RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07.680045-11 (P)
Uitspraak : 26 maart 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
(verdachte),
geboren op (geboortejaar)
wonende te (woonadres),
thans verblijvende in (verblijfplaats).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2011, 8 november 2011 en 12 maart 2012. De verdachte is op 12 maart 2012 verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.F. Roza, advocaat te Zwolle. Als officier van justitie was aanwezig mr. R. Verheul.
TENLASTELEGGING, zoals gewijzigd ter terechtzitting
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 juli 2011 te Hardenberg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 2620 euro, althans enig geldbedrag en/of 45 cadeaucards (winkel), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan (winkel), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen (slachtoffer 1) en/of (slachtoffer 2), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader:
- een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het lichaam van (slachtoffer 1) heeft gericht en heeft geroepen 'Dit is een overval. Stil!' en/of 'Op de grond!' en/of
- die (slachtoffer 1) hierbij op de grond heeft geduwd en/of
- die (slachtoffer 1) in diens rug en/of op het lichaam heeft geschopt en/of
- de handen van die (slachtoffer 1) op zijn rug heeft vastgebonden en/of
- een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd en/of het lichaam van (slachtoffer 2) heeft gericht en/of
- die (slachtoffer 2) bij de arm heeft gegrepen en/of heeft meegetrokken en/of
- de handen van die (slachtoffer 2) op haar rug heeft vastgebonden;
2.
hij op of omstreeks 12 juli 2011 te Hardenberg, althans in Nederland, een wapen van de categorie I onder 7, te weten een nabootsing van een pistool dat voor wat betreft de vorm en de afmeting daarvan sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen (pistool, merk: Sig Sauer, model: P226), voorhanden heeft gehad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte zijn betrokkenheid bij de overval op (winkel) bekend heeft, en heeft daarbij opgemerkt dat verdachte niet de initiator was van de gepleegde feiten. Volgens de raadsman werd verdachte gestuurd door zijn gebrekkige ontwikkeling die in sterke mate zijn gedrag bepaalde.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat verdachte nimmer het wapen in zijn bezit heeft gehad. Medeverdachte (medeverdachte) heeft immers zelf verklaard dat hij degene was met het wapen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen[1], het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Aangever (slachtoffer 1) heeft met betrekking tot de overval – onder meer – het volgende verklaard.
Op dinsdag 12 juli 2011, omstreeks 09.30 uur, werd de overval gepleegd. (slachtoffer 1) en zijn collega . (slachtoffer 2) waren in de winkel. Er werd op de achterdeur geklopt. (slachtoffer 1) deed open. “Direct daarop kwamen er twee jongemannen naar binnen en ik zag dat een van hen direct een wapen op mijn lichaam richtte. Dit werd gedaan door persoon nr. 1. (…) Het was een pistool. (…) Ik hoorde dat persoon 1 tegen mij zei: ‘Dit is een overval. Stil!’ en ‘Op de grond.’ en daarbij duwde hij mij tegen de grond. (…) Ik voelde toen ook dat hij het wapen tegen mijn rug duwde. Hierna bond hij mijn handen op mijn rug vast. (…) Daarna hoorde ik dat persoon nr. 1 mij vroeg om de kluissleutel. Ik zei tegen hem dat (…) mijn collega die had. (…) Ik heb[(slachtoffer 2), toen enkele keren geroepen. (…) (slachtoffer 2) kwam vervolgens vanuit de winkel het magazijn in. Zij werd toen direct door nr. 2 beet gepakt en tegen de grond gewerkt. (…) Vermoedelijk lag de opbrengst aan contant geld van twee weken in de kluis. Ik schat dat het om een bedrag van 2.500,-- a 3.000,-- euro zal gaan. Het geld zal verpakt hebben gezeten in papieren enveloppen met het opschrift ‘(winkel)’.”.
Getuige (slachtoffer 2) heeft – onder meer – verklaard dat toen zij naar de magazijndeur liep, de deur werd open gedaan en zij een man zag “die gelijk een pistool op mijn hoofd richtte. Ik keek in de loop of hoe noem je zo’n ding. (…) De man met het pistool greep mij in de winkel bij de linkerarm en trok mij naar het magazijn. (…) Ik moest op de grond gaan liggen. (…) Ik zag nog dat een van de mannen (slachtoffer 1), een trap in de rug gaf. (…) Toen ik op de grond lag met het gezicht naar beneden bond iemand mijn handen vast op de rug. (…) De man heeft toen de kluissleutel uit mijn broekzak gehaald. (…) Ik kon horen dat de man of mannen achter naar het magazijn liepen, waar de kluis staat. Ik hoorde gerommel bij de kluis en neem aan dat ze het geld dat in de kluis lag hebben weggehaald. (…) Ik zie dat op de kassauitdraai staat dat er 2.620,-- euro in de kluis moet zitten. (…) Dat geld zit in verschillende enveloppen met het opschrift ‘(winkel)’.”.
Aangever (slachtoffer 1) en getuige (slachtoffer 2) hebben beiden verklaard dat zij met veters vastgebonden zijn.
In het dossier zit een aantal verklaringen van getuigen die de (vermoedelijke) overvallers in de richting van het station hebben zien lopen en in een bus hebben zien stappen . Het laatste is even¬eens gezien op camerabeelden.
Verdachten zijn in/bij de bus aangehouden. Op de plek waar verdachte had gezeten, hebben de verbalisanten – onder meer – een nylon tas aangetroffen, met daarin – onder meer – een zwart pistool, 6 enveloppen met het opschrift ‘(winkel)’ en 45 cadeaucards. Bij fouillering van medeverdachte (medeverdachte) is een paar rubberen handschoenen en een veter aangetroffen. Naar aanleiding van de camerabeelden in de bus, waarop te zien is dat verdachte kennelijk iets in zijn handen had, dat hij naast de zitting helemaal rechts in de bus stopte, hebben de verbalisanten tussen de zitting en de binnenkant van de bus een sleutel aangetroffen.
Getuige (getuige 1), regiomanager van (winkel), heeft de 6 enveloppen met daarop het opschrift ‘(winkel)’ herkend als de enveloppen met daarin de dagopbrengsten en heeft het gestolen bedrag van € 2.620,-- in de enveloppen aangetroffen. De in de bus aangetroffen sleutel heeft hij herkend als de kluissleutel van de winkel.
Medeverdachte (medeverdachte) heeft op 12 juli 2011 een bekennende verklaring afgelegd, in zoverre dat hij heeft verklaard dat hij de overval samen met verdachte heeft gepleegd . Volgens (medeverdachte) is hij als eerste de (winkel) binnen gegaan. Hij heeft het pistool op de man in de winkel gericht en gezegd: ‘Dit is een overval.’ en hij heeft gezegd dat de man op de grond moest liggen. (medeverdachte) heeft voorts verklaard dat hij de man heeft vastgebonden met een veter. Toen de collega van de man bij de deur van het magazijn was aangekomen, heeft hij haar bij de arm gepakt en naar het magazijn gebracht. Hij heeft haar (ook) vastgebonden. Op de vraag of hij het pistool ook op haar heeft gericht, heeft (medeverdachte) verklaard: ‘Het kan best zijn dat ik het op haar heb gericht, ik heb het ook bij die jongen gedaan, maar ik weet het niet meer.’. Verdachte heeft volgens (medeverdachte) de kluissleutel uit haar broekzak gehaald en de kluis in een tas geleegd. Daarna zijn ze samen weggerend. Het pistool heeft hij in de tas gedaan. Op 13 en 14 juli 2011 heeft (medeverdachte) een en ander bevestigd.
Verdachte heeft op 2 november 2011 een bekennende verklaring afgelegd, in zoverre dat hij heeft verklaard dat hij de overval samen met medeverdachte (medeverdachte) heeft gepleegd . Volgens verdachte is (medeverdachte) als eerste naar binnengegaan. Verdachte heeft vervolgens een kleine schreeuw gehoord en heeft gezien dat een medewerker op de grond lag. Verdachte heeft tevens gezien dat (medeverdachte) het meisje heeft gepakt en haar heeft vastgebonden . Volgens verdachte heeft (medeverdachte) de sleutel uit de zak van het meisje gehaald en aan verdachte gegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij de sleutel heeft gepakt en naar de kluis is gelopen. Hij heeft uit de kluis gegrepen wat hij kon pakken en heeft dit in zijn tas gestopt.
De rechtbank overweegt dat medeverdachte (medeverdachte) het tegen de slachtoffers gebruikte geweld in overwegende mate heeft gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank is echter sprake van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met (medeverdachte) dat ook het door (medeverdachte) gebruikte geweld aan verdachte kan worden toegerekend. Medeverdachte (medeverdachte) en verdachte zijn immers samen met deels bedekte gezichten en bewapend naar de (winkel) gegaan teneinde de medewerkers van (winkel) te overvallen. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank een essentiële rol gehad bij het plannen van de overval nu hij kennis had van de winkel en (onder meer ook) wist op welk tijdstip normaliter de kluis wordt geleegd, omdat hij voorheen zelf in de betreffende winkel heeft gewerkt. Verdachte heeft ook tijdens de gewelddadige overval een belangrijke rol vervuld door onder meer de kluis te openen en het geld en de cadeaucards weg te nemen. Verdachte is vervolgens – de slachtoffers vastgebonden achterlatend - samen met zijn medeverdachte vertrokken.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde, het medeplegen van diefstal met geweld, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Op de plek waar verdachte in de bus had gezeten, hebben de verbalisanten – onder meer – een nylon tas aangetroffen, met daarin – onder meer – een zwart (op een) pistool (gelijkend voorwerp).
Uit onderzoek is gebleken dat voormeld aangetroffen wapen een nabootsing is van een pistool dat voor wat betreft vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoond met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool van het merk Sig Sauer, model P226, zodat sprake is van een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie 1 onder 7 van de WWM, gelet op artikel 3 onder a van de RWM.
De raadsman heeft betoogd dat niet verdachte maar zijn medeverdachte (medeverdachte) het wapen in zijn bezit heeft gehad en dat verdachte om die reden van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dat het wapen in een tas is aangetroffen op de plek waar verdachte in de bus had gezeten. In diezelfde tas zijn – onder meer – ook het geld en de cadeaucards, afkomstig van de (winkel) aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij het geld in zijn tas heeft gestopt. Bovendien heeft medeverdachte (medeverdachte) verklaard dat hij het pistool in de tas heeft gedaan. Volgens (medeverdachte) had verdachte die tas bij zich. De rechtbank is van oordeel dat verdachte derhalve de beschikking heeft gehad over de tas en daarmee ook over het wapen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank ook het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 juli 2011 te Hardenberg tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 2620 euro en
45 cadeaucards (winkel), toebehorende aan (winkel), welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen (slachtoffer 1) en
(slachtoffer 2), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededader:
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het lichaam van (slachtoffer 1) heeft gericht en heeft geroepen 'Dit is een overval. Stil!' en 'Op de grond!' en
- die (slachtoffer 1) hierbij op de grond heeft geduwd en
- die (slachtoffer 1) in diens rug en/of op het lichaam heeft geschopt en
- de handen van die (slachtoffer 1) op zijn rug heeft vastgebonden en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd en/of het lichaam van (slachtoffer 2) heeft gericht en
- die (slachtoffer 2) bij de arm heeft gegrepen en heeft meegetrokken en
- de handen van die (slachtoffer 2) op haar rug heeft vastgebonden;
2.
hij op 12 juli 2011 te Hardenberg, een wapen van de categorie I onder 7, te weten een nabootsing van een pistool dat voor wat betreft de vorm en de afmeting daarvan sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen (pistool, merk: Sig Sauer, model: P226), voorhanden heeft gehad.
Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte vrijgesproken worden aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
1. Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 312 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
2. Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet Wapens en Munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Bij de stukken bevindt zich een omtrent de verdachte opgemaakt psychologisch Pro Justitia rapport van 13 februari 2012, opgemaakt door forensisch gedragsdeskundige R.R. Beth.
Volgens genoemde deskundige lijdt verdachte aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens en was dit ten tijde van de ten laste gelegde feiten ook het geval. Naast het functioneren op zwakbegaafd intelligentieniveau, is volgens de deskundige sprake van cluster B persoonlijkheidsproblematiek met narcistische, compulsieve, vermijdende en anti-sociale trekken. Vanuit de persoonlijkheidsproblematiek is verdachte onvoldoende in staat zich te verzetten tegen anti-sociale impulsen, al of niet door invloed van anderen geluxeerd. De persoonlijkheid en het geweten van verdachten zijn onvoldoende ontwikkeld om voldoende tegenwicht te bieden. Door zijn narcisme en het daar aan gekoppelde egocentrisme en tekortschietende empathische vermogens is verdachte onvoldoende in staat in te schatten wat de impact van zijn gedrag op anderen zou kunnen zijn.
De deskundige adviseert verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt het advies van de deskundige Beth ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte over en maakt die tot de hare. De rechtbank merkt daarbij op dat zij de door genoemde deskundige gestelde diagnose en advies ter zake de toerekeningsvatbaarheid voldoende onderbouwd en overtuigend acht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering, ook als die inhouden dat hij zich ambulant onder behandeling laat stellen van de FPK Assen.
Het standpunt van de verdediging
Onder verwijzing naar het reclasseringsrapport en het psychologische rapport heeft de raadsman de rechtbank verzocht verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest en voor het overige een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd en verplicht reclasseringscontact zoals door de reclassering voorgesteld.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
hierna te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij samen met een ander de (winkel) heeft overvallen, welke overval voor de in de winkel aanwezige medewerkers zeer bedreigend is geweest. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke gewapende overval voor de slachtoffers traumatische gevolgen kan hebben en in de maatschappij veel onrust teweeg brengt.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte een wezenlijke rol heeft gespeeld bij de voorbereiding van de overval. Verdachte heeft immers in het verleden enkele keren als invalkracht bij het betreffende filiaal van (winkel) gewerkt en beschikte uit dien hoofde over voorinformatie met betrekking tot de plaats van de kluis en het moment waarop de kluis geleegd zou worden.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) geven voor een overval op een winkel met (substantieel) geweld als oriëntatiepunt: 3 jaren gevangenisstraf onvoor¬waardelijk. De rechtbank heeft dat bij de bepaling van de op te leggen straf tot uitgangspunt genomen.
Bij het nemen van haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 7 maart 2012, uitgebracht door R. Verhoef, Reclassering Nederland;
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 30 september 2011.
Door Reclassering Nederland is geadviseerd om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevange¬nisstraf op te leggen, met de volgende bijzondere voorwaarden:
- een meldingsgebod; verdachte moet zich melden bij en houden aan de aanwijzing die de reclassering hem geeft;
- verdachte moet deelnamen aan een Cognitieve vaardigheidstraining (CoVa+), een Arbeidsvaardighedentraining (ARVA) en een Leefstijltraining;
- verdachte moet zich laten behandelen in een ambulante forensische polikliniek;
- verdachte moet meewerken aan ambulante woonbegeleiding, indien de reclassering dit nodig acht.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in dit geval aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen en aan het voorwaardelijk deel de voorwaarden te verbinden, die door de Reclassering Nederland zijn geadviseerd.
De rechtbank houdt voorts rekening met het feit dat verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank ziet in de verminderde toerekeningsvatbaarheid echter geen aanleiding om van de aan medeverdachte (medeverdachte) opgelegde straf af te wijken.
De rechtbank beoogt hiermee verdachte enerzijds passend te straffen en anderzijds te voor¬komen dat verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten pleegt.
De oplegging van deze straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. Verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
De tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voor¬lopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 1 (één) jaar, niet worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarden worden gesteld:
- dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht;
- dat verdachte zich zal houden aan het meldingsgebod van de Reclassering Nederland;
- dat verdachte zal deelnemen aan de gedragsinterventies: cognitieve vaardigheids¬training (CoVa+), arbeidsvaardighedentraining (ARVA) en een leefstijltraining;
- dat verdachte zich ambulant zal laten behandelen in een forensische polikliniek zoals de Tender;
- dat verdacht zal meewerken aan ambulante woonbegeleiding, indien de reclassering dit noodzakelijk acht.
Aldus gewezen door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.E.J.A. Heijckmann als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2012.