ECLI:NL:RBZLY:2010:BM3353

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.610072-08 (P)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld gepleegd in Lelystad met fatale afloop voor slachtoffer

Op 4 mei 2010 deed de Rechtbank Zwolle-Lelystad uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk geweld tegen een slachtoffer in Lelystad. Het onderzoek ter terechtzitting begon op 1 december 2009, met de inhoudelijke behandeling op 20 april 2010. De verdachte, bijgestaan door advocaat mr. R.J. Mesland, werd beschuldigd van het plegen van geweld in vereniging met anderen op de Zilverparkkade en Ziekenhuisweg in Lelystad, waarbij het slachtoffer, een arts in opleiding, werd geslagen en geschopt terwijl hij op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank onderzocht de verklaringen van getuigen en medeverdachten, die bevestigden dat de verdachte betrokken was bij het geweld. Ondanks de ontkenning van de verdachte dat hij een zonnebril droeg, achtte de rechtbank de getuigenverklaringen geloofwaardig. De rechtbank concludeerde dat de verdachte het hem ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen achtte. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met de voorwaarde dat bij niet-nakoming dit zou worden omgezet in 50 dagen jeugddetentie. Daarnaast kreeg de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar, onder toezicht van Jeugdzorg.

De rechtbank benadrukte de ernst van het gepleegde geweld en de impact daarvan op de samenleving, en hield rekening met eerdere veroordelingen van de verdachte. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.610072-08 (P)
Uitspraak: 4 mei 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte 5],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [adres].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is aangevangen op 1 december 2009. Het inhoudelijke onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2010 achter gesloten deuren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.J. Buis. De verdachte is telkens verschenen, telkens bijgestaan door mr. R.J. Mesland, advocaat te Haarlem.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 29 juli 2008 tot en met 30 juli 2008 in de gemeente Lelystad met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Zilverparkkade en/of de Ziekenhuisweg, in elk geval of op aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal, duwen en/of schoppen/trappen en/of stompen/slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag);
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Vaststaande feiten
Op 2 augustus 2008 omstreeks 10.30 uur is in de vijver van het “Zilverpark” te Lelystad het stoffelijke overschot van een man aangetroffen. Het blijkt te gaan om de op 30 juli 2008 als vermist opgegeven [slachtoffer], geboren op [geboortedatum].
[slachtoffer] – arts en huisarts in opleiding en vader van twee jonge kinderen – verliet op 29 juli 2008 de woning van zijn ouders te Lelystad, maar keerde die avond niet terug.
Uit gesprekken met nabestaanden blijkt een aantal persoonlijke goederen niet bij het stoffelijke overschot aangetroffen te zijn. Het betreft onder meer een mobiele telefoon, een portemonnee, een I-pod en bankpassen.
De mobiele telefoon van [slachtoffer] betrof een Nokia type 2310, voorzien van het [telefoonnummer] en [IMEI-nummer].
Uit navraag van de historische printgegevens van het mobiele telefoonnummer en IMEI-nummer blijkt dat er op 1 augustus 2008 omstreeks 01.30 uur door nummer [telefoonnummer 2] gebruik is gemaakt van het IMEI-nummer van de telefoon van [slachtoffer].
Gezien de staat van het stoffelijke overschot van [slachtoffer] en het gebruik van het IMEI-nummer is het zeer onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] zelf op dat moment gebruik heeft gemaakt van zijn mobiele telefoon. Hieruit is afgeleid dat een andere persoon op dat moment gebruik heeft gemaakt van de mobiele telefoon van [slachtoffer].
Uit nader onderzoek naar het nummer [telefoonnummer 2] is vastgesteld dat het telefoonnummer en dus waarschijnlijk ook de mobiele telefoon van [slachtoffer] zich bevinden in perceel [adres 2] te Lelystad. Op dit adres staat [medeverdac[medeverdachte 1] ingeschreven.
[medeverdachte 1] is op 3 augustus 2008 aangehouden. Daarna is de woning aan de [adres 2] te Lelystad doorzocht ter inbeslagname. In de woning is een mobiele telefoon met daarin het telefoonnummer [telefoonnummer 2] aangetroffen en de mobiele telefoon van [slachtoffer].
Ten tijde van het binnentreden door de rechter-commissaris is ook medeverdachte [medeverdachte 2] in de woning aanwezig.
Na de aanhouding van [medeverdachte 1] zijn – op grond van diverse verklaringen en bevindingen – de volgende medeverdachten aangehouden: [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4], [medeverdachte 6] en [verdachte 5].
Het staat vast dat [slachtoffer] diverse horecagelegenheden heeft bezocht op de avond van 29 juli 2008. Op het terras van ‘t Koetshuys heeft hij zich aangesloten bij een groepje jonge mannen, bestaande uit de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [verdachte 5]. In gezelschap van deze groep is [slachtoffer] richting Zilverparkkade gelopen.
Bij de Zilverparkkade is [slachtoffer] naar [getuige 4] gelopen en heeft haar been aangeraakt. Hierop heeft de vriend van [getuige 4], de [medeverdachte 4], [slachtoffer] een duw gegeven. [slachtoffer] is hierdoor gevallen. [slachtoffer] heeft zijn excuses aangeboden en is weggelopen langs de rand van de vijver. Een aantal jongens is naar [slachtoffer] toegerend. Over hetgeen hierna is voorgevallen lopen de verklaringen van getuigen en medeverdachten uiteen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht het aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Hoewel verdachte heeft ontkend die bewuste nacht een zonnebril te hebben gedragen, is de officier van justitie op basis van diverse getuigenverklaringen van oordeel dat verdachte de persoon is die wordt aangeduid als de jongen met de zonnebril.
[getuige 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] hebben allen verklaard dat verdachte heeft meegedaan met het slaan en schoppen van het slachtoffer.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de waarnemingen van de getuigen/medeverdachten onbetrouwbaar zijn wegens drank- en drugsgebruik. Enkel [getuige 4] heeft verklaard dat zij nuchter was. Zij heeft verklaard dat zij niets van trappen of slaan heeft waargenomen, ook niet door verdachte die volgens [getuige 4] achter het slachtoffer is aangegaan.
[getuige 4] heeft daarbij verklaard dat zij de klappen vanaf “de bult” niet kon waarnemen.
[medeverdachte 4] heeft een voor verdachte belastende verklaring afgelegd. [medeverdachte 4] is niet op de bult geweest volgens [getuige 4]. [medeverdachte 4] – die onder invloed was van alcohol en wiet – heeft dus niet kunnen waarnemen wat er aan de overzijde van het water gebeurde.
Verdachte heeft ontkend dat hij tegen [getuige 1] heeft verklaard dat hij het slachtoffer heeft geschopt. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om het horen van de [getuige 1].
Voorts heeft [getuige 5] een belastende verklaring jegens verdachte afgelegd, maar uit het dossier blijkt dat dit niet kan kloppen, aangezien [getuige 5] zelf uitsluit dat hij die avond daar is geweest.
De raadsman heeft derhalve bepleit verdachte vrij te spreken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de getuigen/medeverdachten niet zodanig onbetrouwbaar zijn door hun middelengebruik dat zij uitgesloten dienen te worden voor het bewijs. De rechtbank overweegt dat hoewel de medeverdachten/getuigen onder invloed waren van middelen dit niet van zodanige aard is geweest dat alles wat zij hebben verklaard is ingegeven door hun middelengebruik.
[getuige 4] heeft verklaard dat zij geen verdovende middelen heeft gebruikt. Dit vindt bevestiging in de verklaring van [medeverdachte 4] dat [getuige 4] geen alcohol heeft gedronken of wiet heeft gerookt.
Zoals hierna wordt aangeduid, komen verschillende verklaringen voorts met elkaar overeen hetgeen niet duidt op onbetrouwbaarheid wegens middelengebruik.
[medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [getuige 4] , [getuige 6] en [getuige 3] hebben allen verklaard dat verdachte in die bewuste nacht een zonnebril droeg. De ontkenning van verdachte op dit punt acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. Uit het dossier blijkt voorts niet van enige verklaring dat er in de bewuste nacht (nog) een andere jongen aanwezig was die een zonnebril droeg.Voorts staat vast dat [slachtoffer] is gevolgd door iemand uit de groep afkomstig uit ’t Koetshuys. Er zijn geen aanknopingspunten te veronderstellen dat dat iemand anders is geweest dan verdachte. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat in de verklaringen verdachte is bedoeld als in de verklaring een jongen met een zonnebril is aangeduid.
[medeverdachte 4] , [getuige 4] , [getuige 1] en verdachte zelf hebben allen verklaard dat verdachte achter het slachtoffer is aangelopen richting de heuvels.
[getuige 1] heeft daarbij verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij het slachtoffer heeft geslagen. [medeverdachte 4] heeft daarbij verklaard dat verdachte het slachtoffer heeft geslagen en geschopt. [getuige 4] heeft verklaard dat een van de drie jongens die achter het slachtoffer aan zijn gegaan bezig was met hem. De rechtbank is van oordeel dat dit de verklaringen van [medeverdachte 4] en [getuige 1] ondersteunt, hoewel [getuige 4] aangeeft dat zij niet heeft gezien dat er is geslagen.
De verklaringen van [medeverdachte 4] zijn evenals de verklaringen van [getuige 4] consistent op essentiële onderdelen. De verklaring van [getuige 1] ondersteunt de verklaring van [medeverdachte 4] voor het gebruikte geweld.
Niet aannemelijk is geworden dat [medeverdachte 4] het door hem gebruikte geweld niet heeft kunnen waarnemen. [medeverdachte 4] is volgens zijn verklaring op de “bult” geweest waardoor hij het geweld heeft kunnen waarnemen. Dat [medeverdachte 4] op de “bult” is geweest vindt steun in de verklaring van [medeverdachte 3].
Niet aannemelijk is geworden dat [medeverdachte 4] en [getuige 1] deze verklaringen in strijd met de waarheid hebben afgelegd.
De verklaring van verdachte dat hij enkel heeft geprobeerd het geweld te stoppen door te
roepen vindt geen bevestiging in het dossier. Geen enkele getuige/medeverdachte kan deze verklaring ondersteunen. Er is derhalve geen sprake van het distantiëren van het in vereniging gebruikte geweld tegen het slachtoffer.
Opvallend is dat [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte boos was op [medeverdachte 4], omdat [medeverdachte 4] niets deed. Daarbij komt dat [medeverdachte 4] heeft verklaard dat verdachte tegen hem zei “dit was voor jou”. Dit sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte wel degelijk het slachtoffer heeft geslagen en geschopt naar aanleiding van het incident tussen het slachtoffer en [getuige 4].
De rechtbank ziet gelet op het bovenstaande geen aanleiding om alsnog [getuige 1] te doen oproepen teneinde hem als getuige te horen. De verklaring van [getuige 1] vindt steun in overige verklaringen. Daarbij komt dat de rechter-commissaris heeft getracht [getuige 1] op te roepen met een bevel medebrenging, hetgeen niet het tot het gewenste resultaat heeft geleid (te weten het horen van de getuige).
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan.
5. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 29 juli 2008 tot en met 30 juli 2008 in de gemeente Lelystad met anderen, op of aan de openbare weg, de Zilverparkkade en/of de Ziekenhuisweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het schoppen/trappen en stompen/slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag).
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
7. STRAFBAARHEID
Het feit en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8. DE STRAFOPLEGGING
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 20 april 2010, op grond van hetgeen hij bewezen acht, gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 150 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 75 dagen jeugddetentie, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede tot jeugddetentie voor de duur van 4 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voor¬waarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Jeugdreclassering.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank niet tot een vrijspraak van het ten laste gelegde concludeert, heeft de raadsman bepleit aan verdachte een lagere werkstraf op te leggen, aangezien er geen letsel is geconstateerd bij het slachtoffer.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt allereerst op dat de aanhouding van de verdachten is ingegeven door
de mogelijke betrokkenheid van de verdachten bij de dood van [slachtoffer]. Deze
betrokkenheid heeft de rechtbank echter op geen enkele manier kunnen vaststellen en is ook
niet ten laste gelegd. De rechtbank realiseert zich terdege dat dit voor de nabestaanden uiterst
onbevredigend is, maar zal bij het opleggen van de straf slechts rekening kunnen houden
vergelijkbare situaties waarin openlijk geweld is gepleegd door slaan en schoppen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich met anderen op straat in Lelystad schuldig gemaakt aan het plegen van geweld tegen het [slachtoffer]. Een mogelijke aanleiding voor het tegen slachtoffer gebruikte geweld is wellicht gelegen in het gegeven dat het slachtoffer een meisje ongewenst heeft aangeraakt. Op deze aanraking heeft de vriend van het meisje gereageerd en het slachtoffer heeft zijn excuses aangeboden. Op dat moment bestond er geen enkele aanleiding om alsnog achter het slachtoffer aan te gaan en hem te schoppen en te slaan. Doordat verdachte zich desondanks op zodanige wijze heeft gedragen heeft hij bijgedragen aan zinloos en willekeurig geweld. Dit soort geweld leidt tot grote gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. Het is juist dit soort irrationeel geweld waardoor mensen angstig worden om zich ’s avonds en ’s nachts alleen op straat te begeven.
De rechtbank acht een werkstraf voor na te vermelden duur passend en noodzakelijk, alsmede een voorwaardelijke vrijheidsstraf, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht brengt de rechtbank bij het opleggen van na te melden straf in rekening de straffen die de verdachte bij vonnis van de kinderrechter Leeuwarden d.d. 14 augustus 2008 en bij vonnissen van de kinderrechter Leeuwarden d.d. 6 augustus 2009 zijn opgelegd.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 29 maart 2010;
- een de verdachte betreffend rapport Raadsonderzoek strafzaken d.d. 14 april 2010, uitgebracht door T. Hammer, raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming;
- een de verdachte betreffend rapport d.d. 11 september 2008, uitgebracht door D. Spruit en I. Emons, beiden raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming;
- het feit dat verdachte geruime tijd in het kader van een civiele maatregel geplaatst is in een jeugdinrichting en daar duidelijk baat bij heeft gehad.
9. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is gegrond op de artikelen 27, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
10. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan en verklaart verdachte derhalve strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 100 (honderd) uren;
beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen jeugddetentie, althans een aantal dagen jeugddetentie dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf;
bepaalt dat de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
veroordeelt verdachte tevens tot jeugddetentie voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
beveelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door het Bureau Jeugdzorg/ Jeugdreclassering, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht.
Aldus gewezen door mr. G. Blomsma, voorzitter tevens kinderrechter, mr. A.P. de Jong-de Goede en mr. H. den Haan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2010.
Mrs. A.P. de Jong-de Goede en R.G. Dees voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.