ECLI:NL:RBZLY:2011:BQ5114

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
3 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/326
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende verblijfsplicht en sociale voorzieningen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 3 mei 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een 16-jarige jongen die sinds 2001 in Nederland verblijft, woont bij zijn vader in Almere. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Almere, heeft verzoeker per brief van 18 januari 2011 geïnformeerd dat hij op korte termijn de noodopvang moet verlaten. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat de opvang in Almere tijdens de procedure kan worden voortgezet.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft overwogen dat verzoeker de plicht heeft om in Vlagtwedde te verblijven, zoals opgelegd door de Minister van Immigratie en Asiel. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake is van dreigende dakloosheid, aangezien verzoeker en zijn vader in de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) Ter Apel kunnen verblijven en daar in hun levensonderhoud wordt voorzien. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat verzoeker gedwongen van zijn vader wordt gescheiden of dat er acuut dreigende dakloosheid is.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 11/326
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
A te B,
wonende te Almere, verzoeker,
gemachtigde: mr. W.G. Fischer,
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere,
gevestigd te Almere, verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 18 januari 2011 heeft verweerder verzoeker bericht dat hij op de kortst mogelijke termijn de noodopvang dient te verlaten omdat hem geen toestemming is verleend hiervan gebruik te maken.
Namens verzoeker is bezwaar gemaakt.
Op 12 februari 2011 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat tijdens de bezwaarprocedure de opvang moet worden voortgezet.
Bij besluit van 22 februari 2011 heeft verweerder het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de brief van 18 januari 2011 geen besluit betrof.
Tegen dit besluit is namens verzoeker beroep ingesteld, geregistreerd onder nummer 11/396.
Het verzoek is thans aangemerkt als connex aan het beroep.
Het verzoek is ter zitting van 19 april 2011 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn vader. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Bootsma en K. Ebbing.
Overwegingen
1.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2. Bij de beoordeling van het verzoek gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1. Verzoeker is geboren op 12 augustus 1994 en thans 16 jaar oud. Hij verblijft sinds 2001 in Nederland. Vanaf begin 2011 woont verzoeker in Almere bij zijn vader op het adres (..) 57. Bij brief van 18 januari 2011 heeft verweerder verzoeker bericht, dat ervan wordt uitgegaan dat verzoeker op de kortst mogelijke termijn deze woning verlaat. Op de grond dat deze brief geen besluit betreft, heeft verweerder het bezwaar van verzoeker bij besluit van 22 februari 2011 niet-ontvankelijk geacht.
2.2. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep aangetekend en tevens bij wijze van voorlopige voorziening gevraagd verweerder te gelasten voor de duur van de procedure de opvang in Almere voort te zetten. Namens verzoeker is te dien aanzien betoogd, dat sprake is van inbreuk op het familieleven in de zin van artikel 8 EVRM. De poging het kind van de vader te scheiden en het kind dakloos te maken is tevens in strijd met artikel 3, 9 en 27 van het IVRK. De beëindiging van de opvang heeft er volgens verzoeker toe geleid dat hem niet langer leefgeld wordt verstrekt, zodat hij met zijn vader en zijn oudere broer moet rondkomen van niet meer dan € 90,00 per week.
2.3. Verweerder heeft er ondermeer op gewezen dat de Minister van Immigratie en Asiel aan verzoeker, en overigens ook zijn vader, met ingang van 24 januari 2011 een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 56, eerste lid, Vw 2000 heeft opgelegd, in verband waarmee verzoeker, net als zijn vader, gehouden is te verblijven in de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) Ter Apel in de gemeente Vlagtwedde. De rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, heeft in de uitspraak van 17 februari 2011, geoordeeld dat de toepassing van de vrijheidsbeperkende maatregel niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Verzoeker en zijn hele familie kunnen in de VBL terecht en gebruik maken van de daar beschikbare voorzieningen, aldus verweerder.
3. De voorzieningenrechter heeft met betrekking tot het verzoek allereerst te beoordelen of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening, vooruitlopend op de beslissing in de hoofdzaak.
3.1. De voorzieningenrechter stelt vast, dat ten gevolge van de vrijheidsbeperkende maatregel, die door de rechtbank te ’s-Gravenhage in de uitspraak van 7 februari 2011 rechtmatig is bevonden, op verzoeker de plicht rust in Vlagtwedde te verblijven. Van dreigende dakloosheid als verzoeker de woning in Almere zou verlaten is dan ook geen sprake. Evenmin is het zo, dat verzoeker gedwongen gescheiden zou worden van zijn vader. Ook aan vader is dezelfde vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, en verblijf in Vlagtwedde mitsdien aangewezen. Ter zitting is gebleken, dat verweerder vooralsnog geen stappen heeft ondernomen om via een civiele procedure ontruiming van de woning vorderen, zodat ook om deze reden geen sprake is van acuut dreigende dakloosheid. Overigens heeft de gemachtigde van verzoeker ter zitting erkend, dat op het punt van de opvang geen sprake is van spoedeisend belang. De gemachtigde van verzoeker acht spoedeisend belang nog wel gelegen in het feit dat verzoeker niet langer leefgeld ontvangt, en hij moet rondkomen van de leefgelden die aan vader en broer worden uitgekeerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is ook hierin geen grond gelegen voor het aannemen van spoedeisend belang.
Namens verweerder is onweersproken gesteld dat bij verblijf van verzoeker in de VBL Ter Apel in levensonderhoud wordt voorzien.
3.2. De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat er geen sprake is van een zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de hoofdzaak inzake het besluit op bezwaar van 22 februari 2011 niet zou kunnen worden afgewacht.
4. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. P. Loman, voorzieningenrechter, en door hem en
mr. F. Ernens als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.