.s. naar de uitvoeringsinstelling AAW/WAO hebben moeten verwijzen (vergelijk conclusie van repliek onder 11 en 13). Aldus lijkt -maar heel duidelijk is dat niet- de grondslag van de vordering van [eiser sub 1] c.s. te zijn dat de gemeente een onjuist besluit heeft genomen, dan wel dat besluit ten onrechte niet heeft ingetrokken.
3 Volgens vaste rechtspraak is de civiele rechter die gehouden is om te oordelen over een bestuursbesluit waartegen een administratieve rechtsgang heeft opengestaan die voldoende rechtsbescherming bood, in beginsel gehouden uit te gaan van de juistheid van het genomen besluit (de regel van de formele rechtskracht). Indien de grondslag van de vordering van [eiser sub 1] inderdaad gelegen is in de onjuistheid van het toekenningsbesluit, dient de rechtbank bij de beoordeling van het gestelde, en door de gemeente betwiste, onzorgvuldige handelen in beginsel de regel van de formele rechtskracht in aanmerking te nemen.
De rechtbank stelt partijen, die zich nog niet over dit aspect hebben uitgelaten, in de gelegenheid dit alsnog te doen. Partijen kunnen in dat kader aandacht schenken aan de grondslag van de vordering van [eiser sub 1] c.s., aan de vraag of het gewraakte handelen van de gemeente in beginsel onder de reikwijdte van de leer van de formele rechtskracht valt, of in dit geval een van de uitzonderingen op de regel van de formele rechtskracht geldt en wat de gevolgen zijn voor de vordering van [eiser sub 1] c.s.
Vervolgens zal de rechtbank, met inachtneming van hetgeen partijen dienaangaande hebben aangevoerd, beoordelen of en in hoeverre de regel van de formele rechtskracht in het geschil tussen partijen daadwerkelijk van toepassing is en of dit gevolgen heeft (en zo ja welke) voor de vordering van [eiser sub 1] c.s.
arbeidsongeschiktheid [eiser sub 1]
4 [eiser sub 1] heeft gesteld dat hij op 1 november 1981 is uitgevallen wegens psychische klachten. Kort daarop zou zijn arbeidsovereenkomst zijn beëindigd en zou hij een WW uitkering en vervolgens een WWV uitkering hebben ontvangen. Het is de rechtbank onduidelijk of [eiser sub 1] per 1 november 1981 een ZW uitkering was toegekend en zo nee, waarom niet. Indien [eiser sub 1] wel een ZW uitkering genoot op het moment dat hij werkloos was, rijst de vraag wanneer en waarom deze uitkering beëindigd is. Het intreden van werkloosheid leidde toch niet tot het beëindigen van een lopende ZW uitkering?
Het antwoord op deze vragen kan van belang zijn voor de beoordeling van de (door de gemeente betwiste) stelling van [eiser sub 1] dat hij al ten tijde van de toekenning van de RWW-uitkering arbeidsongeschikt was.
[eiser sub 1] c.s. dienen, indien mogelijk, ter adstructie van hun stellingen in dezen relevante delen van het dossier betreffende de (uiteindelijke) toekenning van de WAO uitkering (zoals rapportages van de arbeidsdeskundige en de verzekeringsgeneeskundige) in het geding te brengen.
wetenschap gemeente omtrent arbeidsongeschiktheid [eiser sub 1] c.s.
5 In beginsel dienen [eiser sub 1] c.s. hun stelling te bewijzen dat de gemeente wist dat zij (mogelijk) voor een AAW/WAO uitkering in aanmerking kwamen en derhalve dat de gemeente op de hoogte was van de arbeidsongeschiktheid van [eiser sub 1] en van het feit dat [eiseres sub 2] al op 18 jarige leeftijd arbeidsongeschikt was (en om die reden als "jeugdgehandicapte" te beschouwen was).
Van de gemeente mag echter -alleen al vanwege het feit dat zij geacht wordt te beschikken over gegevens (zoals rapporten, adviezen en notities) betreffende de contacten die zij in het kader van de bijstandsverlening in de loop der jaren met [eiser sub 1] c.s. heeft gehad- verwacht worden dat zij haar betwisting van de door [eiser sub 1] c.s. gestelde wetenschap adequaat motiveert. In dat kader dient zij het bijstandsdossier betreffende [eiser sub 1] c.s. in het geding te brengen, om [eiser sub 1] c.s. aldus aanknopingspunten voor het te leveren bewijs te verstrekken.
verdere procedure
6 Om proces-economische redenen verdient het de voorkeur dat de gemeente eerst bij akte het bijstandsdossier in het geding brengt. Vervolgens kunnen [eiser sub 1] c.s. in een conclusie na tussenvonnis de hiervoor vermelde vragen beantwoorden (en relevante onderdelen van het WAO dossier in het geding brengen). Tevens kunnen zij hun stellingen betreffende de wetenschap van de gemeente desgewenst preciseren aan de hand van het bijstandsdossier. In een conclusie van antwoord na deskundigenbericht kan de gemeente dan op de stellingen van [eiser sub 1] c.s. reageren.
BESLISSING
De rechtbank verwijst de zaak naar de rol van woensdag 9 november 2005 voor akte aan de zijde van de gemeente, naar de rol van woensdag 7 december 2005 voor conclusie na tussenvonnis aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. en naar de rol van maandag 4 januari 2006 voor conclusie van antwoord na tussenvonnis aan de zijde van de gemeente.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. de Hek en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 12 oktober 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.