vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 123351 / HA ZA 06-994
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
procureur mr. R. Zwiers,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALMECO BEHEER B.V.,
gevestigd te Almere,
gedaagde,
procureur mr. M.F.H.M. van Haastert,
advocaat mr. R. van der Hooft te Opmeer.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 oktober 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 22 januari 2006;
- de akte overlegging producties van [eiser];
- de akte overlegging producties van Almeco;
- de akte uitlating producties van Almeco;
- de antwoordakte uitlating producties van [eiser].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede gezien de inhoud van de overgelegde en in zoverre onbestreden gebleven bescheiden, het volgende vast.
2.2. [eiser] was tot 15 april 2004 eigenaar van de horecagelegenheid “[horecanaam]” te [plaats].
2.3. Almeco is actief als makelaar op het gebied van de horeca. Zij bemiddelt bij de totstandkoming van overeenkomsten betreffende de overdracht en verhuur van horecabedrijven en treedt op als taxateur van horeca-inventarissen.
2.4. [eiser] heeft de goodwill en inventaris van deze gelegenheid verkocht aan de heren [A] en [B] voor een bedrag van EUR 70.000,00. De koopsom werd voldaan doordat [A] en [B] de verplichtingen van [eiser] jegens [C] en [D] van respectievelijk EUR 25.000,00 en EUR 15.000,00 overnamen en zich een bedrag van EUR 18.000,00 aan [eiser] schuldig verklaarden uit hoofde van een overeenkomst van geldlening. Het resterende bedrag, EUR 12.000,00, betaalden zij op een rekening van Almeco. Almeco heeft dit bedrag onder aftrek van EUR 5.831,00 aan [eiser] doorbetaald. Laatstgenoemd bedrag had Almeco bij [eiser] in rekening gebracht in een factuur van 15 februari 2004 wegens “overeengekomen commissie”.
2.5. Almeco heeft het (concept en het definitieve) koopcontract, de akte van schuldbekentenis tussen [eiser] en [B] en [A] en een contract betreffende de in de plaatsstelling -het horecapand was gehuurd- opgesteld en heeft een inventarislijst vervaardigd.
2.6. In een brief van 31 januari 2006 aan Almeco heeft de raadsman van [eiser] Almeco gesommeerd het op de koopsom ingehouden bedrag van EUR 5.831,00 terug te betalen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - veroordeling van Almeco Beheer B.V. tot betaling van EUR 6.599,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. Almeco Beheer B.V. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het meest verstrekkende verweer van Almeco is dat de vordering van [eiser] verjaard is. Dit verweer gaat niet op. [eiser] baseert zijn vordering op onverschuldigde betaling althans ongerechtvaardigde verrijking. Voor vorderingen uit hoofde van onverschuldigde betaling geldt een verjaringstermijn van vijf jaren (artikel 3: 309 BW) vanaf het moment dat de schuldeiser bekend wordt met het bestaan van de vordering en met de persoon van de ontvanger. Voor vorderingen uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking geldt eveneens een verjaringstermijn van vijf jaren (artikel 3: 310 BW) vanaf het moment dat de schuldeiser met de schade en de persoon van de aansprakelijke bekend is geraakt.
Wanneer er vanuit wordt gegaan dat 15 april 2004 heeft te gelden als de dag waarop de verjaringstermijn is aangevangen, was deze termijn op 29 juni 2006, de datum van dagvaarding, nog niet verstreken. De rechtbank laat dan nog buiten beschouwing dat de verjaring is gestuit door de in rechtsoverweging 2.6 gememoreerde brief van de raadsman van [eiser].
4.2. De kern van de zaak is of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan Almeco jegens [eiser] aanspraak kon maken op betaling van een bedrag van EUR 5.831,00.
4.3. Almeco stelt dat zij aanspraak had op het ingehouden bedrag. Zij voert daartoe aan van [eiser] de opdracht te hebben gekregen hem te begeleiden bij de verkoop van “[horecanaam]”. Zij heeft een opdrachtbevestiging opgesteld en aan [eiser] overhandigd, die door [eiser] niet is ondertekend. Dat zou niet nodig zijn vanwege de goede verhouding tussen partijen. Op de achterzijde van de wel aan [eiser] overhandigde opdrachtbevestiging staan de algemene voorwaarden van Almeco afgedrukt. Deze bepalen dat Almeco aanspraak heeft op een commissie van 7% van de koopsom (te vermeerderen met BTW) wanneer gedurende de looptijd van de overeenkomst tussen Almeco en de opdrachtgever een overeenkomst tot stand komt.
4.4. [eiser] betwist dat tussen hem en Almeco een overeenkomst tot stand is gekomen. Almeco is volgens hem pas -door [D]- bij de zaak betrokken toen sprake was van overeenstemming tussen hem en [A] en [B] over de verkoop van “[horecanaam]”. [D] zou er voor zorgen dat [eiser] niet hoefde te betalen voor de werkzaamheden van Almeco, stelt hij. Hij betwist een opdrachtbevestiging te hebben ontvangen en te hebben ingestemd met toepasselijkheid van de (hem onbekende en niet aan hem overhandigde) algemene voorwaarden van Almeco. Ook betwist hij te hebben ingestemd met de door Almeco gehanteerde tarieven.
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen betreffende de verkoop van “[horecanaam]”. [eiser] heeft niet betwist dat Almeco diverse werkzaamheden heeft verricht bij de uitwerking van de koopovereenkomst. Almeco heeft diverse contracten opgesteld en heeft een inventarislijst vervaardigd. Zij heeft onvoldoende betwist gesteld dat zij ook diverse stappen heeft ondernomen om te komen tot een in de plaatsstelling. Bij deze werkzaamheden is [eiser] betrokken geweest. De contracten dienden door hem ondertekend te worden. Bovendien is in een eerdere versie van de koopovereenkomst vermeld dat de eigendomsoverdracht zou plaatsvinden ten overstaan van Almeco. Ook heeft [eiser] er klaarblijkelijk mee ingestemd dat de koopsom op een derdenrekening van Almeco zou worden gestort. Dat is in die eerder versie van het koopcontract ook vastgelegd.
Voor zover [eiser] zou betwisten in enige contractuele relatie tot Almeco te staan, volgt de rechtbank hem daarin dan ook niet.
4.6. Nu er van moet worden uitgegaan dat sprake is van een overeenkomst tussen partijen, dient vervolgens beoordeeld te worden of [eiser] gehouden is om Almeco een vergoeding te betalen voor haar werkzaamheden en, zo ja, hoe hoog deze vergoeding is. De rechtbank zal deze vragen thans bespreken.
4.7. Uitgangspunt is dat de partij die een overeenkomst aangaat met een ander gehouden is de uit die overeenkomst voor hem voortvloeiende betalingsverplichtingen zelf te voldoen. Dat is anders wanneer partijen zijn overeengekomen dat een derde, die daartoe ook bereid is, de betalingsverplichting over zal nemen. Dat een dergelijke afspraak is gemaakt, heeft [eiser] niet gesteld. Als hij het heeft willen stellen, heeft hij zijn stellingen onvoldoende onderbouwd. [eiser] heeft slechts betoogd dat [D] hem heeft toegezegd dat zij er voor zou zorgen dat hij niets hoefde te betalen voor de werkzaamheden van Almeco. Indien dat zo is, regardeert deze toezegging Almeco niet, nu gesteld noch gebleken is dat Almeco bij het doen van deze toezegging betrokken was. De rechtbank zal er dan ook van uitgaan dat [eiser], en niet [D], gehouden was om de vergoeding voor de door Almeco verrichte werkzaamheden te betalen.
4.8. De overeenkomst tussen partijen is een overeenkomst van opdracht. Almeco is de overeenkomst aangegaan in de uitoefening van haar bedrijf. Zij heeft dan ook aanspraak op betaling van loon (artikel 7: 405 lid 1 BW) en onkosten voor zover niet in het loon begrepen (artikel 7: 406 lid 1 BW). [eiser] heeft niet aangevoerd dat partijen in afwijking van de wettelijke regeling (waaraan hij trouwens niet heeft gerefereerd) zijn overeengekomen dat hij geen vergoeding verschuldigd was, zodat van de wettelijke regeling dient te worden uitgegaan. De vraag die dan nog resteert is hoe hoog de vergoeding (loon en onkosten) is waarop Almeco aanspraak heeft.
4.9. Uit de door Almeco overgelegde algemene voorwaarden, die zijn afgedrukt op de achterzijde van de schriftelijke opdrachtbevestiging, volgt dat Almeco voor haar werkzaamheden aanspraak heeft op een provisie van 7% (artikel 12) en dat die provisie ook verschuldigd is wanneer de koopovereenkomst niet door bemiddeling van Almeco tot stand wordt gebracht (artikel 6 lid 4). [eiser] heeft echter betwist dat hij de opdrachtbevestiging (met algemene voorwaarden) ontvangen heeft en met de inhoud van de opdrachtbevestiging heeft ingestemd. Zijn betwisting vindt steun in het feit dat Almeco niet beschikt over een door [eiser] ondertekende opdrachtbevestiging en evenmin over een door [eiser] voor akkoord ondertekend exemplaar van haar algemene voorwaarden.
Het enkele feit dat [eiser] in het verleden zaken had gedaan met Almeco, betekent anders dan Almeco lijkt te veronderstellen niet dat [eiser] er van op de hoogte was dat Almeco aanspraak had op 7% provisie voor haar werkzaamheden, ook wanneer de overeenkomst niet door haar bemiddeling tot stand zou komen.
Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van Almeco om te bewijzen dat zij [eiser] bij het aangaan van de overeenkomst een opdrachtbevestiging met de algemene voorwaarden heeft overhandigd en dat [eiser] met de toepasselijkheid van deze voorwaarden heeft ingestemd, dan wel dat [eiser] op enig moment heeft ingestemd met een provisie van 7% over de koopsom voor de werkzaamheden van Almeco.
De rechtbank zal Almeco toelaten tot het bewijs door getuigen van haar stellingen in deze.
4.10. De rechtbank overweegt reeds thans dat wanneer Almeco slaagt in het haar opgedragen bewijs, de vordering van [eiser] dient te worden afgewezen. Wanneer Almeco niet slaagt in het haar opgedragen bewijs, betekent dat nog niet dat de vordering van [eiser] (geheel) wordt toegewezen. In dat geval staat vast dat partijen een overeenkomst van opdracht zijn aangegaan, maar dat zij geen afspraken hebben gemaakt over het aan de opdrachtnemer toekomende loon. Dat loon dient dan te worden vastgesteld op het op de gebruikelijke wijze berekende, dan wel bij gebreke daarvan, het redelijke loon (artikel 7: 405 lid 2 BW). Wanneer partijen het daarover niet eens worden, ligt het voor de hand dat een deskundige benoemd wordt met het oog op de vraag wat in dit geval -gelet op onder meer de aard en de omvang van de werkzaamheden van Almeco, de waarde van de transactie en de gebruiken in de branche- het op de gebruikelijke wijze berekende, dan wel het redelijke loon, moet zijn. Wanneer het aldus vast te stellen loon (eventueel vermeerderd met gemaakte kosten) lager is dan het door Almeco ingehouden bedrag, dient Almeco het restant, als onverschuldigd betaald, aan [eiser] terug te betalen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. laat Almeco toe te bewijzen dat:
- zij [eiser] bij het aangaan van de overeenkomst een opdrachtbevestiging met de algemene voorwaarden heeft overhandigd en dat [eiser] met de toepasselijkheid van deze voorwaarden heeft ingestemd, dan wel,
- dat [eiser] op enig moment heeft ingestemd met een provisie van 7% over de koopsom voor de werkzaamheden van Almeco;
5.2. bewijs door getuigen kan plaatsvinden op nader te bepalen dag en uur in het gerechtsgebouw te Lelystad aan het Stationsplein 5;
5.3. verwijst de zaak naar de rol van woensdag 28 maart 2007 voor opgave verhinderdata van partijen, hun raadslieden en de te horen getuigen. Almeco dient dan ook op te geven hoeveel getuigen zij wenst voor te brengen;
5.4. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. de Hek en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2007.