Rechtbank Zutphen
Sector Civiel
Afdeling Handel
Rolnummer: 74169 HA ZA 05-1268
Uitspraak : 17 mei 2006
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
procureur: aanvankelijk A.J.H. Ozinga, thans mr. J.J.F.A. Ligthart,
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. E.J. Moll,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats], [land],
procureur: mr. B.H. van den Tooren,
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. S.H.M. Kloppenberg,
4. [gedaagde 4],
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. S.H.M. Kloppenberg,
5. [gedaagde 5],
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. S.H.M. Kloppenberg,
6. [gedaagde 6],
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. M. Blok,
Partijen, broers en zus, die allen dezelfde achternaam dragen, worden in dit vonnis mede aangeduid met hun roepnaam.
1. Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
de dagvaarding van 23 september 2005
de akte houdende overlegging producties aan de zijde van [eiser]
de conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde 1]
de conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde 2]
de conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde 3], [gedaagde 4] en [gedaagde 5]
de conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde 6]
het vonnis van 22 februari 2006
het proces-verbaal van de op 27 maart 2006 gehouden comparitie van partijen
het verzoek om vonnis.
2.1 Partijen zijn de enige kinderen van [naam vader] (hierna ook: de erflater of vader) en [naam moeder] (hierna ook: de erflaatster of moeder).
2.2 De vader van partijen is overleden op [2000]. Hij heeft op 24 juni 1976 ten overstaan van H.G.F. Weersink, destijds notaris te Gendringen, een testament gemaakt en daarin, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
”Ik herroep alle vroeger door mij gemaakte uiterste wilsbeschikkingen.
”Mede ter voldoening aan mijn natuurlijke verbintenis om na mijn dood in ”het onderhoud van mijn echtgenote, [naam moeder], te voorzien, welke ”verplichting ik bij deze voorzoveel nodig schuldig erken, stel en benoem ik ”haar tot mijn enige en universele erfgename en stel haar voorzover ”legitimarissen rechten doen gelden of kunnen doen gelden, voorzover ”mogelijk, tevens aan tot uitvoerster van mijn uiterste wil met recht van ”inbezitneming van al de goederen mijner nalatenschap, zulks tot op het ”tijdstip dat de algehele boedelbehandeling zal zijn voltooid.
”Met inachtneming van vorenstaande beschikkingen verlang ik mijn ”nalatenschap overeenkomstig artikel 1167 van het Burgerlijk Wetboek te ”verdelen als volgt:
”Toe te delen aan mijn voornoemde echtgenote alle tot mijn nalatenschap ”behorende activa tegen een waarde vast te stellen door mijn erfgenamen in ”onderling overleg (...), onder de verplichting om alle passiva, daaronder ”begrepen de begrafeniskosten voor haar rekening te nemen en om aan de ”legitimarissen – voorzover zij rechten kunnen doen gelden – hun aandeel in ”het saldo, berekend met inachtneming van de wettelijke bepalingen, in ”contanten uit te keren”.
(rb.: er volgen nadere bepalingen over de opeisbaarheid van de erfdelen, de betaling van rente en aflossing inzake deze erfdelen en de betaling van successierechten)
”Indien de door mij gemaakte ouderlijke boedelverdeling ten gevolge van ”wetswijziging geen effect sorteert, benoem ik mijn genoemde echtgenote tot ”mijn enige en algehele erfgename en bepaal ik eveneens ter voldoening ”aan mijn genoemde natuurlijke verbintenis jegens haar, dat eventuele ”uitkeringsrechten, welke mijn afstammelingen zouden kunnen vorderen, ”eerst opeisbaar zijn in de gevallen als hierboven omschreven, terwijl het ”hiervoor omtrent renten bepaalde eveneens van toepassing is.”
2.3 De moeder van partijen is overleden op [2004]. Zij heeft op 10 oktober 2003 ten overstaan van mr. L. Tak-Knoppers als waarnemer van mr. J.C.W. Hendriks, notaris te Gendringen, een testament gemaakt en heeft daarin, voor zover hier van belang, haar zoon [gedaagde 3] tot enige erfgenaam van haar nalatenschap benoemd.
2.4 Alle kinderen hebben binnen 5 jaar na zijn overlijden een beroep gedaan op de legitieme portie in de nalatenschap van de erflater.
3.1 [eiser] vordert dat het de rechtbank moge behagen bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht te verklaren dat het testament van de erflater, verleden voor notaris H.G.F. Weersink te Gendringen op 24 juni 1976 nietig is dan wel als vernietigd heeft te gelden;
II. voor recht te verklaren dat de nalatenschap van de erflater vererft volgens de wet;
III. voor recht te verklaren dat het testament van de erflaatster, verleden voor mr. L. Tak-Knoppers als waarneemster van notaris mr. J.C.W. Hendriks te Gendringen op 10 oktober 2003 nietig is dan wel als vernietigd heeft te gelden;
IV. voor recht te verklaren dat de nalatenschap van de erflaatster dient te worden afgewikkeld conform haar laatste uiterste wilsbeschikking gedateerd 24 juni 1976;
V. partijen te veroordelen om over te gaan tot verdeling van de opengevallen nalatenschappen van de erflater en de erflaatster, met benoeming van een notaris en onzijdige personen als volgens de wet;
VI. gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, althans gedaagde sub 3 ([gedaagde 3]) te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2 [eiser] legt aan haar vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag.
