ECLI:NL:RBZLY:2012:BV7582

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
27 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.650130-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en openlijke geweldpleging in Zwolle met TBS-maatregel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 27 februari 2012 uitspraak gedaan in een complexe zaak waarin de verdachte werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten, waaronder poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De zaak betreft incidenten die zich hebben voorgedaan in Zwolle op 9 februari en 6 maart 2010. De verdachte heeft op 9 februari 2010 een persoon met een mes in de buik gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. Op 6 maart 2010 heeft hij samen met anderen openlijk geweld gepleegd tegen meerdere slachtoffers, waarbij onder andere met een fietspomp is geslagen en er met fietsen is gereden tegen slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en openlijke geweldpleging, en heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht op basis van psychiatrische rapportages die wijzen op een antisociale persoonlijkheidsstoornis en ADHD. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de ernst van de gepleegde feiten. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de gewelddadige daden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.650130-10 en 07.650266-10 (P)
Uitspraak: 27 februari 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte)
geboren (geboorteplaats),
wonende (adres),
thans verblijvende in PI Flevoland, Huis van Bewaring, Almere Binnen.
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2010, 1 september 2010, 21 oktober 2010, 13 januari 2011, 7 april 2011, 18 mei 2011, 29 juni 2011, 10 augustus 2011, 3 november 2011, 26 januari 2012 en 13 februari 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. V. Wolting, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. J.P. Scheffer.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank in het belang van het onderzoek de voeging bevolen van de bij afzonderlijke dagvaardingen onder parketnummers 07.650130-10 en 07.650266-10 tegen de verdachte aangebrachte zaken.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 07.650130-10
1.
hij op of omstreeks 09 februari 2010 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (slachtoffer) van het leven te beroven, met dat opzet die (slachtoffer) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 februari 2010 in de gemeente Zwolle aan een persoon genaamd (slachtoffer), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (steekwond van ongeveer 1.5 cm breed en 3 cm diep in de buik en/of waarbij de lever is geraakt), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die (slachtoffer) in de buik, althans het lichaam, te steken;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 februari 2010 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (slachtoffer), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans het lichaam, van die (slachtoffer) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 09 februari 2010 in de gemeente Zwolle met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Middelweg, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (slachtoffer), welk geweld bestond uit het omver trappen en/of van de fiets aftrappen van die (slachtoffer) en/of (vervolgens) (toen die (slachtoffer) op de grond lag) één of meermalen, stompen en/of slaan en/of schoppen en/of trappen op/tegen het lichaam van die (slachtoffer);
2.
hij op of omstreeks 06 maart 2010, omstreeks het tijdstip 04.21 uur, in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (slachtoffer 2) van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans éénmaal, (met kracht) (met geschoeide voet) (terwijl die (slachtoffer 2) op de grond lag), in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd heeft/hebben geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 maart 2010, omstreeks het tijdstip 04.21 uur, in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd (slachtoffer 2), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (voortand(en) met wortel en al uit de mond/kaak en/of afgeknapt), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans éénmaal, (met kracht) (met geschoeide voet) (terwijl die (slachtoffer 2) op de grond lag) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd te schoppen en/of te trappen;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 maart 2010, omstreeks het tijdstip 04.21 uur, in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (slachtoffer 2), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans éénmaal, (met kracht) (met geschoeide voet) (terwijl die (slachtoffer 2) op de grond lag) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 06 maart 2010 in de gemeente Zwolle, tussen de tijdstippen 03.35 uur en 03.45 uur, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Diezerstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (slachtoffer 3) en/of (slachtoffer 4), welk geweld bestond uit het - meermalen, althans éénmaal, (met kracht) rijden/botsen/drukken met het voorwiel van een fiets op/tegen de rechterbil van die (slachtoffer 3) en/of - meermalen, althans éénmaal, (met kracht) schoppen en/of trappen tegen de bil(len) van die (slachtoffer 3) en/of - (met kracht/hard) slaan met een fietspomp op/tegen het hoofd van die (slachtoffer 4);
4.
dat hij op of omstreeks 6 maart 2010 omstreeks het tijdstip 05.15 uur, in de gemeente Zwolle met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Radewijnstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (slachtoffer 5), welk geweld bestond uit het - opzettelijk met de fiets (aan) rijden/botsen op/tegen de fiets van die (slachtoffer 5) en/of (vervolgens)
- (met kracht) (met de vuist) stompen/slaan op/tegen de neus van die (slachtoffer 5) en/of (vervolgens)
- (dreigend) in de hand vasthouden en/of tonen van een mes;
althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 maart 2010, omstreeks het tijdstip 05.15 uur, in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten Douwe (slachtoffer 5)) (met kracht) (met de vuist) op/tegen de neus heeft gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde (slachtoffer 5) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Parketnummer 07.650266-10
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 maart 2010 tot en met 15 april 2010 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten (slachtoffer 6), (hard) een sleutelbos in/op/tegen het gezicht heeft gegooid en/of (hard/krachtig) tegen de schouder van die (slachtoffer 6) heeft aangeduwd en/of (vervolgens) (toen die (slachtoffer 6) op de grond lag) de keel heeft vastgepakt en/of dichtgeknepen en/of (vervolgens) op/tegen het hoofd en/of de handen en/of het lichaam heeft geslagen en/of (vervolgens) (hard) aan de haren heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting betoogd dat hetgeen onder parketnummer 07.650130-10 onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 primair ten laste is gelegd alsmede hetgeen onder parketnummer 07.650266-10 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder voornoemde feiten ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het onder parketnummer 07.650130-10 onder 1 primair ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Volgens de raadsman kan uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte niet het voorwaardelijk opzet op de dood worden afgeleid. Het feit dat er een steekwond van onbekende diepte is toegebracht met de in de rapportage genoemde gevolgen, kan volgens de raadsman niet de conclusie dragen dat de aanmerkelijke kans bestond dat aangever zou komen te overlijden.
Met betrekking tot het onder parketnummer 07.650130-10 onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat de botsing van medeverdachte (medeverdachte) met de fiets niet opzettelijk gebeurde en dat van een mes geen sprake is geweest. Op basis hiervan heeft de raadsman geconcludeerd tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde en van het subsidiair ten laste gelegde voor zover het betreft het medeplegen.
De raadsman heeft met betrekking tot het onder parketnummer 07.650266-10 ten laste gelegde betoogd dat verdachte heeft bekend dat hij aangeefster met een platte hand heeft geslagen en dat ander bewijs ter ondersteuning van de aangifte ontbreekt. Volgens de raadsman dient verdachte te worden vrijgesproken van hetgeen onder dit parketnummer meer ten laste is gelegd dan de klap die door zijn cliënt bekend is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Parketnummer 07.650130-10
Het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- Het proces-verbaal van aangifte door (slachtoffer) d.d. 9 februari 2010 ;
- Letselrapportage met betrekking tot (slachtoffer) d.d. 10 februari 2010 ;
- Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 22 april 2010 ;
- De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 3 november 2011 .
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte geen voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Opzet is aanwezig indien deze in onvoorwaardelijke vorm blijkt uit de bewijsmiddelen, maar ook indien uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte door te handelen zoals hij deed bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op een bepaald gevolg, zoals in dit geval primair de dood van aangever en subsidiair het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van voorwaardelijk opzet.
Door met een uitklapmes te steken in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daarbij het leven zou laten. Het is een feit van algemene bekendheid dat een uitklapmes een heft heeft met een grootte passend in de hand en dat het in het heft passende lemmet derhalve ongeveer even groot is. De rechtbank overweegt hierbij dat verdachte heeft verklaard met een dergelijk, uitgeklapt mes blind te hebben gestoken in een deel van het lichaam waarin zich vitale organen bevinden. Krachtig steken in dat deel van het lichaam met een mes als voornoemd roept een aanmerkelijke kans op de dood in het leven.
De voornoemde gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm dan ook worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van een levensgevaarlijke verwonding aan het slachtoffer dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg daarvan, de dood van het slachtoffer, heeft aanvaard.
De rechtbank acht daarom het onder 1 primair ten laste gelegde, poging tot doodslag, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- Het proces-verbaal van aangifte door (slachtoffer 2) d.d. 6 maart 2010 ;
- De brief met betrekking tot het letsel van (slachtoffer 2) d.d. 10 februari 2010 ;
- Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 27 mei 2010 ;
- De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 3 november 2011 ;
- Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte (medeverdachte) d.d. 27 mei 2010 .
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte meerdere malen tegen het hoofd van aangever (slachtoffer 2) heeft getrapt. Uit onder meer de aard van het letsel en de genoemde verklaringen van aangever, verdachte en medeverdachte (medeverdachte) leidt de rechtbank voorts af dat deze trappen krachtig waren en met geschoeide voet. Ter zitting van 3 november 2011 heeft verdachte verklaard dat hij dacht dat hij (slachtoffer 2) had doodgetrapt.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is, dat het hoofd en de zich daarin bevindende hersenen kwetsbaar zijn en dat verwondingen van hoofd en of hersenen levensbedreigend zijn en gemakkelijk kunnen leiden tot de dood van een slachtoffer. De hiervoor vastgestelde handelwijze van verdachte riep aldus de aanmerkelijke kans in het leven dat dergelijke vitale delen van het lichaam zouden worden beschadigd en dat aangever (slachtoffer 2) als gevolg daarvan zou komen te overlijden.
Voorts is de gewelddadige aard van het bewezenverklaarde handelen naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op de levensberoving van aangever (slachtoffer 2) dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op vorenbedoeld gevolg ook heeft aanvaard.
Gelet op het vorenoverwogene heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever (slachtoffer 2) van het leven zou beroven zodat zijn opzet tenminste in voorwaardelijke zin daarop gericht was. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van poging tot doodslag.
Dat medeverdachte (medeverdachte) bij het geweld, gepleegd tegen (slachtoffer 2) aanwezig is geweest, dat (medeverdachte) zelf ook uitvoeringshandelingen heeft verricht door (eenmaal) tegen het hoofd van (slachtoffer 2) te schoppen, dat (medeverdachte) zich niet van het geweld heeft gedistantieerd en dat (medeverdachte) vervolgens - (slachtoffer 2) bewusteloos achterlatend - samen met verdachte is vertrokken, levert naar het oordeel van de rechtbank een zodanige intensieve samenwerking op tussen verdachte en medeverdachte (medeverdachte),dat van bewuste en nauwe samenwerking moet worden gesproken. Op basis van het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 primair ten laste gelegde, het medeplegen van poging doodslag, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Het onder 3 ten laste gelegde
(slachtoffer 3) heeft bij de politie aangifte gedaan van openlijke geweldpleging, gepleegd op 6 maart 2010 tussen 3.35 uur en 3.45 uur op de Diezerstraat te Zwolle. Hij heeft onder meer verklaard dat hij met zijn vriendin (slachtoffer 4) was. Hij zag dat een manspersoon op een fiets schuin rechts voor hem langs passeerde. Hij zag dat hij een half liter blik in zijn rechterhand hield. (slachtoffer 3) zag dat er vloeistof uit kwam en hij zag en voelde dat hij dat in zijn gezicht en over zijn borst kreeg. Hij rook dat dit kennelijk bier was. (slachtoffer 3) zag de persoon en hoorde dat hij iets riep in de strekking van: “Kom hier dan, jongen. Kom dan, kom dan”. (slachtoffer 3) zag dat er nog twee jongens waren van wie hij de indruk had dat zij bij elkaar hoorden. (slachtoffer 3) hoorde de jongens roepen: “Klootzak, kankerlijer, kom dan, kom dan”. (slachtoffer 3) voelde dat hij met kracht boven zijn rechterbil werd geschopt. Hij voelde daarop meerdere malen dat hij vermoedelijk met het voorwiel van een fiets werd geraakt. Dit deed behoorlijk pijn. Hij hoorde: “Klootzak, klootzak”. (slachtoffer 3) hoorde aan de stem van deze persoon dat het zeer waarschijnlijk de persoon was die hem met bier had overgoten. (slachtoffer 3) voelde opeens links van hem dat hij met kracht werd geschopt ter hoogte van zijn linkerbil. (slachtoffer 3) zag dat een jongen in zijn rechterhand een zwarte fietspomp had. Hij zag dat deze met kracht de fietspomp omhoog haalde en bovenhands op de rug van (slachtoffer 4) sloeg. (slachtoffer 3) zag dat de fietspomp bij het raken van (slachtoffer 4) uit elkaar spatte.
(slachtoffer 4) heeft bij de politie aangifte gedaan van openlijke geweldpleging, gepleegd op 6 maart 2010 tussen 03.45 uur en 03.50 uur, op de Diezerstraat te Zwolle. Zij heeft onder meer verklaard dat zij samen met haar vriend (slachtoffer 3) was. Zij zag drie jongens op hen af komen fietsen. Zij zag dat een van de jongens al fietsend met zijn rechterzijde van zijn lichaam tegen de rechterschouder van (slachtoffer 3) botste. Zij zag dat er iets over (slachtoffer 3)s jas liep, het leek een vloeistof. Zij hoorde toen die jongen en de andere twee van alles schreeuwden. Zij hoorde vooral: “Wat moet je nou!”. (slachtoffer 4) weet nagenoeg zeker dat het dezelfde jongen was als die tegen (slachtoffer 3) aanfietste. (slachtoffer 4) zag dat dader 1 (degene die tegen (slachtoffer 3) fietste) op (slachtoffer 3) reageerde door met zijn voorwiel tegen de achterzijde van (slachtoffer 3)s benen te fietsen. (slachtoffer 4) hoorde de jongens continu schreeuwen: “Wat moet je nou?”. (slachtoffer 4) merkte dat (slachtoffer 3) belaagd werd, maar zij zag niet precies wat zij deden. Toen (slachtoffer 4) en (slachtoffer 3) de steeg in renden, voelde (slachtoffer 4) iets op haar hoofd. Dit deed meteen pijn. Later zei (slachtoffer 3) dat zij was geslagen met een fietspomp.
Espeldoorn heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat medeverdachte Lubbers en verdachte ruzie hadden met de jongen op de Diezerstraat op 6 maart. Hij zag dat medeverdachte Lubbers afstapte en eenmaal op de jongen en het meisje insloeg met een fietspomp.
Medeverdachte (medeverdachte) heeft bij de politie verklaard dat hij begin maart 2010 in de Diezerstraat een dronken stel tegen kwam, een jongen en een meisje die hand in hand liepen. (medeverdachte) moest dicht om de jongen heen fietsen. (medeverdachte) heeft de inhoud van zijn bierblikje in het gezicht van die jongen gesmeten. (medeverdachte) was gestopt om zijn blikje weer op te pakken. Hij zag ook dat verdachte en Espeldoorn waren gestopt. Hij zag vervolgens dat verdachte naar de jongen toe fietste. Hij zag dat verdachte aan het duwen en trekken was met die jongen. (medeverdachte) weet wel dat op een bepaald moment verdachte een fietspomp in zijn handen had en hij zag dat verdachte hiermee sloeg naar de jongen. (medeverdachte) zag echter dat het meisje ertussen sprong en dat hierdoor de fietspomp op haar hoofd terechtkwam.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 6 maart 2010 met (persoon 1) en (medeverdachte) in de Diezerstraat te Zwolle was en dat zij daar een jongen en een meisje tegenkwamen. Volgens verdachte is één van de twee schoppen die (slachtoffer 3) kreeg door verdachte uitgedeeld. Verdachte ontkent met een fietspomp te hebben geslagen .
De rechtbank is van oordeel dat op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast is komen te staan dat medeverdachte (medeverdachte) bewust de confrontatie met (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4) heeft gezocht. (medeverdachte) is immers niet of nauwelijks aan de kant gegaan met zijn fiets, terwijl hij zag dat hij in botsing zou komen met (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4) als hij zijn weg in dezelfde richting zou vervolgen. Dit terwijl (medeverdachte), verdachte en de medeverdachten in een voetgangersgebied over de volle breedte van de straat fietsten en (medeverdachte) daarbij aan de uiterste linkerzijde van de straat, als het ware tegen het verkeer in reed. (medeverdachte) reed bijna tegen (slachtoffer 3) aan en gooide vervolgens bier naar (slachtoffer 3), hetgeen het geweld heeft geïnitieerd.
Ondanks dat verdachte ontkent met een fietspomp te hebben geslagen, is de rechtbank van oordeel dat op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast is komen te staan dat verdachte – nadat (medeverdachte) het initiatief had genomen – tegen de bil van (slachtoffer 3) heeft geschopt en (slachtoffer 4) met een fietspomp tegen haar hoofd heeft geslagen. Verdachte heeft derhalve geweld gepleegd tegen (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4).
De rechtbank overweegt voorts dat medeverdachte (medeverdachte) een significante en wezenlijke bijdrage aan dit geweld heeft geleverd, nu hij de initiator was en voorts, blijkens de verklaringen van (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4) heeft geroepen en geschreeuwd, dan wel heeft uitgedaagd. (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4) hebben immers verklaard dat zij de jongens hoorden schreeuwen en dat zij nagenoeg zeker weten dat ook de jongen, die (bijna) tegen (slachtoffer 3) aanfietste en het bier gooide, schreeuwde. (slachtoffer 4) heeft voorts bij de politie verklaard dat dader 1 tegen de achterkant van de benen van (slachtoffer 3) aanfietste. Uit haar verklaring is af te leiden dat zij met dader 1 (medeverdachte) bedoelt. Dader 1 was namelijk degene die (bijna) tegen (slachtoffer 3) aan fietste en niet met de fietspomp sloeg. Uit de verklaring van (medeverdachte) is gebleken dat hij degene was die (bijna) tegen (slachtoffer 3) aan fietste en dat hij niet degene was die met de fietspomp heeft geslagen.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4), zoals dat onder 3 ten laste is gelegd.
Het onder 4 ten laste gelegde
(slachtoffer 5) heeft bij de politie aangifte gedaan van (zware) mishandeling of openlijke geweldpleging, gepleegd op 6 maart 2010 omstreeks 5.22 uur aan de Radewijnstraat te Zwolle. Hij heeft onder meer verklaard dat hij vanuit tegenovergestelde richting twee jongens aan zag komen fietsen. Hij zag dat de jongen die voorop reed vanaf diens weghelft naar de weghelft van (slachtoffer 5) en (getuige 1) zwenkte en vervolgens opzettelijk tegen zijn fiets reed. (slachtoffer 5) weet niet meer wat er precies gebeurde maar hij dacht dat hij ten val kwam. Hij zag vervolgens dat de jongens die tegen hem aanreden in eerste instantie verder fietsten alsof er niets aan de hand was. (slachtoffer 5) heeft toen op een kwade manier iets geroepen van: “Wat moet je nou?”. Hij zag dat beide jongens een eindje verderop stopten. Hij zag dat één van hen naar hem toeliep. Toen hij zich omdraaide voelde hij dat hij een klap op zijn neus kreeg. De jongen die naar hem toe was komen lopen, raakte hem niet vol maar schampte met zijn vuist zijn neus.
(getuige 1) heeft bij de politie een getuigenverklaring afgelegd waarin hij onder meer heeft verklaard dat twee jongens op de weghelft van hemzelf en (slachtoffer 5) terechtkwamen. Ze kwamen met een vaart tegen (slachtoffer 5)s fiets aan. (getuige 1) hoorde dat (slachtoffer 5) zei: “Wat maak je me nou?”. De jongens stopten gelijk met fietsen. Voordat (slachtoffer 5) uitgepraat was, had hij al een klap gekregen. (getuige 1) zag dat één van die personen zijn rechtervuist balde en uithaalde naar (slachtoffer 5). (getuige 1) zag niet dat (slachtoffer 5) geraakt werd, maar hij zag hem voorover bukken en met beide handen naar zijn neus grijpen. Omdat (getuige 1) aan kwam rennen, werden die twee jongens agressiever. Ze kwamen met woorden als: “Kom op dan, wat is er dan, wat moet je nu”.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 6 maart 2010 samen met (medeverdachte) op de fiets over de Radewijnstraat te Zwolle reed. Volgens verdachte hadden ze veel gedronken en reed (medeverdachte) met de fiets tegen een jongen aan. De jongen begon daarop gelijk te schelden. Verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens is omgedraaid en de jongen een klap op zijn neus heeft gegeven .
Medeverdachte (medeverdachte) heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij bij de ruzie is geweest. Hij zat op de fiets en keek achterom naar zijn zus en terwijl hij dat deed, raakte hij met zijn schouder een jongen. Die sprong van de fiets af en vroeg wat (medeverdachte) en verdachte wilden. Die jongen wilde uithalen. Verdachte sloeg hem op zijn neus.
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte of medeverdachte (medeverdachte) een mes voorhanden heeft/hebben gehad. De aangever en getuigen hebben slechts dit vermoeden geuit tijdens hun verhoren en hebben hierover niet met zekerheid kunnen verklaren. Verdachte zal derhalve voor dit onderdeel van de tenlastelegging, te weten “het (dreigend) in de hand vasthouden en/of tonen van een mes”, worden vrijgesproken.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat het met de fiets tegen (slachtoffer 5) aan botsen wel degelijk opzettelijk is geschied. Uit het dossier blijkt dat op het moment dat verdachte tegen (slachtoffer 5) botste, de ontmoeting tussen verdachte en zijn zus al voorbij was. Zij heeft immers verklaard dat zij was doorgefietst, geschreeuw hoorde en terugfietste.
Voorts ligt het zoeken van de confrontatie met andere weggebruikers in de lijn van de gebeurtenissen die eerder die avond hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft (met medeverdachten) in de avond van 6 maart 2010, alvorens het geweld tegen (slachtoffer 5) geschiedde, reeds geweld gepleegd tegen (slachtoffer 2) en tegen (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4). Deze gewelddadigheden zijn, zoals de rechtbank reeds heeft overwogen, onder vergelijkbare omstandigheden gebeurd. Verdachte en de medeverdachte(n) gedragen zich zodanig jegens (een) ander(en) dat zij enige reactie uitlokken bij die ander(en), waarna verdachte en de medeverdachte(n) overgaan tot gewelddadigheden tegen die ander(en). Gelet op de eerdere voorvallen in dezelfde nacht en de verklaring van de zus van (medeverdachte) dat het ontmoetingsmoment al voorbij was, acht de rechtbank de verklaring van (medeverdachte) dat de botsing tegen (slachtoffer 5) per ongeluk zou zijn geschied, ongeloofwaardig.
Er is in het licht van de eerdere incidenten deze avond, sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte (medeverdachte). (medeverdachte) heeft door het tegen (slachtoffer 5) aan fietsen een reactie bij (slachtoffer 5) uitgelokt, hetgeen verdachte ertoe lijkt te hebben aangezet (slachtoffer 5) tegen zijn neus te stompen. In ieder geval is er sprake geweest van voorwaardelijk opzet gericht op deze gewelddadigheden, nu (medeverdachte) door tegen (slachtoffer 5) aan te fietsen, in het licht van de eerdere gebeurtenissen die avond, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat verdachte gewelddadig zou reageren.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander openlijk geweld heeft gepleegd tegen Klinker, zoals dat onder 4 ten laste is gelegd.
Parketnummer 07.650266-10
(slachtoffer 6), de ex-vriendin van verdachte, heeft bij de politie aangifte gedaan van mishandeling gepleegd tussen 20 maart 2010 en 15 april 2010. Zij heeft onder meer verklaard dat zij sinds februari 2010 met verdachte samenwoonde en dat de ruzies tussen verdachte en haar steeds heviger werden. Toen aangeefster op een dag thuis kwam kregen zij weer ruzie. Terwijl verdachte en zij ongeveer een meter van elkaar afstonden, zag zij dat verdachte een snelle zwaaibeweging maakte met zijn arm. Zij voelde gelijk hierop een hard voorwerp tegen haar gezicht. Zij voelde hevige pijn aan haar neus en lippen en het zag even zwart voor haar ogen. Zij voelde gelijk dat het voorwerp dat haar had geraakt op haar schoot viel. Zij zag een sleutelbos op haar schoot liggen. In de spiegel zag zij vervolgens sneeën in haar neus en lippen, waaruit bloed vloeide.
Aangeefster (slachtoffer 6) heeft tevens verklaard dat verdachte rond 15 april 2010 voor haar stond en dat zij zag en voelde dat hij haar met een hand krachtig tegen haar schouder aanduwde. Hierdoor verloor zij haar evenwicht en viel met haar rug op de grond. Zij hoorde verdachte zeggen dat zij het verdiend had. Terwijl zij op de grond lag zag en voelde zij dat verdachte haar met een hand bij haar keel vastpakte en zij voelde dat hij haar keel dicht kneep, waardoor zijn bijna geen lucht meer kreeg. Volgens aangeefster zag en voelde zij dat verdachte haar vervolgens krachtig met zijn andere hand in haar rechterzij sloeg. Hij sloeg haar een paar keer. Nadat verdachte haar in haar zij had geslagen, sloeg hij haar tegen haar hoofd. Zij voelde behoorlijke pijn. Op het moment dat verdachte merkte dat zij geen lucht meer kreeg liet hij haar keel los. Hierna zag en voelde zij dat verdachte haar bij haar haren pakte en hier hard aan trok. Zij voelde hierdoor hevige pijn .
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn ex-vriendin (slachtoffer 6) in de periode van 20 maart 2010 tot en met 15 april 2010 een klap met zijn hand heeft gegeven .
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het onder parketnummer 07.650266-10 ten laste gelegde, zoals omschreven in na te noemen bewezenverklaring, wettig en overtuigend bewezen.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder parketnummer 07.650130-10 onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 primair en onder parketnummer 07.650266-10 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
Parketnummer 07.650130-10
1.
hij op 9 februari 2010 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (slachtoffer) van het leven te beroven, met dat opzet die (slachtoffer) met een mes, in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 6 maart 2010, omstreeks het tijdstip 04.21 uur, in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk (slachtoffer 2) van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met kracht met geschoeide voet in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd heeft/hebben geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 6 maart 2010 in de gemeente Zwolle, tussen de tijdstippen 03.35 uur en 03.45 uur, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Diezerstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4), welk geweld bestond uit het rijden/botsen met het voorwiel van een fiets op/tegen die (slachtoffer 3) en het schoppen tegen de billen van die (slachtoffer 3) en het slaan met een fietspomp op het hoofd van die (slachtoffer 4);
4.
dat hij op 6 maart 2010 omstreeks het tijdstip 05.15 uur, in de gemeente Zwolle met een ander, op of aan de openbare weg, de Radewijnstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (slachtoffer 5), welk geweld bestond uit het opzettelijk met de fiets rijden/botsen op/tegen de fiets van die (slachtoffer 5) en vervolgens stompen op de neus van die (slachtoffer 5);
Parketnummer 07.650266-10
hij in de periode van 20 maart 2010 tot en met 15 april 2010 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten (slachtoffer 6), tegen het lichaam heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Van het onder parketnummer 07.650130-10 onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 primair en onder parketnummer 07.650266-10 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
Parketnummer 07.650130-10
1.
Poging doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
2.
Het medeplegen van poging doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
3.
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen,
strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht;
4
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen,
strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Parketnummer 07.650266-10
Mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Bij de stukken bevinden zich - voor zover hier relevant - de navolgende omtrent de verdachte opgemaakte rapportages:
- Psychiatrisch Pro Justitia rapport van 6 augustus 2010 opgemaakt door psychiater R.J.H. Winter;
- Psychologisch Pro Justitia rapport van 7 augustus 2010 opgemaakt door GZ-psycholoog A.J. Klumpenaar;
- Aanvullend psychologisch Pro Justitia rapport van 21 september 2011opgemaakt door GZ-psycholoog A.J. Klumpenaar;
- Aanvullend psychiatrisch Pro Justitia rapport van 25 september 2011 opgemaakt door psychiater R.J.H. Winter.
Genoemde deskundigen zijn met betrekking tot de vraag of bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens tot nagenoeg gelijkluidende conclusies gekomen.
Klumpenaar stelt dat verdachte leidt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en aan een ziekelijke stoornis in de zin van ADHD. Klumpenaar constateert dat er tevens sprake is van alcoholafhankelijkheid, misbruik van cannabis en misbruik van amfetamine.
Winter stelt dat verdachte leidt aan een ziekelijke stoornis in de zin van een onbehandelde ADHD en een omvangrijke afhankelijkheid/misbruik van middelen. Winter constateert voorts dat er sprake kan zijn van een persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken naast een zeer gebrekkige emotionele differentiatie, en dat hier nader onderzoek naar dient te worden gedaan.
Beide deskundigen adviseren de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt de adviezen van de deskundigen Klumpenaar en Winter ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte over en maakt die tot de hare. De rechtbank merkt daarbij op dat zij de door genoemde deskundigen gestelde diagnoses en adviezen ter zake de toerekeningsvatbaarheid voldoende onderbouwd en overtuigend acht.
De rechtbank acht de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde gelet op het voorgaande verminderd toerekeningsvatbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd het opleggen van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege. De officier van justitie heeft betoogd dat de TBS-maatregel met dwangverpleging ook opgelegd dient te worden, indien de rechtbank tot een gevangenisstraf van minder dan 5 jaar komt. De FPK Assen heeft verklaard verdachte niet te kunnen behandelen en ook FPK De Woenselse Poort heeft geoordeeld dat verdachte voor hen een te zwaar geval is om in behandeling te nemen. Er is derhalve geen instantie die verdachte kan behandelen in het kader van een eventuele TBS-maatregel met voorwaarden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van 6 jaren en TBS met dwangverpleging, zelfs als de primaire feiten bewezen worden verklaard, niet gerechtvaardigd is voor deze feiten.
De raadsman heeft voorts betoogd dat deskundige Winter tot de conclusie is gekomen dat onvoldoende is gebleken dat de behandeling in het kader van TBS met voorwaarden niet mogelijk zou zijn. Winter heeft geadviseerd om verdachte TBS met voorwaarden op te leggen en de raadsman heeft de rechtbank verzocht het advies van Winter te volgen. Volgens de raadsman verdient verdachte een tweede kans nu onduidelijk is of en hoe men bij de proefbehandeling in de FPK Assen rekening heeft gehouden met de gecombineerde problematiek van verdachte en of er in Nederland geen andere FPK is die hem kan behandelen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte in een periode van twee maanden twee keer heeft gepoogd iemand te doden, twee keer openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd en één keer zijn levensgezellin heeft mishandeld.
Vooropgesteld moet worden dat als reactie op voornoemd geweld dat door verdachte op verschillende slachtoffers is uitgeoefend, uit oogpunt van vergelding een zeer forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Met name acht de rechtbank van belang dat het hier gaat om zeer heftig geweld gericht op meerdere willekeurig gekozen slachtoffers, zonder dat hier enige aanleiding toe was.
Voor wat betreft de op te leggen straf werkt in het geval van verdachte strafverlagend dat hij verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Voorts wordt ten gunste van de verdachte meegenomen dat hij zich zelf heeft gemeld bij de politie omdat hij zichzelf een gevaar voor zijn omgeving achtte.
Om voornoemde redenen zal de rechtbank verdachte een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie geëist.
Het recidiverisico van verdachte wordt als (zeer) hoog ingeschat. Om tot indamming van het bij verdachte geconstateerde recidiverisico te komen acht de rechtbank het aangewezen dat aan verdachte tevens de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat aan de processuele voorwaarden voor het opleggen van een maatregel van TBS, in welke vorm dan ook, is voldaan. Immers, door twee gedragsdeskundigen, onder wie een psychiater, is geadviseerd over de persoonlijkheid van de verdachte.
Alhoewel de verdachte en het openbaar ministerie niet uitdrukkelijk hebben ingestemd met het gebruik van de adviezen voornoemd voor zover die ouder zijn dan één jaar, leidt de rechtbank uit de opstelling van de betrokken partijen af dat zij instemmen met het gebruik van de betreffende adviezen. Beide partijen hebben immers verwezen naar de inhoud van de beide adviezen en hebben geen bezwaar gemaakt tegen het gebruik ervan.
De rechtbank ziet voorts ook materieel geen bezwaar in het feit dat de eerste rapportages van Klumpenaar en Winter dateren van meer dan één jaar geleden, nu zij hun conclusies daaruit in hun aanvullende rapportages van 21 september 2011 en 25 september 2011 en ter terechtzitting van 3 november 2011 en 26 januari 2012 hebben herhaald, toegelicht en aangevuld.
De rechtbank stelt voorts vast dat aan de wettelijke voorwaarden van de artikelen 37a en 37b, telkens onder het eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan. Bij de verdachte bestond immers ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Daarnaast betreffen twee van de feiten waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt - poging doodslag - misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De rechtbank is voorts van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van TBS met verpleging eist en overweegt met betrekking hiertoe het volgende.
Hoewel de deskundigen verschillend adviseren met betrekking tot (het kader van een) behandeling zijn zij vrijwel eensluidend in hun conclusies ten aanzien van de bij verdachte aangetroffen stoornissen en de ernst daarvan. De rechtbank concludeert op grond daarvan dat bij de verdachte zowel sprake is van ziekelijke stoornissen in de zin van ADHD en verslavingsproblematiek en van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis.
Ook met betrekking tot het recidiverisico wijken de oordelen van de deskundigen niet in belangrijke mate van elkaar af. De deskundigen Klumpenaar en Winter hebben aangegeven het recidiverisico bij verdachte als hoog in te schatten. Volgens Winter is de kans op recidive zonder effectieve beïnvloeding van beide stoornissen vrijwel 100%. De rechtbank acht het van groot belang dat dit risico zoveel mogelijk wordt verkleind, opdat verdachte in de toekomst niet wederom zal overgaan tot het gebruik van (excessief) geweld.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in het kader van de door de deskundigen Klumpenaar en Winter in augustus 2010 uitgebrachte adviezen een proefbehandeling heeft ondergaan in de FPK te Assen. Deze proefbehandeling is vroegtijdig beëindigd omdat een aantal incidenten had plaatsgevonden en omdat de samenwerking onvoldoende tot stand was gekomen. Het NIFP heeft het dossier van verdachte vervolgens naar De Woenselse Poort gezonden, een qua zorgintensiteit en beveiliging met de FPK te Assen vergelijkbare instelling. De Woenselse Poort heeft verdachte op basis van dossierstudie afgewezen gezien de ernst van zijn persoonlijkheidsproblematiek en de incidenten die bij de FPK te Assen hadden plaatsgevonden.
