ECLI:NL:RBZLY:2012:BY1832

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 12/1930
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor agrarische bedrijvigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 31 oktober 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning die was verleend aan KWS Potato B.V. voor de bouw van een kantoor en bedrijfshal op het perceel Johannes Postweg 8 te Nagele. De verzoekster, Maatschap Damman, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en verzocht om schorsing van het onderdeel 'bouw van een kantoorgebouw' totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 19 oktober 2012 behandeld.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster geen concrete plannen heeft voor uitbreiding van haar bedrijf en dat haar vrees voor nadelige gevolgen van de aanwezigheid van het kantoor voor haar bedrijfsvoering niet kan worden meegenomen in de beoordeling. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de vrijstelling voor de omgevingsvergunning zonder een bedrijfsplan is verleend, maar dat belanghebbende alsnog een bedrijfsplan heeft ingediend. De rechter heeft geconcludeerd dat de noodzaak voor de bouw van het kantoor in voldoende mate aannemelijk is gemaakt.

De rechter heeft verder overwogen dat de vraag of 'veredeling' past binnen de bestemming 'agrarische bedrijvigheid' niet kan worden beantwoord in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure. De belangenafweging heeft geleid tot de conclusie dat het belang van belanghebbende zwaarder weegt dan dat van verzoekster. Daarom is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, voorzieningenrechter, en ondertekend door hem en griffier Y. van der Zaan-van Arnhem. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 12/1930
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
Maatschap Damman,
gevestigd te Nagele, verzoekster,
gemachtigde: T. de Fouw,
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder,
verweerder,
en
KWS Potato B.V.,
gevestigd te Emmeloord, belanghebbende,
gemachtigde: mr. P.W.M. ter Burg.
Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2012 heeft verweerder aan belanghebbende een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouw, reclame, inrit/uitweg en ro (afwijken van de bestemming).
Verzoekster heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Op 13 september 2012 heeft verzoekster verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening het onderdeel “bouw van een kantoorgebouw” van de omgevingsvergunning van 7 mei 2012 te schorsen, totdat op het bezwaar is beslist.
Het verzoek is ter zitting van 19 oktober 2012 behandeld. Van verzoekster zijn de navolgende maten verschenen A.J.M. Damman, J.H. Damman en E.J.A. Damman, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M. de Jong en H.D. Jansen.
Belanghebbende is verschenen bij zijn gemachtigde, vergezeld door G.A.M. Boveé.
Overwegingen
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
De door belanghebbende aangevraagde omgevingsvergunning ziet op het bouwen van een kantoor en bedrijfshal, het plaatsen van een handelsreclame en erfafscheiding en het aanleggen van een uitrit, op het perceel Johannes Postweg 8 te Nagele, kadastraal bekend gemeente Noordoostpolder, sectie D, nr. 709.
Het perceel Johannes Postweg 8 te Nagele ligt binnen de begrenzing van het bestemmingplan “Landelijk gebied 2004” en heeft daarin de bestemming ‘Agrarisch gebied’.
Artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de bij het bestemmingsplan horende voorschriften bepaalt dat de op de plankaart als ‘Agrarisch gebied’ aangewezen gronden bestemd zijn voor agrarische bedrijvigheid in de vorm van - onder meer - een grondgebonden agrarische bedrijf.
Artikel 5, vijfde lid van de planvoorschriften, bepaalt dat binnen elk op de plankaart aangegeven bebouwingsvlak op de gronden als bedoeld in het eerste lid, uitsluitend de bij een agrarisch bedrijf behorende bebouwing mag worden gebouwd. Onder die bebouwing zijn begrepen kassen, ten hoogste één woning, zijnde de bedrijfswoning, en daarbij behorende bijgebouwen.
Artikel 5, elfde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften bepaalt – kort gezegd – dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn vrijstelling te verlenen ten behoeve van het bouwen als bedoeld in het vijfde lid, met overschrijding van de op de plankaart aangegeven zijgrenzen en achtergrens van het bebouwingsvlak, mits de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering door middel van een gekwalificeerd bedrijfsplan is aangetoond.
Omdat het bouwplan van belanghebbende buiten het bebouwingsvlak is gesitueerd heeft verweerder bij het bestreden besluit besloten vrijstelling te verlenen, zoals bedoeld in artikel 5, elfde lid.
De voorzieningenrechter stelt vast dat deze vrijstelling uitsluitend ziet op de bouw van de bedrijfshal, terwijl blijkens de overgelegde tekeningen, het kantoorpand ook buiten het bebouwingsvlak is gesitueerd. Gelet echter op het feit dat de bezwaarprocedure nog aanhangig is, kan verweerder dit bij het nog te nemen besluit op bezwaar corrigeren.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende ter plaatse ook een grondgebonden agrarisch bedrijf zal uitoefenen. Verzoekster heeft in haar verzoekschrift aangevoerd dat de binnen die bedrijfsvoering noodzakelijke loods en (later op te richten) kas vergund kunnen blijven. Verzoekster kan zich echter niet vinden in de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van het kantoor. Hiertoe is onder meer aangevoerd dat door de komst van een kantoor op onderhavig perceel er meer verkeersbewegingen zullen zijn op de Johannes Postweg, doordat in dat kantoor volgens opgave van belanghebbende 30 tot 35 mensen werkzaam zullen zijn. Daarnaast zal er meer vrachtverkeer over de weg plaatsvinden.
Verweerder heeft in het verweerschrift een overzicht gegeven van het maximale aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal waarvoor de Johannes Postweg, zonder dat verkeerstechnische maatregelen nodig zijn, geschikt is. Uit dit overzicht in combinatie met het berekende aantal motorvoertuigbewegingen dat na de bouw van het kantoor zal plaatsvinden op deze weg, blijkt dat het aantal bewegingen ruim onder dat maximum zal blijven. Verzoekster heeft deze aantallen niet weersproken.
Ter zitting heeft verzoekster aanvullend aangevoerd dat zij tevens vreest dat de bouw, de aanwezigheid en het gebruik van het kantoor consequenties zal hebben voor haar eigen bedrijfsvoering op haar percelen die zijn gelegen tegenover de bouwlocatie.
Ter zitting is gebleken dat verzoekster thans geen concrete plannen heeft voor uitbreiding van haar bedrijf op de percelen gelegen tegenover de bouwlocatie, nog afgezien van de vraag of eventuele plannen op dat perceel mogelijk zouden zijn.
De voorzieningenrechter kan dan ook verzoeksters vrees voor de nadelige gevolgen van de aanwezigheid van het kantoor voor haar bedrijfsvoering, die zijn aan te merken als onzekere in de toekomst gelegen ontwikkelingen, niet bij de beoordeling betrekken.
Verzoekster heeft er vervolgens op gewezen dat artikel 5, elfde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften voorschrijft dat de vrijstelling voor de overschrijding van het bouwvlak slechts mag worden toegepast als in een gekwalificeerd bedrijfsplan is gemotiveerd dat zulks noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Verzoekster heeft aangevoerd dat dit bedrijfsplan ten tijde van het bestreden besluit ontbrak.
Vaststaat dat aan het verzoek om vrijstelling een bedrijfsplan niet ten grondslag heeft gelegen en dat verweerder zonder een zodanig bedrijfsplan zijn besluit heeft genomen.
Belanghebbende heeft alsnog een bedrijfsplan opgesteld, dat bij schrijven van 11 oktober 2012 aan het procesdossier is toegevoegd. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat met de ter zitting gegeven nadere toelichting de vereiste noodzaak in voldoende mate aannemelijk is gemaakt.
Resteert nog de vraag of het te bouwen kantoor ten dienste staat van de agrarische bedrijvigheid. De voorzieningenrechter overweegt ter zake het navolgende.
Onder agrarische bedrijvigheid wordt ingevolge artikel 1, vierde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften verstaan:
“bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in;
a. akker- en tuinbouw:
de teelt van gewassen op open grond; daaronder niet begrepen bosbouw, sierteelt en
fruitteelt;”
Van de zijde van belanghebbende is ter zitting uitgelegd dat op het perceel, waarop het kantoor gebouwd wordt, het naastliggende perceel en de twee aan de overzijde van de weg gelegen percelen, naast aardappelen ook maïs, suikerbieten, graan enz. verbouwd zullen worden. Van de totale oppervlakte van de percelen zal 75% commercieel gebruikt worden, dat wil zeggen dat hetgeen van het land komt ook verkocht wordt. Van de totale oppervlakte zal de resterende 25% als ‘proefveld’ gebruikt worden.
Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de percelen van belanghebbende in overwegende mate (zullen) worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Voor zover het te bouwen kantoor ten dienste staat van die agrarische bedrijvigheid, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestemmingsplan zich niet verzet tegen de bouw daarvan.
Daarnaast is aangegeven dat belanghebbende zich bezig zal houden met de ‘veredeling’ van pootaardappelen. Mede gelet op de begripsbepaling, zoals hiervoor vermeld, dient de vraag zich aan of ‘veredeling’ een agrarische bedrijvigheid is als bedoeld in het bestemmingsplan. Het is daarbij met name de vraag of er sprake is van het telen van gewassen zoals in het bestemmingsplan is bedoeld. Indien die vraag ontkennend zou moeten worden beantwoord, dringt de vraag zich op of een kantoor in deze omvang, dat voor een groot deel ten dienste staat van de ‘veredelings-activiteiten’ ter plaatse, nog toelaatbaar is en dus tevens of ook de verleende vrijstelling voor zover betrekking hebbend op het kantoorgebouw toelaatbaar is.
In dit verband wordt nog overwogen dat belanghebbende onweersproken heeft gesteld dat de overige kantoorfuncties van het bedrijf van belanghebbende worden uitgevoerd in het hoofdkantoor te Rotterdam en derhalve niet aan de Johannes Postweg te Nagele.
De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich echter niet voor de beantwoording van de vraag of ‘veredeling’ past binnen de bestemming ‘agrarische bedrijvigheid’.
Nu deze vraag thans niet kan worden beantwoord en de kans bestaat dat het antwoord positief zal kunnen zijn, daarbij in de belangenafweging betrekkend de belangen van verzoekster, met name de door haar verwachte verkeersproblemen en verwachte negatieve gevolgen voor haar bedrijfsvoering, alsmede de stand van de bouw, komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het belang van belanghebbende zwaarder weegt dan het belang van verzoekster.
Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter
?wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, voorzieningenrechter, en door hem en Y. van der Zaan-van Arnhem als griffier ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.