testament vader
Het testament van vader is innerlijk tegenstrijdig en daarom nietig. In het testament is de langstlevende tot enig erfgenaam benoemd en is voorts een ouderlijke boedelverdeling in de zin van artikel 4:1167 (oud) gemaakt die – in dit geval - echter alleen tussen de kinderen en de langstlevende kan worden gemaakt. Een dergelijke verdeling verdraagt zich dus niet met de benoeming van de langstlevende tot enig erfgenaam. Omdat het testament nietig is vererft de nalatenschap van vader volgens de wet.
testament moeder
Ook het testament van moeder is nietig. Omdat moeder ten tijde van het maken van het testament vergaand dement was kon zij haar wil niet meer verklaren. Ook de nalatenschap van moeder vererft volgens de wet.
4.1 [gedaagde 1] concludeert dat het de rechtbank behage bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de vorderingen van [eiser] onder I, II, III en V toe te wijzen en refereert zich ten aanzien van de vordering onder IV aan het oordeel van de rechtbank, kosten rechtens. Hij voert daartoe onder meer het volgende aan.
testament vader
Het testament van vader is innerlijk tegenstrijdig.
testament moeder
Moeder was ten tijde van het maken van het testament vanwege dementie niet in staat haar wil te bepalen.
4.2 [gedaagde 2] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vorderingen van [eiser]. Hij voert onder meer aan dat hij ten zeerste betwijfelt of moeder in oktober 2003 in staat was in volle vrijheid en bewust haar testament te maken, zeker gezien de benoeming van [gedaagde 3] tot enig erfgenaam.
4.3 [gedaagde 3], [gedaagde 4] en [gedaagde 5] concluderen dat de rechtbank [eiser] in haar vorderingen niet ontvankelijk zal verklaren, althans haar deze vorderingen zal ontzeggen en haar zal veroordelen in de kosten van het geding. Zij voeren daartoe onder meer het volgende aan.
testament vader
Het testament van vader is niet innerlijk tegenstrijdig. Er is geen sprake van onterving en tegelijkertijd een ouderlijke boedelverdeling. In zijn testament heeft vader moeder als enig erfgename aangewezen. Voor zover de kinderen niet berusten in hun onterving en een beroep doen op hun legitieme portie en daardoor – naar oud recht – erfgenamen zijn, wordt de ouderlijke boedelverdeling van kracht.
testament moeder
Op het moment van het maken van haar testament was er van dementie van moeder (nog) geen sprake.
4.4 [gedaagde 6] concludeert dat het de rechtbank moge behagen de vorderingen van [eiser] niet ontvankelijk te verklaren, althans deze aan haar te ontzeggen en haar te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de kosten gemaakt door [gedaagde 6]. Hij voert daartoe onder meer het volgende aan.
testament vader
Er is geen sprake van innerlijke tegenstrijdigheid in het testament van vader. Deze tegenstrijdigheid wordt vermeden door de woorden ”met inachtneming van vorenstaande beschikkingen” in de hiervoor onder 2.2. aangehaalde zin:
”Met inachtneming van vorenstaande beschikkingen verlang ik mijn ”nalatenschap overeenkomstig artikel 1167 van het Burgerlijk Wetboek te ”verdelen als volgt: (...).
Omdat het testament duidelijk is mag daarvan niet worden afgeweken.
testament moeder
Op het moment van het maken van haar testament was er geen sprake van een geestelijke stoornis of (vergaande) dementie bij moeder.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 De rechtbank begrijpt de stelling van [eiser] dat het testament van vader innerlijk tegenstrijdig is aldus dat de bewoordingen daarvan als verklaring van wat vader wil dat na zijn dood met zijn vermogen zal geschieden geen duidelijke zin hebben of, anders gezegd, dat de bewoordingen niet duidelijk zijn.
5.2 Innerlijke tegenstrijdigheid van (de bewoordingen in) een testament leidt, anders dan namens [eiser] is gesteld, niet tot nietigheid of vernietigbaarheid van dat testament of de daarin opgenomen uiterste wilsbeschikkingen. Innerlijke tegenstrijdigheid van de bewoordingen kan wel aanleiding vormen voor uitleg van het testament om de bedoeling van de erflater te achterhalen.
5.3 Overigens is de aanwezigheid van vorm- of wilsgebreken op grond waarvan het testament nietig of vernietigbaar zou kunnen zijn niet gesteld of gebleken.
5.4 De vordering van [eiser] onder I dat voor recht wordt verklaard dat het testament nietig is wordt dan ook afgewezen.
5.5 De stelling van [eiser] dat het testament innerlijk tegenstrijdig is verdient nog wel bespreking voor de beoordeling van de vordering van [eiser] onder II. In dit verband moet eerst de vraag worden beantwoord of het testament innerlijk tegenstrijdig is of, anders gezegd, de bewoordingen niet duidelijk zijn. Is dit het geval dan moet, zoals onder 5.2. al overwogen, door uitleg de bedoeling van de erflater worden achterhaald.
5.6 Bij de beantwoording van de vraag of de bewoordingen in het testament duidelijk zijn moet naar de norm die is vastgelegd in artikel 4:46 BW en die ook onder oud recht al gold mede worden gelet op de verhoudingen die de erflater bij zijn testament heeft willen regelen en op de omstandigheden waaronder dit is gemaakt.
5.7 Vader heeft zijn testament gemaakt in 1976. Hij was op dat moment in gemeenschap van goederen gehuwd met moeder en had 7 kinderen. Deze situatie was onveranderd op het moment van zijn overlijden in 2000. Was hij zonder testament te hebben gemaakt overleden, dan had hij moeder en zijn kinderen als zijn erfgenamen achtergelaten, elk voor een gelijk deel. De gemeenschap van goederen die door zijn overlijden was ontbonden en die het gehele vermogen van hem en moeder bevatte, zou dan tussen moeder als langstlevende en de kinderen verdeeld moeten worden. Het aandeel van moeder daarin bedroeg 9/16e en van ieder van de kinderen 1/16e. Over welke goederen moeder de beschikking zou houden of krijgen zou in dat geval afhankelijk zijn van de uitkomst van de verdeling waarvoor de medewerking van alle kinderen nodig zou zijn.
5.8 In zijn testament heeft vader, in afwijking van wat de wet destijds regelde omtrent de vererving van zijn nalatenschap, moeder tot zijn enige erfgename benoemd. Naar expliciet uit het testament blijkt heeft hij dat mede gedaan ter voldoening van een natuurlijke verbintenis om ook na zijn dood in het onderhoud van moeder te voorzien. Onder het erfrecht zoals dat gold in 1976 hield de benoeming van de langstlevende tot enig erfgenaam in beginsel een schending van de legitieme portie van de kinderen in. Indien een kind zich beriep op de legitieme portie, was dit kind als legitimaris alsnog erfgenaam en wel voor 3/32e deel van de nalatenschap. In dat geval zou het, net als in het geval er geen testament was, van de uitkomst van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en de medewerking van de kinderen afhankelijk zijn over welke goederen van de gemeenschap de langstlevende de beschikking zou krijgen of houden.
5.9 De erflater heeft met de mogelijkheid dat legitimarissen rechten doen gelden of kunnen doen gelden expliciet rekening gehouden en voor dat geval moeder voor zover mogelijk tevens aangesteld tot uitvoerster van zijn uiterste wil met het recht van inbezitneming van alle goederen van zijn nalatenschap (executeur met bezit). De betekenis van de in het testament gebezigde woorden voorzover mogelijk is gelegen in de omstandigheid dat een legitimaris volgens het oude erfrecht ten aanzien van zijn legitieme portie geen executeur hoefde te dulden. Als executeur kon de langstlevende overigens, ook al was zij niet meer enig erfgenaam, tot de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap op grond van het recht tot inbezitneming toch de beschikking houden over de goederen van de nalatenschap, uiteraard wel op voorwaarde dat de legitimarissen daarin berustten.
5.10 Vervolgens heeft vader in zijn testament een ouderlijke boedelverdeling opgenomen die in zijn testament wordt ingeleid als volgt: Met inachtneming van vorenstaande beschikkingen verlang ik mijn nalatenschap overeenkomstig artikel 1167 van het Burgerlijk wetboek te verdelen als volgt (...). Deze vorenstaande beschikkingen zijn, zoals hiervoor omschreven, de benoeming van moeder tot enig erfgename en, voor zover kinderen een beroep doen op hun legitieme portie, haar benoeming tot executeur met bezit. Aan [eiser] kan worden toegegeven dat het maken van een ouderlijke boedelverdeling geen zin heeft voor het geval de langstlevende enig erfgenaam is. Deze boedelverdeling is wel mogelijk en heeft ook zin als een of meer kinderen door een beroep te doen op hun legitieme portie erfgenaam zijn. In dat geval is de langstlevende immers niet afhankelijk van de onzekere uitkomst van een verdeling tussen haar en de kinderen, maar houdt zij door de werking van de ouderlijke boedelverdeling de beschikking over het gehele vermogen van de ontbonden huwelijksgemeenschap en krijgen de kinderen slechts recht op uitkering van hun erfdeel in geld dat zij in beginsel niet tijdens het leven van de langstlevende kunnen opeisen.
5.11 Indien alleen wordt gelet op de bewoordingen sec van het testament kan niet worden vastgesteld dat op een duidelijke en niet voor misverstand vatbare wijze tot uitdrukking is gebracht dat de ouderlijke boedelverdeling slechts is gemaakt voor het geval kinderen door zich te beroepen op hun legitieme portie erfgenaam zijn. De woorden Met inachtneming van het vorenstaande die de ouderlijke boedelverdeling inleiden drukken dat niet, althans niet duidelijk uit. