ECLI:NL:RBZLY:2009:BH1967

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
28 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 08/2025 en 08/2026
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersbesluit tot afsluiten van de Carel Willinklaan in Almere

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 28 januari 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een verkeersbesluit. Het college van burgemeester en wethouders van Almere had besloten om de Carel Willinklaan ter hoogte van de kruising met de Zadkinestraat en de Edvard Munchweg af te sluiten voor doorgaand autoverkeer. Dit besluit was genomen om sluipverkeer te weren en de verkeersveiligheid te waarborgen. Verzoekers, A en B, die in de nabijheid wonen, maakten bezwaar tegen dit besluit en vorderden een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van de verzoekers afgewogen tegen de belangen van de gemeente. De gemeente stelde dat het afsluiten van de weg noodzakelijk was om de verkeersveiligheid te verbeteren, vooral gezien het sluipverkeer dat de Carel Willinklaan onveilig maakte. De verzoekers voerden aan dat de afsluiting zou leiden tot een toename van het verkeer in hun straat, die niet is ingericht voor zwaar verkeer. De rechter oordeelde dat de gemeente voldoende had onderbouwd dat de maatregel noodzakelijk was en dat de belangenafweging niet onevenwichtig was.

De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van de verzoekers ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De rechter concludeerde dat de verkeersmaatregel rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van verkeersveiligheid en de bevoegdheid van gemeenten om maatregelen te nemen ter bescherming van weggebruikers.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 08/2025 en 08/2026
Uitspraak betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen:
A en B,
beiden wonende te Almere, verzoekers,
gemachtigde: mr. W. Visser, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand te Leeuwarden,
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere,
verweerder.
1.Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2008, bekendgemaakt op 28 juni 2008, heeft verweerder besloten tot het afsluiten van de Carel Willinklaan ter hoogte van de kruising Zadkinestraat/Edvard Munchweg voor het doorgaand autoverkeer door middel van het treffen van een fysieke maatregel, als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).
Op 8 augustus 2008 hebben verzoekers daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaarschrift om advies voorgelegd aan de commissie bezwaarschriften. Deze commissie heeft op 28 oktober 2008 advies uitgebracht aan verweerder. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 10 november 2008 conform het advies van de commissie bezwaarschriften het bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben bij brief van 20 november 2008 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer AWB 08/2026. Tevens is verzocht om een voorlopige voorziening. Het verzoek is geregistreerd onder procedurenummer AWB 08/2025.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 16 januari 2009. De heer (…)l is verschenen, bijgestaan door mevrouw mr. E.M. van der Molen, kantoorgenoot van mr. Visser, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw M. Jacobs.
2.Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Ingevolge artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
De door verweerder beoogde fysieke maatregel op de kruising Carel Willinklaan met de Zadkinestraat en de Edvard Munchweg zal ertoe leiden dat het autoverkeer op deze kruising niet langer rechtdoor zal kunnen rijden. Komend vanuit de Zadkinestraat zal het slechts mogelijk zijn linksaf te slaan, waarna men het noordelijk gelegen deel van de Carel Willinklaan in rijdt. Komend vanaf het noordelijk deel van de Carel Willinklaan zal het slechts mogelijk zijn rechtsaf te slaan, de Zadkinestraat op. Wanneer men vanaf de Edvard Munchweg de kruising oprijdt is men gedwongen het zuidelijk deel van de Carel Willinklaan op te rijden. Komend vanaf het zuidelijk deel van de Carel Willinklaan zal autoverkeer slechts rechtsaf kunnen slaan, de Edvard Munchweg op.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de WVW 1994 geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 20 van de WVW 1994 kan een belanghebbende tegen een verkeersbesluit tot plaatsing of verwijdering van verkeerstekens en onderborden of tot het treffen van maatregelen op of aan de weg ter regeling van het verkeer beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) dienen verkeersbesluiten met redenen te zijn omkleed, waarbij in ieder geval wordt aangegeven welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij dient te worden aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de maatregel moet worden aangemerkt als een maatregel in de zin van artikel 15, tweede lid, van de WVW 1994 aangezien met de maatregel de doorgaande route over de Carel Willinklaan en de Edvard Munchweg/Zadkinestraat voor voertuigen met meer dan 2 wielen zal worden afgesloten.
Verweerder beoogt met de te treffen fysieke maatregel het sluipverkeer in de Carel Willinklaan, veroorzaakt door bestemmings- c.q. herkomstverkeer naar c.q. van het bedrijventerrein ‘het Atelier’ uit het noordelijk deel van de Carel Willinklaan te weren, één en ander ter verzekering van de veiligheid op de weg en ter bescherming van weggebruikers en passagiers. Door de fysieke maatregel zal geen directe verbinding meer met het zuidelijk deel van de Carel Willinklaan en daarmee met het bedrijventerrein bestaan. Verweerder acht niet uitgesloten dat in de periode volgend op de afsluiting (voor doorgaand verkeer) het verkeer met bestemming ‘het Atelier’ vanuit het noordelijk deel van de Carel Willinklaan via de Zadkinestraat en de Herman Werkmanstraat, dan wel via de Mondriaanweg en de Herman Werkmanstraat, zijn bestemming zal bereiken. Verweerder verwacht echter dat het verkeer met de bestemming ‘het Atelier’ in verband met het aantal te passeren verkeersremmende maatregelen spoedig zal kiezen voor de daarvoor bestemde route via de Tussenring/Hagevoortdreef in plaats van het niet op de hoge verkeersintensiteit berekende noordelijke deel van de Carel Willinklaan.
Verweerder heeft aan het besluit mede ten grondslag gelegd het rapport ‘Verkeerstellingen Almere Stad’. In dit rapport is, na tellingen in de maand mei 2007, geconcludeerd dat ongeveer 40 tot 56% van het verkeer in het noordelijk deel van de Carel Willinklaan sluipverkeer betreft en dat de rijsnelheid hier te hoog is. Verweerder meent dat de inmiddels gerealiseerde betere doorstroming op de route Tussenring/Hagevoortdreef een positief effect heeft (gehad) op het sluipverkeer in de Carel Willinklaan maar dat dit positieve effect met name wordt veroorzaakt door een afname van het doorgaand sluipverkeer met de bestemming bedrijventerrein ‘Sallandsekant’. Verweerder vreest dat het effect van de verbeterde doorstroming op de route Tussenring/Hagevoortdreef zonder de beoogde maatregel teniet wordt gedaan wanneer het bedrijventerrein ‘het Atelier’ verder wordt opgeleverd. Wanneer de afsluiting voor doorgaand verkeer niet wordt gerealiseerd zal immers de route naar ‘het Atelier’ via de Carel Willinklaan, aanmerkelijk sneller blijven dan de route via de Tussenring/Hagevoortdreef.
Verzoekers, die wonen op (…), vrezen dat door de maatregel de verkeersintensiteit in hun straat zal toenemen, terwijl deze weg hiervoor niet is bedoeld en hierop niet is ingericht. Verweerder heeft de belangen van de bewoners van het noordelijke deel van de Carel Willinklaan ten onrechte zwaarder laten wegen dan de belangen van de bewoners van de Zadkinestraat. In dit verband wijzen verzoekers erop dat de Carel Willinklaan volgens het bestemmingsplan een ‘buurtweg’ is en de Zadkinestraat een ‘woonstraat’. Verzoekers menen dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid nu niet is onderzocht wat de gevolgen zullen zijn van de afsluiting. Daarnaast heeft verweerder aan het besluit verkeerstellingen ten grondslag gelegd die in mei 2007 zijn uitgevoerd, terwijl in de periode daarna verschillende verkeerstechnische wijzigingen hebben plaatsgevonden en de gevolgen daarvan niet inzichtelijk zijn gemaakt en deze gevolgen evenmin bij het besluit zijn betrokken. Verzoekers zijn voorts van mening dat uit het aan het besluit ten grondslag gelegde verkeersrapport niet blijkt dat sprake is van een verkeersonveilige situatie zoals door verweerder is gesteld. Verzoekers vrezen dat door de verkeersmaatregel het probleem van het sluipverkeer verder de wijk zal worden ‘ingedrukt’, zodat het probleem alleen nog maar groter wordt.
Voorop moet worden gesteld dat verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit als het onderhavige een ruime beoordelingsmarge toekomt. Het is aan het bestuursorgaan om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van zo’n besluit terughoudend moeten opstellen en slechts dienen te toetsen of het besluit in strijd is met wettelijke voorschriften, dan wel of er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen. Voorts geldt dat de confrontatie met een verkeersbesluit en de daarmee verbonden (nadelige) gevolgen in beginsel hoort tot het maatschappelijk risico van de direct betrokkenen. Dat laatste lijdt uitzondering in het geval één of meerdere direct betrokkenen door een dergelijk besluit onevenredig zwaar worden getroffen.
De voorzieningenrechter overweegt voorts als volgt.
Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat het gebruik van een weg door sluipverkeer, met name in een straat die daarop niet is ingericht zoals het noordelijk deel van de Carel Willinklaan, ten koste gaat van de verkeersveiligheid op een dergelijke weg. Verweerder is daarbij terecht uitgegaan van de feitelijke inrichting van de Carel Willinklaan die, zoals door verzoekers ook niet is betwist, niet berekend is op het verwerken van hard rijdend (sluip)verkeer. Dat de planwetgever oorspronkelijk mogelijk een andere inrichting van de weg voor ogen had maakt het voorgaande niet anders reeds omdat met het op grond van de WVW 1994 genomen besluit geen planologisch doel wordt gediend maar dat dit wordt genomen met het oog op één of meer van de belangen genoemd in artikel 2 van de WVW 1994, zoals het belang van het verzekeren van de veiligheid op de weg en het beschermen van weggebruikers en passagiers.
Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat ondanks de verbeterde doorstroming in verband met aanpassingen aan de Tussenring/Hagevoortdreef in ieder geval een deel van het verkeer richting ‘het Atelier’ zonder realisering van de maatregel via het noordelijke deel van de Carel Willinklaan naar ‘het Atelier’ zal blijven rijden. Niet onaannemelijk is voorts dat na het realiseren van de maatregel, in de eerste periode, het sluipverkeer via de Zadkinestraat zal rijden om bij ‘het Atelier’ te komen. Verweerder heeft echter voldoende gemotiveerd waarom verwacht kan worden dat deze toename, vanwege de verkeersremmende maatregelen in (onder meer) de Zadkinestraat en de mede hierom aantrekkelijker route via de Tussenring/ Hagevoortdreef alsmede vanwege de aan te brengen bewegwijzering, die het uit noordelijke richting komende verkeer via de Tussenring/Hagevoortdreef naar ‘het Atelier’ zal leiden, tijdelijk zal zijn.
Verzoekers hebben hun aanname dat het verkeer vanwege de ligging van de op ‘het Atelier’ gelegen moskee en zwembad, ondanks de verkeersremmende maatregelen in de wijk en de aan te brengen bewegwijzering, de route via het noordelijke deel van de Carel Willinklaan zal blijven kiezen en vervolgens -na realisering van de verkeersmaatregel- de Zadkinestraat zal gaan kiezen onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft voorts geen grond hoeven vinden voor het oordeel dat het belang van de verkeersveiligheid in de Zadkinestraat door een naar verwachting tijdelijke beperkte toename van het sluipverkeer door deze straat zodanig wordt aangetast dat dit belang zwaarder zou moeten wegen dan het met de maatregel gediende belang van het waarborgen van de verkeersveiligheid in het noordelijke deel van de Carel Willinklaan, waar
-zoals door verzoekers ter zitting ook is erkend- het sluipverkeer in de toekomst in verband met de verdere oplevering van het ‘Atelier’ verder zal toenemen.
Anders dan verzoekers is de voorzieningenrechter van oordeel dat een nader onderzoek naar de gevolgen van de maatregel voor het verkeer in de Zadkinestraat niet aangewezen was, mede gezien de omstandigheid dat een dergelijk onderzoek zolang de maatregel niet is getroffen niet zinvol is. Daarbij komt dat bij een dergelijk onderzoek niet de effecten kunnen worden betrokken van de verdere oplevering van ‘het Atelier’, die naar vast staat gepaard zal gaan met een verdere toename van het sluipverkeer via het noordelijke deel van de Carel Willinklaan.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat van de door verweerder gemaakte belangenafweging (waarbij ook de belangen van verzoekers als bewoners van de Zadkinestraat zijn betrokken) niet kan worden gezegd dat deze dermate onevenwichtig is, dat de uitkomst ervan om die reden als kennelijk onredelijk moet worden gekwalificeerd.
Gezien het voorgaande bestaat geen twijfel aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Nu voorts nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en partijen in de uitnodiging voor de zitting zijn gewezen op de mogelijkheid dat gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb, ziet de
voorzieningenrechter aanleiding om met toepassing van dit artikel onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Het beroep van verzoekers wordt ongegrond verklaard.
Nu het beroep ongegrond wordt verklaard bestaat er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Keukenmeester als griffier, op
Afschrift verzonden op: