ECLI:NL:RBZLY:2011:BP7366

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
17 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/1311
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding faunaschade door reeën; afwijzing verzoek om schadevergoeding door Faunafonds

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 17 februari 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het bestuur van het Faunafonds. De eiser had een verzoek ingediend om schadevergoeding voor faunaschade die was veroorzaakt door vraat van reeën op zijn boomkwekerij. Het Faunafonds had dit verzoek afgewezen, zowel in het primaire besluit van 2 februari 2010 als in de beslissing op bezwaar van 22 juni 2010. De rechtbank heeft de afwijzing van het Faunafonds beoordeeld aan de hand van de Flora- en faunawet en de bijbehorende beleidsregels.

De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende maatregelen had getroffen om de schade te voorkomen. De eiser had een elektrisch schapenraster van 60 cm hoog geplaatst, maar dit werd niet als een deugdelijke voorziening beschouwd. De rechtbank stelde vast dat de schade door reeën voorzienbaar was en dat de eiser had moeten anticiperen op de mogelijkheid van vraatschade. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldeed aan de eisen die in de Handreiking Faunaschade waren gesteld, namelijk het gebruik van zowel visuele als akoestische middelen in voldoende aantallen of het plaatsen van een deugdelijk raster.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en liet het bestreden besluit van het Faunafonds in stand. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter J.W.M. Bunt, met R.K. Witteveen als griffier. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 10/1311
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
eiser te woonplaats
en
het bestuur van het Faunafonds,
gevestigd te Dordrecht, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2010 heeft verweerder eisers verzoek om vergoeding van faunaschade afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 juni 2010 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 25 januari 2010 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door ing. (…). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevr. mr. C.J.M. Daniëls, bijgestaan door H.G. Engberink.
Overwegingen
Punt van geschil
Eiser heeft verweerder op 21 november 2010 verzocht om in aanmerking te worden gebracht voor een tegemoetkoming in de schade aan de onderstammen die hij op zijn boomkwekerij te Baarlo teelt. De schade is veroorzaakt door vraat van reeën.
Verweerder heeft naar aanleiding van eisers aanvraag een onderzoek ingesteld, waaruit is gebleken dat de schadeveroorzakende diersoort en het opgegeven percentage juist is en dat eiser als preventieve maatregelen een afschotvergunning heeft aangevraagd en een elektrisch schapenraster van 60 cm hoog heeft geplaatst. Verweerder heeft eisers verzoek om schadevergoeding bij primair besluit van 2 februari 2010, alsook bij diens beslissing op bezwaar van 22 juni 2010 afgewezen. Verweerder baseert de afwijzing van de schadevergoeding op de volgende gronden:
1. eiser heeft onder de omstandigheid dat de schade door reeën voorzienbaar was, niet in voldoende aantallen 1 visueel én 1 akoestisch middel, met name niet een deugdelijk raster, aangebracht om de schade te voorkomen of te beperken.
2. eiser is geen ondernemer die uitsluitend voor wat betreft zijn inkomen afhankelijk is van de opbrengsten van zijn teelt.
Eiser kan zich in beroep met beide gronden niet verenigen. Ten aanzien van de eerste grond stelt hij dat redelijkerwijs niet van hem kan worden verwacht dat hij andere maatregelen had moeten treffen dan het door hem geplaatste elektrische schapenraster. Voor schade door reeën hoefde niet te worden gevreesd. Uit een analyse die hij in samenwerking met de lokale jachthouder heeft opgemaakt van de laatste vijf jaren is hem namelijk gebleken dat er uitsluitend voor schade door hazen hoefde te worden gevreesd, waarvoor het schapenraster afdoende is. Reeën heeft hij in de zeven jaar dat hij ter plaatse woont nimmer gezien. Eiser stelt dan ook alles te hebben gedaan wat in zijn vermogen lag om voorzienbare wildschade te voorkomen of te beperken. Ten aanzien van de tweede grond voert eiser aan, dat hij zijn hoofdbestaan of een substantieel gedeelte van zijn bestaan wel degelijk vindt in de landbouw, bosbouw of visserij. Eiser stelt zijn bedrijf te hebben opgestart met geld dat hij bij derden verdiend heeft en dat nog komende verdiensten ook in zijn bedrijf zullen wegvloeien. Naar de visie van eiser kon hij zijn bedrijf onder de huidige economische omstandigheden ook niet op een andere wijze starten.
Juridisch kader
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (Ffw), voor zover hier van belang, heeft het Faunafonds tot taak het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, van de Ffw wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
Verzoeken om een tegemoetkoming in geleden schade worden door verweerder getoetst aan de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (de Regeling). Deze beleidsregels zijn nader uitgewerkt in de Handreiking Faunaschade (de Handreiking). De rechtbank acht de Regeling, voor zover hierna aangehaald, niet onaanvaardbaar of anderszins in strijd met een redelijke beleidsbepaling.
Volgens artikel 2, aanhef, van de Regeling kan verweerder de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade met inachtneming van het hierna bepaalde.
Artikel 7, eerste lid, van de Regeling bepaalt, dat het bestuur van het faunafonds een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 2, slechts zal verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de grondgebruiker de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden. Het tweede lid van artikel 7 bepaalt verder, dat maatregelen of inspanningen ter voorkoming of beperkingen van schade, waarvan het bestuur meent dat deze naar eisen van redelijkheid en billijkheid door de grondgebruiker kunnen worden genomen zijn voor kwetsbare gewassen de inzet van zowel visuele en akoestische middelen in voldoende aantallen, dan wel in plaats daarvan het plaatsen van een deugdelijk raster.
De maatregelen, waarvan verweerder meent dat deze naar eisen van redelijkheid en billijkheid door eiser hadden kunnen worden genomen, om schade te voorkomen of te beperken, heeft verweerder vermeld in de door verweerder vastgestelde Handreiking. In de Handreiking is ten aanzien van kwetsbaar gewas aangegeven, dat ter voorkoming van schade als afdoende kan worden beschouwd: minimaal 1 visueel en 1 akoestisch middel in voldoende aantallen in combinatie met aanvragen/ontheffing voor het gebruik van het geweer.
Toetsing
Niet in geding is, dat eiser schade heeft geleden aan het gewas dat hij op zijn boomkwekerij teelt en dat die schade is veroorzaakt doordat reeën, die behoren tot een inheemse beschermde diersoort, de onderstammen van eisers gewas hebben aangevreten. De vraag die partijen verdeeld houdt ziet er op of die schade al dan niet voor rekening van eiser dient te blijven.
Bepalend voor die vraag is allereerst, of eiser die schade had kunnen voorzien en zo ja, of hij voldoende maatregelen heeft getroffen om die schade te voorkomen. De rechtbank oordeelt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank mag het als algemeen bekend worden verondersteld, dat reeën in substantiële aantallen voorkomen in natuurpark De Weerribben. Dit geldt in de visie van de rechtbank evenzeer voor het gegeven dat deze diersoort in de zoektocht naar geschikt voedsel van plaats naar plaats trekt en daarbij – met name in periodes waarin voedsel schaars is, zoals ten tijde van strenge vorst – grote afstanden kan afleggen. Dat eiser voorafgaand aan zijn teelt hieromtrent informatie heeft ingewonnen op grond waarvan hij tot andere inzichten is gekomen doet aan dat gegeven niet af. Ter zitting is vast komen te staan, dat eisers perceel weliswaar op een afstand van ruim 2km is gelegen van Natuurpark De Weerribben, maar dat in het tussenliggende landschap geen belemmeringen van enige betekenis zijn gelegen, die reeën zouden kunnen verhinderen om eisers boomkwekerij te bereiken. Voorts is ter zitting onweersproken gebleken dat eisers teelt een dusdanige geur verspreidt, dat – onder meer – reeën daardoor sterk worden aangetrokken. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser het vorenstaande als teler behoren te weten. Hij had dan ook rekening moeten houden met de mogelijkheid dat zijn perceel wordt bezocht door reeën en dat het risico op vraatschade aanwezig was. Op grond daarvan oordeelt de rechtbank dat eiser de schade had kunnen voorzien en dat het op zijn weg lag om afdoende maatregelen te treffen als aangegeven in de Handreiking.
De rechtbank concludeert op basis van de gedingstukken dat eiser aan het criterium als genoemd in de Regeling en de Handreiking, zijnde minimaal 1 visueel en 1 akoestisch middel in voldoende aantallen, dan wel een deugdelijk raster, niet heeft voldaan door te volstaan met het aanvragen van een afschotvergunning en het plaatsen van een elektrisch schapenraster van slechts 60 cm hoog, dat onmiskenbaar niet deugdelijk is tegen reeën. Voorts constateert de rechtbank dat eiser op de eerste dag waarop hem de schade is gebleken niet onmiddellijk wel afdoende maatregelen heeft getroffen om verdere schade te voorkomen. Eiser heeft hier ter zitting tegen ingebracht, dat hij daartoe wel degelijk pogingen heeft ondernomen door vlaggen te plaatsen en een knalapparaat te bestellen. Dat het laatste middel niet is geplaatst, lag buiten zijn invloedsfeer, omdat het niet kon worden geleverd. De rechtbank acht dit evenwel niet aannemelijk. De keuzes die eiser hierin heeft gemaakt dienen naar het oordeel van de rechtbank voor zijn rekening te blijven.
De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder terecht heeft besloten om eiser geen schadevergoeding toe te kennen, nu hij de schade had kunnen voorzien en onvoldoende maatregelen heeft getroffen om die schade te voorkomen of te beperken.
De rechtbank komt, ondanks dat eiser verweerders stelling daartoe bestrijdt, gelet op de vorenstaande overwegingen niet toe aan beantwoording van de vraag of eiser al dan niet een ondernemer is die uitsluitend voor wat betreft zijn inkomen afhankelijk is van de opbrengsten van zijn teelt, nu het bestreden besluit op grond van verweerders eerste weigeringsgrond reeds terecht is genomen. Dat verweerder dit standpunt heeft ingenomen zonder daartoe deugdelijk onderzoek te hebben verricht dan wel in het onderhavige beroep gegevens te hebben overgelegd kan daar niet aan af doen.
Het bestreden besluit dient in stand te worden gelaten. Het beroep is daarom ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, en door hem en R.K. Witteveen als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag