ECLI:NL:RBZLY:2007:BC0338

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 07/815
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen bouwvergunning voor kalverenstallen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 4 december 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een reguliere bouwvergunning voor het vergroten en oprichten van kalverenstallen. Eiseres 1, B.V. Landgoed Den Alerdinck II, en eiser 2 hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Raalte, dat het bezwaar van eiseres 1 ongegrond verklaarde en het bezwaar van eiser 2 niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de commissie op 28 maart 2007 advies heeft uitgebracht en dat het bestreden besluit van 20 april 2007 is genomen na een hoorzitting. Tijdens de zitting op 23 oktober 2007 zijn eisers niet verschenen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door P.B.M. Droste en G.S.H. Temmink. Belanghebbende was wel aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.E. Davelaar.

De rechtbank oordeelde dat het besluit van verweerder om het bezwaar van eiser 2 niet-ontvankelijk te verklaren, op goede gronden was genomen. De rechtbank kon de argumenten van eiseres 1 niet volgen, die stelde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank concludeerde dat de welstandscommissie het bouwplan had goedgekeurd en dat er geen tegenadvies was overgelegd dat de stelling van eiseres 1 kon onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiseres 1 faalden en verklaarde zowel het beroep van eiseres 1 als dat van eiser 2 ongegrond. Eiseres 1 werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die op € 644,-- werden begroot.

De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, dat de toewijzing van proceskosten regelt, en bevestigt dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht door eiser 2. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de uitspraak is op 12 december 2007 verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: Awb 07/815
Uitspraak
in het geding tussen:
B.V. Landgoed Den Alerdinck II, gevestigd te Laag Zuthem, eiseres 1, en
[eiser 2], wonende te [woonplaats], eiser 2,
gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Raalte,
verweerder,
en
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
gemachtigde: mr. H.E. Davelaar, advocaat te Zwolle.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 december 2006 heeft verweerder belanghebbende een reguliere bouwvergunning verleend voor het vergroten en oprichten van kalverenstallen op het perceel, kadastraal bekend gemeente Heino, sectie A, nummer(s) 356, plaatselijk gemerkt Zwolseweg 81, 8055 PC Laag Zuthem.
Op 12 januari 2007 is namens eiseres 1 en anderen bezwaar aangetekend tegen dit besluit. De gronden voor het bezwaar zijn bij schrijven van 12 februari 2007 aangevuld.
Op 27 maart 2007 heeft een hoorzitting plaatsgevonden voor de Commissie Bezwaarschriften van de gemeente Raalte (verder te noemen: de commissie). Tijdens deze hoorzitting heeft de gemachtigde van eiseres 1 aangegeven dat het bezwaar van 12 januari 2007 tevens is ingediend namens eiser 2 en de heer [bezwaarde] in privé.
De commissie heeft op 28 maart 2007 advies uitgebracht.
Bij het bestreden besluit van 20 april 2007 heeft verweerder besloten het namens eiseres 1 ingediende bezwaarschrift ongegrond te verklaren en de tijdens de hoorzitting genoemde personen, onder wie eiser 2, niet in hun bezwaren te ontvangen.
Namens eiseres 1 en eiser 2 is op 22 mei 2007 beroep ingesteld tegen dit besluit.
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 18 juni 2007 een uiteenzetting over de zaak gegeven.
Verweerder heeft op 17 juli 2007 een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is op 23 oktober 2007 ter zitting behandeld. Eisers noch de gemachtigde zijn verschenen, zoals aangekondigd bij brief van 22 oktober 2007.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heren P.B.M. Droste en G.S.H. Temmink.
Belanghebbende is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, voornoemd.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
De rechtbank heeft in dit geding de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar, voor zover dit is ingediend namens eiser 2 (en [bezwaarde] in privé), niet ontvankelijk verklaard, aangezien eerst tijdens de hoorzitting van de commissie de namen van deze bezwaarmakers bekend zijn gemaakt.
De gemachtigde van eiser 2 heeft in zijn beroepschrift de niet-ontvankelijkverklaring niet bestreden.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden tot het besluit is gekomen het namens eiser 2 ingediende bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
Het namens eiser 2 ingestelde beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
Ten aanzien van het namens eiseres 1 ingestelde beroep overweegt de rechtbank als volgt.
De gemachtigde van eiseres 1 heeft aangevoerd dat het besluit van 29 december 2006 onbevoegd genomen is omdat reeds sprake was van een verlening van een bouwvergunning van rechtswege. Hiertoe is gesteld dat de bouwvergunning op 19 december 2005 is aangevraagd en volgens verweerder past in het bestemmingsplan. De aanvraag is aangehouden om dat gewacht moest worden op de vergunning op grond van de Wet Milieubeheer. De beschikking op grond van de Wet Milieubeheer is op 25 juli 2006 gepubliceerd, op basis waarvan de aanhoudingsplicht ingevolge de Woningwet zes weken na deze publicatie is geëindigd, derhalve op 14 of 15 september 2006.
De rechtbank kan de gemachtigde van eiseres 1 niet in dit standpunt volgen.
Zoals reeds in het verweerschrift van 17 juli 2007 is gesteld, hetgeen bevestigd is tijdens de behandeling van het beroep ter zitting, was het bouwplan op het moment van indiening van de bouwaanvraag in strijd met het ter plaatste geldende bestemmingsplan, aangezien de door belanghebbende te realiseren opstallen deels buiten het bouwblok geplaatst zouden worden. Verweerder heeft deze stelling ter zitting nog nader toegelicht aan de hand van foto’s, waarop het bouwblok is weergegeven.
Ter zitting is door de gemachtigde van belanghebbende in dit kader voorts aangegeven dat verweerder belanghebbende bij brief van 29 november 2006 gewezen heeft op het feit dat een deel van de te realiseren opstallen buiten het bouwblok geplaatst zou worden. Belanghebbende is hierbij in de gelegenheid gesteld de bouwtekening bij de bouwaanvraag aan te passen.
Belanghebbende heeft vervolgens op 6 december 2006 aangepaste bouwtekeningen ingezonden, waarmee het bouwplan binnen de grenzen van het bouwblok is gebracht.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een van rechtswege verleende bouwvergunning. Derhalve faalt het betoog namens eiseres sub 1 dat het besluit van 29 december 2006 onbevoegd is genomen.
De rechtbank kan de gemachtigde van eiseres 1 evenmin volgen in zijn stelling dat een welstandsadvies ontbreekt. Blijkens de door verweerder overgelegde stukken heeft de welstandscommissie het bouwplan voor akkoord gestempeld. Dit is in het kader van bezwaar ook door de gemachtigde van eiseres 1 erkend.
Voorts wordt nog overwogen dat van de zijde van eiseres 1 geen tegenadvies is overgelegd van een andere, deskundig te achten, persoon of instantie. Evenmin is gesteld of gebleken dat het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit advies niet aan het oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
Hetgeen in dit kader in beroep namens eiseres 1 is aangevoerd faalt derhalve.
Tot slot is namens eiseres 1 gesteld dat het bouwplan niet voldoet aan de gestelde brandveiligheidseisen, aangezien in het rapport van 28 februari 2006 van Adviesburo Nieman B.V. geen rekening is gehouden met de verbrandingswaarde van het te houden vee. Bij de berekening van de gemiddelde kilogrammen per m² is ook geen rekening gehouden met alle aanwezige silo’s.
Ter zitting is door zowel de gemachtigde van verweerder als door de gemachtigde van belanghebbende gesteld dat uit de publicatie “Een brandveilig gebouw bouwen” blijkt dat het niet verplicht is bij de toets op brandveiligheid de levende have mee te tellen.
Ook ten aanzien van deze stelling is van de zijde van eiseres 1 geen tegenadvies overgelegd waaruit blijkt dat het advies van Adviesburo Nieman B.V. onjuist of ondeugdelijk is.
Voor wat betreft de stelling van de gemachtigde van eiseres 1 dat bij de berekening geen rekening is gehouden met alle aanwezige silo’s, verwijst de rechtbank naar het gestelde in paragraaf 3.2, pagina 13 van het rapport van het Adviesburo. Deze paragraaf handelt over de variabele vuurbelasting, waarbij uitgegaan is van volledig gevulde silo’s en een volle opslagplaats.
Gelet op vorenstaande kunnen de namens eiseres 1 aangevoerde gronden niet slagen. Hieruit volgt dat de in de aanhef van deze rubriek opgeworpen vraag bevestigend beantwoord moet worden.
Het namens eiseres 1 ingestelde beroep is dan ook ongegrond.
Namens belanghebbende is verzocht eiseres 1 en eiser 2 op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
Voor zover het eiseres 1 betreft is dit verzoek toewijsbaar. Artikel 8:75 van de Awb stelt voor de toewijzing van proceskosten, anders dan wanneer het een natuurlijk persoon betreft, niet de eis van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De rechtbank acht het voorts redelijk dat belanghebbende zich van rechtskundige bijstand heeft laten voorzien.
Voor zover het eiser 2 betreft is het verzoek niet toewijsbaar, aangezien aan zijn zijde niet is gebleken van misbruik van procesrecht.
Gelet op de namens belanghebbende op 18 juni 2007 ingediende uiteenzetting van de zaak als bedoeld in artikel 8:43, tweede lid, van de Awb en gelet op het verschijnen ter zitting van mr. Davelaar, bepaalt de rechtbank met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht dat de door eiseres 1 aan belanghebbende te betalen kosten € 644,-- bedragen (1 punt voor de uiteenzetting en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met weging van de zaak als gemiddeld).
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het namens eiseres 1 ingestelde beroep ongegrond;
- verklaart het namens eiser 2 ingestelde beroep ongegrond.
- veroordeelt eiseres 1 in de kosten, die [belanghebbende] in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, begroot op € 644,--, te betalen aan [belanghebbende].
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Y. van der Zaan-van Arnhem als griffier, op 4 december 2007
Afschrift verzonden op: 12 december 2007