ECLI:NL:RBZLY:2008:BC8922

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
1 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 07/132
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van planschade op basis van artikel 49 WRO

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 1 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres A en verweerder, de gemeenteraad van Ommen, over de afwijzing van een verzoek om vergoeding van planschade. Eiseres, eigenaresse van twee percelen nabij Lemele, had op 14 januari 2004 een verzoek ingediend om vergoeding van planschade op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) na een wijziging van het bestemmingsplan. Het verzoek werd afgewezen door verweerder op basis van een advies van de planschadebeoordelingscommissie, die concludeerde dat er geen sprake was van een planologische verslechtering.

Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar ook het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 januari 2008, waarbij eiseres in persoon verscheen, bijgestaan door een gemachtigde en een deskundige. De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (Stab) om advies gevraagd over de vraag of de planologische maatregelen voor eiseres hebben geleid tot schade. De Stab concludeerde dat niet met zekerheid kon worden gezegd dat het oude plan eiseres de mogelijkheid bood om meer dan één zomerhuis te bouwen, en dat de planwijziging slechts de vage bouwmogelijkheid deed vervallen.

De rechtbank oordeelde dat de commissie op onjuiste gronden had geadviseerd en dat verweerder het advies niet had mogen volgen. De rechtbank volgde het advies van de Stab en oordeelde dat verweerder terecht had geweigerd om eiseres een planschadevergoeding toe te kennen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de mogelijkheid voor eiseres om alsnog een bouwvergunning aan te vragen voor een zomerhuis op een van haar percelen, waarbij verweerder had toegezegd dat artikel 19 van de WRO zou worden toegepast om vergunningverlening mogelijk te maken.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer
Registratienummer: Awb 07/132
Uitspraak
in het geding tussen:
A te B
eiseres,
gemachtigde: mr. (…)
en
de gemeenteraad van Ommen, verweerder.
1.Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2005, verzonden op 26 oktober 2005, heeft verweerder op basis
van een advies van de planschadebeoordelingscommissie van de gemeente Ommen (hierna: de commissie) d.d. 22 april 2005, het verzoek van eiseres om vergoeding van planschade op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) afgewezen.
Namens eiseres is op 30 november 2005 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Verweerder heeft het bezwaarschrift om advies voorgelegd aan de commissie van advies voor de behandeling bezwaar- en beroepschriften gemeente Ommen. De bezwarencommissie heeft op 4 april 2006 een advies uitgebracht aan verweerder, strekkende tot gegrondverklaring van het bezwaar, omdat eiseres wel voor vergoeding van planschade in aanmerking zou moeten komen.
Verweerder heeft het advies van de bezwarencommissie vervolgens voorgelegd aan de commissie. De commissie heeft op 7 september 2006 een nader advies uitgebracht.
Bij besluit van 30 november 2006, verzonden op 12 december 2006 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is op 18 januari 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (Stab) verzocht te adviseren over de vraag of de planologische maatregelen voor eiseres hebben geleid tot schade als bedoeld in artikel 49 van de WRO.
Bij brief van 11 juni 2007 heeft de Stab een advies uitgebracht. Dit rapport is naar partijen toegezonden; deze zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen. Eiseres heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
Het beroep is op 22 januari 2008 ter zitting behandeld. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. (…) voornoemd. Tevens is voor eiseres verschenen ing. G.J.D. Eggink, deskundige. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.E.M. Klostermann, advocaat te Zwolle en N. Noltes, werkzaam in dienst van verweerder.
2. Overwegingen
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of verweerder terecht en op goede gronden het verzoek van eiseres om planschade heeft afgewezen.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is sinds 1983 eigenares van een tweetal percelen met een oppervlakte van omstreeks 2.350 m2 en 2.053 m2, nabij de (…) te Lemele, kadastraal bekend gemeente Ambt-Ommen, sectie (..), nummers (..) en (..). Op kavel nummer (..) staat een recreatiewoning met garage en erf. Kavel nummer (..) was en is onbebouwd.
Nadien is het bestemmingsplan gewijzigd, hetgeen ertoe heeft geleid dat eiseres het perceel niet meer mocht bebouwen.
Bij brief van 14 januari 2004 heeft eiseres verzocht om vergoeding van planschade als bedoeld in artikel 49 van de WRO.
Dit verzoek is door verweerder voorgelegd aan de commissie die op 22 april 2005 een definitief advies aan verweerder heeft uitgebracht .
Bij besluit van 7 september 2005 (verzonden 26 oktober 2005) heeft verweerder het advies van de commissie overgenomen en het verzoek om vergoeding van planschade van eiseres afgewezen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 7 september 2005 gehandhaafd op
de grond dat van een planologische verslechtering geen sprake is, nu eiseres aan het voorheen geldende bestemmingsplan “Buitengebied” geen onvoorwaardelijke bouwmogelijkheid kon ontlenen.
Het moment van indienen van een aanvraag om bouwvergunning was immers in de systematiek van dat bestemmingsplan bepalend voor de vraag of er nog een recreatiewoning kon worden gebouwd.
Zijdens eiseres is aangevoerd dat de bezwarencommissie wel meent dat sprake is van een planologische verslechtering. Eiseres meent dat de (planschade)commissie onjuiste uitgangspunten hanteert. In het hele bestemmingsplangebied konden voorheen immers in totaal 124 zomerwoningen worden gebouwd (na de bestemmingsplanwijziging nog maar 38). Tot november 2003 konden - en werden - er daadwerkelijk recreatiewoningen worden gebouwd.
Met het oog op deze onjuiste uitgangspunten heeft eiseres een rapport van ing. G.J.D. Eggink in het geding gebracht. Deze is tot de gemotiveerde conclusie gekomen dat sprake is van een planologisch nadeliger positie en dat eiseres op grond van artikel 49 van de WRO recht heeft op een schadevergoeding van € 101.000,--.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge het van toepassing zijnde artikel 49, eerste lid, van de WRO zoals dat luidde tot
1 september 2005, kent de gemeenteraad, indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van ondermeer de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd,
hem op verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Voor de beoordeling van een dergelijk verzoek dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologisch regime waardoor belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, waardoor hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de gestelde schade-veroorzakende planologische maatregel te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Bij de planvergelijking is niet de feitelijke situatie bepalend, maar de bouw- en gebruiksmogelijkheden die de achtereenvolgende planologische regimes bieden.
De percelen van eiseres maken deel uit van recreatiepark (..).
De percelen hadden onder vigeur van het bestemmingsplan “Buitengebied” (het oude plan)
de bestemming “Rekreatieve doeleinden –R(ZT)- (zomerhuizenterrein).
Deze gronden waren ingevolge artikel 36, eerste lid, van de planvoorschriften bestemd voor zomerhuizenterrein, sport- en speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, wegen en paden, met
de daarbij benodigde gebouwen, nadere bouwwerken en andere werken.
Artikel 36, tweede lid, bevatte de bepalingen omtrent bebouwing. De zomerhuizen mochten uitsluitend vrijstaand dan wel tot maximaal 4 aaneen worden gebouwd. De maximale inhoud van een zomerhuis (inclusief bijgebouwen) mocht 200 m3 bedragen.
Verder was in dit plan bepaald dat per hectare ten hoogte 15 zomerhuizen mochten worden gebouwd, terwijl de onderlinge afstand van de zomerhuizen ten minste 15m diende te bedragen.
De gezamenlijke oppervlakte van de gronden met de bestemming “Rekreatieve doeleinden” bedraagt 8,29 hectare. In totaal konden hierop in theorie 124 zomerhuizen worden gebouwd.
In de praktijk kon het maximum aantal zomerhuizen lager uitkomen, onder andere als gevolg van de afstandseis van 15m, die ten opzichte van al bestaande bebouwing in acht genomen diende te worden.
Op 30 januari 2003 heeft verweerder het bestemmingsplan “Buitengebied, artikel 30 WRO herziening” (het nieuwe plan) vastgesteld. Gedeputeerde staten hebben dit plan op 9 september 2003 gedeeltelijk goedgekeurd. Op 13 november 2003 is het plan onherroepelijk geworden.
Ingevolge het nieuwe plan rust op de percelen van eiseres de bestemming “Rekreatieve doeleinden –R (ZT/BL) – (zomerhuizenterrein tevens bos met landschappelijke waarde). Gronden met deze bestemming zijn ingevolge artikel 36A van de planvoorschriften bestemd voor zomerhuizenterrein, sport- en speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, wegen en paden, alsmede voor bos in de vorm van de opbouw, het behoud en/of herstel van de aan de gronden eigen landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarde, met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken.
Het derde lid van artikel 36A bepaalt – onder andere - dat de zomerhuizen uitsluitend vrijstaand, dan wel tot maximaal 4 aaneen worden gebouwd. De maximale inhoud van een zomerhuis bedraagt 250 m3. Per terrein of terreingedeelte mogen ten hoogste het op de kaart aangeduide aantal zomerhuizen worden gebouwd, waarbij de onderlinge afstand ten minste 15m dient te bedragen.
Op de bij het bestemmingsplan behorende plankaart is aangegeven dat het maximale aantal zomerhuisjes op (..) 34 bedraagt. Dit aantal komt overeen met het toen feitelijk aanwezige aantal.
Tussen partijen is niet in geding dat het nieuwe bestemmingsplan de bouw van nieuwe zomerhuizen uitsluit.
Wel verschillen partijen van opvatting over het antwoord op de vraag of sprake is van een planologische verslechtering, gezien de bouwmogelijkheden die het oude plan bood.
In dit kader is zijdens eiseres ter zitting verklaard dat haar beide percelen als één geheel moeten worden beschouwd. Dit is niet in geschil, zodat de rechtbank dit bij de beoordeling als uitgangspunt zal hanteren.
De stelling van eiseres, dat zij aan het oude plan een onvoorwaardelijk recht ontleende om
op haar percelen nog vijf, dus in totaal zes, zomerhuizen te bouwen volgt de rechtbank niet.
De systematiek van het oude plan was immers van dien aard, dat afhankelijk van het aantal reeds gerealiseerde zomerhuizen (op het gehele terrein van het park), bezien in relatie tot de in het plan opgenomen afstandseisen, geen der kaveleigenaren op voorhand onvoorwaardelijk verzekerd was van de mogelijkheid om één of meer recreatiewoningen te bouwen.
De commissie heeft zich op het standpunt gesteld dat kaveleigenaren onder vigeur van het oude plan slechts een voorwaardelijke aanspraak op een bouwtitel hadden en dat zij door de planwijziging slechts deze voorwaardelijke aanspraak verloren. Dit levert in de opvatting van de commissie geen planologisch nadeel op.
Deze opvatting van de commissie heeft als onbevredigend resultaat, dat kaveleigenaren
die door inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan een bouwmogelijkheid verloren die onder vigeur van het oude plan wel degelijk bestond (zij het onder voorwaarden en zeer waarschijnlijk niet voor alle betrokkenen), nimmer met succes een beroep zouden kunnen doen op artikel 49 van de WRO.
Gelet hierop berust het advies van de commissie naar het oordeel van de rechtbank op onjuiste gronden, en had verweerder dit advies niet mogen volgen.
De rechtbank heeft aanleiding gezien de Stab om advies te vragen. De Stab heeft
op 11 juni 2007 advies aan de rechtbank uitgebracht.
De Stab heeft in haar advies gemotiveerd gesteld dat niet met zekerheid kan worden gezegd dat het oude plan eiseres in de gegeven constellatie de mogelijkheid bood op haar grond meer dan één zomerhuis te bouwen, zodat de planwijziging ertoe heeft geleid dat slechts de vage bouwmogelijkheid om op haar percelen meer dan één zomerhuis te bouwen is komen te vervallen. Hieruit volgt volgens de Stab dat geen sprake is van een planologisch nadeel voor eiseres.
De Stab overweegt verder dat het gebruik van het bestaande zomerhuis van eiseres ongewijzigd kan worden voortgezet, en dat de in het nieuwe plan opgenomen ‘bouwstop’ heeft voorkomen dat het recreatieterrein verder is volgebouwd met een mogelijke waardedaling (onder andere wegens aantasting van rust en privacy) van de recreatiewoningen tot gevolg.
Daar komt bij dat het nieuwe plan een vergroting van de zomerhuizen tot 250 m3 toestaat, hetgeen als een planologische verbetering kan worden beschouwd, aldus de Stab.
Vorenstaande overwegingen van de Stab komen de rechtbank niet onjuist voor, reden waarom de rechtbank het advies van de Stab volgt. Verweerder heeft dan ook terecht
– zij het op onjuiste gronden – geweigerd eiseres een planschadevergoeding toe te kennen.
Daarbij neemt de rechtbank mede in overweging dat gemachtigde van verweerder ter zitting heeft gesteld dat verweerder na overleg met de provincie heeft besloten dat op kavel nummer (..) alsnog een zomerhuis kan worden gebouwd. Gemachtigde van verweerder heeft eiseres toegezegd dat, in het geval zij een aanvraag om een bouwvergunning indient voor een recreatiewoning op dit perceel, toepassing aan artikel 19, eerste lid, van de WRO zal worden gegeven om tot vergunningverlening te (kunnen) komen.
Aan de zijdens eiseres ter zitting aangehaalde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN BB8417) komt naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak geen betekenis toe, nu het in die zaak om een andere situatie ging, te weten de relevantie van uitwerkingsbepalingen bij de planvergelijking. Die situatie doet zich hier evenwel niet voor.
Gezien het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de grieven van eiseres geen doel treffen en dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, mr. W.J.B. Cornelissen en mr. G.P. Loman , rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg als griffier, op
Afschrift verzonden op: