ECLI:NL:RBZUT:1999:AA3950

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
19 april 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/885 WW 58
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verwijtbare werkloosheid en uitkeringspercentage onder de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 19 april 1999 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A, werkzaam bij Scania Nederland B.V., en het Landelijk instituut sociale verzekeringen (verweerder). Eiser was op staande voet ontslagen omdat hij een blik zinkprimer zonder passeerbon mee naar huis had genomen. Eiser heeft het ontslag betwist en een WW-uitkering aangevraagd, welke door verweerder werd geweigerd op basis van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn advocaat, mevr. mr. H.J.G. Bunskoek, en verweerder werd vertegenwoordigd door J. van Dalfsen.

De rechtbank oordeelde dat eiser, gezien zijn functie als beveiligingsbeambte, een bijzondere verantwoordelijkheid had om het visitatiereglement na te leven. Eiser had zich echter zodanig gedragen dat hij redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn gedrag tot beëindiging van zijn dienstverband zou kunnen leiden. De rechtbank concludeerde dat eiser verwijtbaar werkloos was, maar dat de weigering van de WW-uitkering niet gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat het niet nakomen van de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen eiser niet in overwegende mate kon worden verweten, gezien zijn langdurige en probleemloze dienstverband. De rechtbank herstelde het besluit van verweerder en bepaalde dat het uitkeringspercentage van de WW-uitkering gedurende 26 weken moest worden verlaagd van 70 naar 35.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herstelde het besluit van 17 april 1998 en bepaalde dat het Landelijk instituut sociale verzekeringen het betaalde griffierecht aan eiser moest vergoeden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 98/885 WW 58
UITSPRAAK
in het geding tussen:
A, te B, eiser
en
het Landelijk instituut sociale verzekeringen te Amsterdam,
te dezen vertegenwoordigd door GAK Nederland BV, verweerder
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 28 juli 1998.
2. Feiten
Eiser is sedert november 1978 in dienst bij Scania Nederland B.V. te Zwolle (hierna: Scania), laatstelijk als beveiligingsbeambte.
Op 12 januari 1998 is eiser door zijn werkgever op staande voet ontslagen omdat hij een blik zinkprimer zonder passeerbon mee naar huis had genomen. Eiser heeft de nietigheid van dit ontslag ingeroepen.
Bij beschikking van 17 maart 1998 is eisers arbeidsovereenkomst per 1 juni 1998 -voor zover vereist- door de kantonrechter te Zwolle ontbonden, onder toekenning aan eiser van een vergoeding ad f 10.000,- bruto. De bodemprocedure terzake van het ontslag op staande voet is vervolgens geroyeerd.
Naar aanleiding van eisers aanvraag om uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) heeft verweerder bij besluit van 17 april 1998 aan eiser de WW-uitkering ingaande 1 juni 1998 geheel geweigerd in verband met verwijtbare werkloosheid.
Bij het bestreden besluit zijn eisers bezwaren tegen het besluit van 17 april 1998 ongegrond verklaard.
3. Procesverloop
Namens eiser is door A.C. de Vries, verbonden aan de Unie (vakbond voor industrie en dienstverlening), beroep ingesteld op de in het (aanvullend) beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 14 april 1999, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mevr. mr. H.J.G. Bunskoek.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Dalfsen, werkzaam bij Gak Nederland B.V.
4. Gronden
4.1 Ingevolge artikel 24 WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt. De werknemer is verwijtbaar werkloos indien:
a: hij zich verwijtbaar zodanig gedraagt dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat dit gedrag de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben;
b: de dienstbetrekking eindigt of is beëindigd zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren zijn verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.
4.2 Tussen partijen is niet in geding dat eiser aan het eind van zijn nachtdienst bij Scania een overtollige bus zinkprimer, welke hij van de beheerder had gekregen, ondanks kritiek van een collega- beveiligingsbeambte mee naar huis heeft genomen zonder de voorgeschreven (en door zijn directe chef af te geven) passeerbon. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat zijn chef op het betreffende moment nog niet aanwezig was, en hij de noodzakelijke passeerbon ook achteraf dacht te kunnen verkrijgen. Eerst toen eiser diezelfde dag telefonisch contact opnam met zijn chef bleek deze achteraf geen passeerbon te willen uitschrijven.
Verweerder heeft gewezen op de bijzondere positie van eiser binnen Scania waar het betreft het toezicht op goederen welke het bedrijfsterrein van Scania verlaten, en op de specifieke daartoe door Scania in het leven geroepen regeling zoals neergelegd in het zogeheten 'visitatiereglement'.