Naar aanleiding van de beëindiging van de proefbehandeling bij de FPK te Assen hebben Klumpenaar en Winter op respectievelijk 21 en 25 september 2011 aanvullende rapportages uitgebracht. De rechtbank stelt vast dat de deskundigen tot verschillende conclusies komen wat betreft het behandeladvies. Kort gezegd is Klumpenaar van oordeel dat TBS met dwangverpleging is aangewezen en is Winter van oordeel dat TBS met voorwaarden dient te worden opgelegd.
In zijn rapportage van 21 september 2011 adviseert Klumpenaar - na overleg met ’t Lam van de FPK te Assen - verdachte te veroordelen tot TBS met dwangverpleging omdat tijdens de proefbehandeling is gebleken dat verdachte niet in staat is om zich aan voorwaarden te houden in een FPK setting. Na de nadere toelichting van ’t Lam ter terechtzitting van 3 november 2011, heeft Klumpenaar dit advies herhaald.
Winter adviseert zowel in zijn aanvullende rapportage van 25 september 2011 als tijdens de terechtzitting van 26 januari 2012 tot oplegging van TBS met voorwaarden omdat onvoldoende gebleken is dat de behandeling van verdachte in het kader van TBS met voorwaarden niet mogelijk zou zijn. Hij baseert dit op de volgende argumenten:
- De incidenten die hebben plaatsgevonden in de FPK te Assen zijn onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat een behandeling van verdachte niet zou slagen. De incidenten zijn juist het gevolg van de problematiek van verdachte.
- In de FPK te Assen is onvoldoende rekening gehouden met de gecombineerde problematiek van verdachte. De ADHD had eerst behandeld moeten worden, voordat een begin kon worden gemaakt aan behandeling van een eventuele anti-sociale persoonlijkheidsstoornis in combinatie met de verslavingsproblematiek.
Ter terechtzitting van 3 november 2011 heeft deskundige K.N.A. van ’t Lam, GZ-psycholoog bij de FPK te Assen, het besluit om de proefbehandeling te beëindigen nader toegelicht.
Volgens ’t Lam heeft verdachte erg veel moeite om zich aan voorwaarden en afspraken te houden. Dat is één van de kernen van zijn problematiek. Het bemoeilijkt een behandeling in een FPK ontzettend als deze problematiek in een te ernstige mate aanwezig is. Het gaat niet enkel om de hoeveelheid incidenten die plaatsvinden maar vooral om de manier waarop iemand vervolgens met het personeel van de afdeling omgaat en of hij zich laat aanspreken op zijn gedrag. Dat is bij verdachte ingewikkeld geweest.
Verdachte is tijdens zijn proefbehandeling bij de FPK te Assen één keer dreigend geweest in de richting van een sociotherapeut. Daarnaast heeft verdachte de aanwijzingen om zich uit een dreigende situatie te verwijderen niet opgevolgd. Omdat verdachte ook ondermijnend in zijn gedrag en houding was naar het behandelmilieu, hebben de behandelaars bij de FPK te Assen geconcludeerd dat dit gedrag te zorgwekkend was om de behandeling tot een goed einde te brengen.
Bij de FPK te Assen zijn veel patiënten behandeld met dezelfde diagnose als verdachte. De FPK te Assen biedt in die gevallen altijd een gecombineerde behandeling aan. Dat betekent dat bij verdachte zowel de ADHD als de persoonlijkheidsstoornis op hetzelfde moment is behandeld in de periode dat hij bij de FPK te Assen is geweest. De FPK te Assen probeert de behandeling optimaal toe te snijden op de individuele patiënt.
De FPK Assen ziet geen mogelijkheden om verdachte te behandelen binnen een voorwaardelijk kader.
In reactie op de verklaring van ’t Lam, heeft Klumpenaar ter terechtzitting van 3 november 2011 verklaard dat de gelijktijdige behandeling van de gecombineerde problematiek, zoals deze door de FPK te Assen is gevolgd, zijn voorkeur verdient boven een behandeling waarbij eerst de ADHD wordt behandeld, zoals door Winter voorgesteld.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bezwaren zoals door deskundige Winter geuit tegen de proefbehandeling bij de FPK te Assen door ’t Lam voldoende zijn weerlegd. Zo heeft ’t Lam verklaard dat niet de incidenten van doorslaggevend belang waren om de behandeling te staken, maar juist het feit dat verdachte zich hier moeilijk op liet aanspreken en de manier waarop verdachte met het personeel van de afdeling omging. Ook veiligheidsafwegingen hebben hierbij een rol gespeeld. Met betrekking tot de volgorde van behandeling heeft ’t Lam gemotiveerd aangegeven dat de behandeling op verdachte was toegesneden en een gelijktijdige behandeling van gecombineerde problematiek niet alleen doeltreffend is, maar bij de FPK te Assen ook gebruikelijk is. Deze zienswijze is tevens ter terechtzitting door deskundige Klumpenaar ondersteund.
Nu de bezwaren van Winter tegen de proefbehandeling voldoende zijn weerlegd, is de rechtbank van oordeel dat de door Winter aan zijn bezwaren verbonden conclusie - dat onvoldoende gebleken is dat de behandeling in het kader van TBS met voorwaarden niet mogelijk zou zijn - niet langer gedragen wordt.
Op basis van het hiervoor overwogene gaat de rechtbank voorbij aan het advies van deskundige Winter.
De rechtbank neemt de conclusies en aanbeveling tot het opleggen van een TBS-maatregel met dwangverpleging van de deskundige Klumpenaar over op de daarvoor in zijn aanvullende rapportage genoemde gronden en maakt die tot de hare.
BENADEELDE PARTIJEN
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen gevorderd:
- de vordering van (slachtoffer) toe te wijzen tot een bedrag van € 1.000,-;
- de vordering van (slachtoffer 2) hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 2.158,90 en voor het overige, de materiële schade betreffende reiskosten begroot op € 105,54 af te wijzen omdat er voor dat deel van de vordering geen rechtstreeks verband bestaat met het ten laste gelegde;
- de vordering van (slachtoffer 3) hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 300,-;
- de vordering van (slachtoffer 4) hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 80,-;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met betrekking tot de vorderingen van alle benadeelde partijen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer) betoogd dat het door hem aangehaalde nummer 939 uit de ANWB Smartengeldgids een ernstiger zaak betrof dan de onderhavige. De raadsman heeft de rechtbank dan ook verzocht het aan (slachtoffer) toe te wijzen bedrag te matigen.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 2) heeft de raadsman betoogd dat de nummers 801 en 1030 uit de ANWB Smartengeldgids ten onrechte cumulatief worden opgevoerd en de rechtbank verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen. De raadsman heeft voorts betoogd dat het in bijlage 4 opgenomen kostenoverzicht onvoldoende gespecificeerd is en dat dit gedeelte van de vordering om die reden dient te worden afgewezen. Tot slot heeft de raadsman betoogd dat de diefstal van het schort geen rechtstreekse schade is en om die reden niet voor toewijzing vatbaar is.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partijen (slachtoffer), (slachtoffer 2), (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4) rechtstreeks schade hebben geleden ten gevolge van de ten laste van verdachte bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de immateriële schade, geleden door (slachtoffer), gelet op het gevoegde “voegingsformulier benadeelde partij in strafzaken”, genoegzaam is komen vast te staan op een bedrag van € 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten die
– tot op heden – worden begroot op nihil. Voorts is (slachtoffer) ontvankelijk in deze vordering.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de hoogte van de schade, geleden door (slachtoffer 2), gelet op het “voegingsformulier benadeelde partij in strafzaken”, genoegzaam is komen vast te staan op een bedrag van € 2.158,90 vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. (slachtoffer 2) is in deze vordering ontvankelijk. Voor het overige, de materiële schade betreffende reiskosten begroot op € 105,54, wordt de vordering van deze benadeelde partij afgewezen, nu voor dit deel van de vordering geen rechtstreeks verband tussen het ten laste van verdachte bewezen verklaarde strafbare feit en de schade bestaat.
De rechtbank overweegt dat de door (slachtoffer 2) ter vergelijking aangehaalde uitspraken uit de ANWB Smartengeldgids niet geheel aansluiten bij hetgeen (slachtoffer 2) is overkomen. Echter, gezien de ernst van het ten aanzien van (slachtoffer 2) gepleegde geweld en de gevolgen die dit voor (slachtoffer 2) heeft gehad, acht de rechtbank een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1,500,-- passend.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de hoogte van de schade, geleden door (slachtoffer 3), gelet op het “voegingsformulier benadeelde partij in strafzaken”, genoegzaam is komen vast te staan op een bedrag van € 300, -, vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. (slachtoffer 3) is in deze vordering ontvankelijk.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de hoogte van de schade, geleden door (slachtoffer 4), gelet op het “voegingsformulier benadeelde partij in strafzaken”, genoegzaam is komen vast te staan op een bedrag van € 80,-, vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. (slachtoffer 4) is in deze vordering ontvankelijk.
De vorderingen van de benadeelde partijen, die in die vorderingen, zoals hierboven overwogen, ontvankelijk zijn, zijn in dier voege hoofdelijk toewijsbaar, met uitzondering van de vordering van (slachtoffer), welke niet hoofdelijk zal worden toegewezen.
De rechtbank zal daarbij ook de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 37a, 37b, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het onder parketnummer 07.650130-10 onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 primair en onder parketnummer 07.650266-10 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder parketnummer 07.650130-10 onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 primair en onder parketnummer 07.650266-10 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Voorts gelast de rechtbank dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Schadevergoeding
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer), wonende te Zwolle, van een bedrag van € 1.000,- (zegge: duizend euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans parketnummer 07.650130-10 onder 1 primair bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 9 februari 2010 tot die van de voldoening. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1.000, - ten behoeve van het slachtoffer (slachtoffer), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer 2), wonende te Barendrecht van een bedrag van € 2158,90 (zegge: tweeduizend honderd achtenvijftig euro en negentig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder parketnummer 07.650130-10 onder 2 primair bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 6 maart 2010, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 2.158,90 ten behoeve van het slachtoffer (slachtoffer 2), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 32 dagen hechtenis.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer 3) wonende te Zwolle, van een bedrag van € 300,- (zegge: driehonderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder parketnummer 07.650130-10 onder 3 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 6 maart 2010, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 300, - ten behoeve van het slachtoffer (slachtoffer 3) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer 4) wonende te Zwolle, van een bedrag van € 80,- (zegge: tachtig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder parketnummer 07.650130-10 onder 3 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 6 maart 2010, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 80, - ten behoeve van het slachtoffer (slachtoffer 4), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer) daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3) en/of (slachtoffer 4) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen (slachtoffer 2) en/of (slachtoffer 3) en/of (slachtoffer 4), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 2) voor wat betreft het meer gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. L.J.C. Hangx en S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.E.J.A. Heijckmann als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2012.
Mr. L.J.C. Hangx is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.