ECLI:NL:RBZLY:2010:BL4504
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuurlijk rechtsoordeel over de vraag of een bedrijf past binnen de voorschriften van een bestemmingsplan
In deze zaak hebben eisers, A en B, een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg om een bestuurlijk rechtsoordeel te geven over de vraag of hun geplande wellness- en squashclub past binnen de voorschriften van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Mercator' te Dedemsvaart. Het college heeft op 22 april 2008 geantwoord dat geen vrijstelling kan worden verleend voor het beoogde bedrijf. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, dat op 9 juni 2009 door het college gegrond werd verklaard, waarna een nieuw besluit werd genomen. Dit besluit werd op 27 oktober 2009 gewijzigd, waarbij het bezwaar tegen de brief van 22 april 2008 niet-ontvankelijk werd verklaard, omdat deze brief geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is.
De rechtbank heeft op 19 februari 2010 de zaak behandeld. Tijdens de zitting is door eisers gesteld dat het college niet meer vrijstond om een nieuw besluit te nemen, omdat het bezwaar gegrond was verklaard. De rechtbank oordeelt echter dat een bestuursorgaan in beginsel bevoegd is om een eerder besluit in te trekken of te wijzigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in het bestreden besluit tegenstrijdige uitspraken heeft gedaan over de status van de brief van 22 april 2008, wat aanleiding gaf tot de wijziging van het besluit op 27 oktober 2009.
De rechtbank concludeert dat het indienen van een bouwaanvraag voor eisers niet onredelijk bezwarend is, ondanks de kosten die zij moeten maken voor bijvoorbeeld een architect. De rechtbank heeft het beroep van eisers, voor zover gericht tegen het besluit van 9 juni 2009, niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 27 oktober 2009 ongegrond verklaard. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht van € 150,-- aan eisers vergoedt en dat verweerder in de proceskosten van het geding wordt veroordeeld tot een bedrag van € 644,--.