De rechtbank overweegt allereerst verweerders standpunt te kunnen onderschrijven dat eiser, gegeven zijn functie als beveiligingsbeambte, een bijzondere verantwoordelijkheid had waar het betreft het naleven van het in september 1996 vastgestelde visitatiereglement. Ingevolge dit reglement is het verboden zonder passeerbon goederen buiten het bedrijf te brengen, waarbij overtreding wordt aangemerkt als een ernstige vorm van plichtsverzuim en onder omstandigheden kan leiden tot ontslag.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser, door bewust genoemd reglement te overtreden, zich zodanig heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat dit het einde van zijn dienstverband tot gevolg zou kunnen hebben. Mitsdien is eiser terzake van zijn op 1 juni 1998 ingetreden werkloosheid als verwijtbaar werkloos aan te merken.
Met betrekking tot de opgelegde maatregel overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 27, eerste lid, WW in geval van verwijtbare werkloosheid de uitkering blijvend geheel dient te worden geweigerd, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten, in welk geval het uitkeringspercentage gedurende 26 weken wordt verlaagd van 70 naar 35.
De rechtbank is van oordeel dat bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid in het kader van artikel 27, eerste lid, WW niet alleen de verwijtbaarheid van de gedraging als zodanig dient te worden betrokken, maar evenzeer de mate waarin het einde van het dienstverband tengevolge van die gedraging voorzienbaar was.
In dat kader kent de rechtbank, niettegenstaande de eigen beoordeling welke in het kader van de toepassing van de WW terzake van de (mate van) verwijtbaarheid van de werkloosheid aan de orde is, in het onderhavige geval bijzondere betekenis toe aan de (uitvoerig gemotiveerde) beschikking van de kantonrechter d.d. 17 maart 1998.
In genoemde beschikking oordeelt de kantonrechter dat een dringende reden voor ontbinding van het dienstverband, gelet op de openlijke wijze waarop eiser heeft gehandeld in combinatie met het gegeven van een langdurig en zonder problemen verlopen dienstverband, niet kan worden aangenomen.
Aangezien Scania evenwel in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat er voor eiser in redelijkheid geen herplaatsingsmogelijkheden binnen Scania aanwezig zijn, gelet op het voorkomen van negatieve uitstraling op andere bedrijfsonderdelen, wordt een verandering in omstandigheden aanwezig geacht, welke maakt dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve tegen een toekomstige datum en onder toekenning van een vergoeding aan eiser ad f 10.000,- bruto, behoort te eindigen.
Gezien bovenstaande overwegingen van de kantonrechter is de rechtbank van oordeel dat eisers gedraging een einde van zijn dienstverband met Scania weliswaar voorzienbaar deed zijn, evenwel -mede gezien het feit dat een dringende reden daartoe niet aanwezig is geoordeeld- niet in die mate dat dit een blijvend gehele weigering van WW-uitkering rechtvaardigt. Gelet op eisers langdurige en probleemloze dienstverband alsmede gelet op de overige omstandigheden van het onderhavige geval, ware naar het oordeel van de rechtbank evenzeer voorstelbaar geweest dat eisers werkgever zou zijn overgegaan tot een minder vergaande reactie dan het in casu gegeven ontslag op staande voet casu quo het ingediende verzoek ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat zich in eisers situatie het geval voordoet dat het niet nakomen van de in artikel 24 WW neergelegde verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. Mitsdien had verweerder het uitkeringspercentage van eisers WW-uitkering ingaande 1 juni 1998 gedurende 26 weken dienen te verlagen van 70 naar 35, en is ten onrechte aan eiser de uitkering blijvend geheel geweigerd.
Het bestreden besluit komt derhalve, als strijdig met het bepaalde in artikel 27 WW, voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb verweerders primaire besluit van 17 april 1998 te herroepen alsmede daarbij te bepalen dat het uitkeringspercentage van eisers WW-uitkering ingaande 1 juni 1998 gedurende 26 weken wordt verlaagd van 70 naar 35.
De rechtbank ziet in het vorenoverwogene aanleiding verweerder te veroor-delen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toe, waarbij een wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
5. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
herroept het besluit van 17 april 1998 en verstaat dat het uitkeringspercentage van eisers WW-uitkering ingaande 1 juni 1998 gedurende 26 weken wordt verlaagd van 70 naar 35;
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre treedt in de plaats van het bestreden besluit;
- bepaalt dat het Landelijk instituut sociale verzekeringen het betaalde griffierecht van f 55,- aan eiser vergoedt;
- veroordeelt het Landelijk instituut sociale verzekeringen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van f 1420,-, ter zake van verleende rechtsbijstand.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Aldus gegeven door mr. E.J.J.M. Weyers
en in het openbaar uitgesproken op 19 april 1999
in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: