RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.607315-09 (P)
Uitspraak: 26 mei 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek ter terechtzitting heeft een aanvang genomen op 27 januari 2011. Op 12 mei 2011 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden ter openbare terechtzitting, waarbij verdachte, bijgestaan door mr. [raadsman/vrouw], is verschenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.J.W.M. Janssen, en van hetgeen door de raadsman van verdachte en de verdachte naar voren is gebracht.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 november 2009 in de gemeente Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (met kracht) (meermalen) die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of (elders) op/tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of geduwd, tengevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of (vervolgens), terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, (meermalen) (met kracht) tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of (elders) op/tegen het lichaam (met geschoeide voeten) heeft getrapt/geschopt en/of heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 november 2009 in de gemeente Lelystad tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (fractuur aan het jukbeen/oogkas en/of hersenletsel (neurologische verstoring)), heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of (elders) op/tegen het lichaam te slaan/stompen en/of te duwen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of (vervolgens) terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, (meermalen) (met kracht) tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of (elders) op/tegen het lichaam(met geschoeide voeten) te trappen/schoppen en/of te slaan/stompen;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 november 2009 in de gemeente Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) (met kracht) die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of (elders) op/tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of geduwd, tengevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of (vervolgens), terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, (meermalen) (met kracht) tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of (elders) op/tegen het lichaam (met geschoeide voeten) heeft getrapt/geschopt en/of heeft gelagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 november 2009 in de gemeente Lelystad met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Claerbeek, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het (meermalen) (met kracht) tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of (elders) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] slaan/stompen en/of duwen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of (vervolgens), terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, (meermalen) (met kracht) tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of (elders) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] (met geschoeide voeten) trappen/schoppen en/of slaan/stompen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Op 1 november 2009 vond een handgemeen plaats, waarbij [slachtoffer] een kaakfractuur en ander letsel opliep. [slachtoffer] deed hiervan op 2 november 2009 aangifte. Van het handgemeen waren aangevers partner [getuige 1] en diverse omwonenden getuige en op aanwijzing van één van de getuigen werden op 1 november 2009 verdachte en medeverdachte, zijn neef [medeverdachte], aangehouden. Verdachte en medeverdachte verklaarden dat er inderdaad een handgemeen plaats had gevonden met [slachtoffer], maar over de duur en ernst van de vechtpartij verklaarden zij anders dan aangever en de getuigen.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Hij heeft dit gebaseerd op de verklaringen van aangever, de geneeskundige verklaring en de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3].
De officier van justitie heeft gesteld dat er sprake is van poging tot doodslag van aangever [slachtoffer], aangezien aangever op de grond lag en verdachte en medeverdachte hem met kracht tegen het hoofd schopten met schoeisel aan, in combinatie met het letsel bij aangever en gezien de jurisprudentie in soortgelijke zaken. Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte en medeverdachte niet eerder stopten dan op het moment dat een getuige schreeuwde dat de politie zou komen, waardoor ze de gevolgen van hun handelen willens en wetens aanvaardden.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, aangezien verdachte niet de opzet had op de dood van het slachtoffer en voorwaardelijk opzet tevens ontbrak.
De raadsman heeft gesteld dat van voorwaardelijk opzet geen sprake kan zijn, aangezien de aanmerkelijke kans op het overlijden van slachtoffer ontbrak, omdat niet duidelijk is geworden hoe vaak en met hoeveel kracht verdachte en medeverdachte tegen het hoofd van slachtoffer schopten en het schoeisel onvoldoende hard was, daar het ‘geklede schoenen’ betrof. De raadsman heeft hierbij gesteld dat het letsel van aangever geen goede indicator voor de kracht van het schoppen kon zijn, aangezien het letsel ook afkomstig kon zijn van het slaan door verdachte en medeverdachte.
Voorts heeft de raadsman gesteld dat van voorwaardelijk opzet ook geen sprake kan zijn, aangezien verdachte de aanmerkelijke kans niet voorzien noch willens en wetens aanvaard heeft. Dit omdat verdachte, al dan niet uit eigen beweging, gestopt is met de mishandeling van aangever.
Voor het overige ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan het medeplegen van poging tot doodslag van [slachtoffer]. Zij baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen:
- de verklaring van slachtoffer [slachtoffer], waarin hij verklaart dat er op 1 november 2009 in Lelystad een woordenwisseling ontstond met drie jongens, waarna hij door hen onder andere op het hoofd geslagen werd en op de grond viel. Het slachtoffer verklaart vervolgens: “Deze jongen gaf mij hierop een harde trap tegen mijn hoofd en toen ging bij mij het licht uit.”;
- de verklaring van getuige [getuige 1], partner van aangever, waarin zij verklaart: “Ik heb heel duidelijk gezien dat alle drie de jongens heel bewust op het hoofd van mijn man hebben ingetrapt. Mijn man bewoog op dat moment al niet meer. Hij was bewusteloos.”;
- de verklaring van getuige [getuige 3], waarin hij verklaart dat hij vanaf zijn balkon zag dat drie jongens het slachtoffer sloegen en stompten, waarbij het slachtoffer kwam te vallen. Nadat het slachtoffer gevallen was, schopten de drie jongens het slachtoffer een voor een, een aantal keren in de zij en voor het hoofd;
- de verklaring van getuige [getuige 2], waarin hij verklaart dat het slachtoffer werd geschopt met “echte, zoals het leek op karatetrappen” en een en ander “echt niet normaal meer” was;
- de geneeskundige verklaring, waarin ten aanzien van [slachtoffer] werd vastgesteld onder andere vermoedens van niet uitwendig letsel en inwendig bloedverlies, storingen in het bewustzijn, en een gefractureerd jukbeen/ oogkas en waaruit blijkt dat hij op 3 december 2009 werd geopereerd;
- de verklaring van verdachte, waarin hij verklaart dat hij met medeverdachte bij het handgemeen betrokken was.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman op het ontbreken van voorwaardelijk voorzet overweegt de rechtbank het volgende.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en uiterst vitaal deel van het menselijk lichaam is en dat één harde schop tegen het hoofd al tot de dood kan leiden. Daarom bestaat bij het geven van één harde schop reeds de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer dodelijk wordt getroffen.
Het doorgaan met krachtig schoppen tegen het hoofd, terwijl het slachtoffer op de grond ligt, is naar de uiterlijke verschijningsvorm beoordeeld het aanvaarden van de kans op het intreden van de dood van het slachtoffer.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat verdachte door het met geschoeide voet meerdere malen en met kracht te schoppen tegen het hoofd van het op de grond liggende slachtoffer willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden. Dat verdachte na het schoppen tegen het hoofd van het slachtoffer op enig moment daarmee is gestopt, al dan niet uit eigen beweging, doet aan het voorgaande oordeel niet af. De door de raadsman in dit kader aangehaalde jurisprudentie is naar het oordeel van de rechtbank niet met de onderhavige feiten en omstandigheden te vergelijken, zodat een beroep daarop evenmin leidt tot een ander oordeel.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 1 november 2009 in de gemeente Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met kracht meermalen die [slachtoffer] tegen het hoofd en en elders tegen het lichaam heeft geslagen en geduwd, tengevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen met kracht tegen het hoofd en elders tegen het lichaam met geschoeide voeten heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Medeplegen van poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde of de verdachte uitsluiten.
6.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de jeugdige leeftijd van verdachte, de persoonlijke omstandigheden, het ontbreken van eerdere gelijksoortige delicten en het niet begaan van een misdrijf in de tijd tussen het onderhavige delict en de onderhavige zitting.
Tevens heeft de officier van justitie opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij het onherroepelijk worden van het vonnis gevorderd, aangezien er op het onderhavige feit een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en de rechtsorde ernstig is geschokt door het onderhavige feit.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie aangevoerd dat de in beslag genomen kleding van verdachte aan hem teruggegeven kan worden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf opgemerkt dat het een jeugdige verdachte betreft, er een relevant strafblad ontbreekt en er sinds het onderhavige delict geen nieuwe justitiële contacten zijn ontstaan. Tevens heeft de raadsman opgemerkt dat verdachte een baan, een woning en toekomstplannen heeft, waardoor toewijzing van de vordering van de officier van justitie een ongewenst effect zou sorteren. Tenslotte heeft de raadsman de rechtbank verzocht mee te wegen dat het slachtoffer in casu de eerste klap heeft gegeven.
De raadsman heeft aldus geconcludeerd tot een onvoorwaardelijke werkstraf voor de maximale duur en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd.
Ten aanzien van de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis, heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte zich heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en dat het niet duidelijk is waarom na anderhalf jaar alsnog de schorsing opgeheven moet worden, temeer omdat bij eerdere zittingen hiertoe tevens mogelijkheden bestonden.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het vaststellen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 3 november 2009;
- een de verdachte betreffend reclasseringsrapport d.d. 5 april 2011, waarin de reclassering zich van advies onthoudt.
Ten aanzien van de op te leggen straf en strafmaat overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte en medeverdachte, door op het slachtoffer in te trappen terwijl hij bewusteloos op de grond lag, op grove wijze zinloos geweld hebben toegepast, waarvan het slachtoffer aanzienlijk en blijvend letsel heeft bekomen. Daar komt bij dat verdachte en medeverdachte het slachtoffer voor levenloos achterlieten, zonder zich om hem te bekommeren. Uit de verklaringen van het slachtoffer blijkt bovendien dat hij door het geweld tot op heden lichamelijk nadeel ondervindt en ook zakelijk nadeel heeft opgelopen. Aldus hebben verdachte en medeverdachte veel leed aan het slachtoffer toegebracht.
De rechtbank heeft in strafverminderende zin rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte, het ontbreken van relevante documentatie, de lange duur die na het feit verstreken is tot aan de zitting, het feit dat nadien geen strafbare feiten door verdachte zijn gepleegd en het feit dat de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst werd. Ten aanzien van dit laatste dient opgemerkt te worden dat de aard en omvang van het letsel van het slachtoffer pas ter zitting middels de vordering benadeelde partij volledig geopenbaard is.
Ten aanzien van de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis is de rechtbank van oordeel dat er eerdere mogelijkheden bestonden om opheffing van de schorsing te vorderen. De officier van justitie heeft onvoldoende onderbouwd waarom thans tot opheffing van de schorsing overgegaan dient te worden. De rechtbank wijst deze vordering derhalve af.
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen is de rechtbank van oordeel dat de kleding van verdachte aan hem kan worden geretourneerd.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 3506,50 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering in haar geheel en hoofdelijk toe te wijzen op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, zonder toewijzing van de wettelijke rente.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Naar het oordeel van de rechtbank is bij het onderzoek ter terechtzitting vast komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 3506,50, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De rechtbank zal aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van €3506,50 ten behoeve van de benadeelde partij.
8. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
- bepaalt dat als de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, de rechter alsnog de tenuitvoerlegging van een gedeelte, groot 6 maanden van die straf kan gelasten;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- legt aan verdachte op een werkstraf voor de duur van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- gelast de teruggave van de kleding van verdachte aan verdachte;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van €3506,50;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde [slachtoffer] van een bedrag van €3506,50 (zegge: drieduizendvijfhonderdzes euro en vijftig eurocent), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan verdachte de verplichting om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat een bedrag te betalen van €3506,50 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 45 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien verdachte of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. A.I. van der Kris, voorzitter, mrs. A.C. Schroten en R.M. van Vuure, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Nitrauw, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2011.
mrs. A.C. Schroten en R.M. van Vuure zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.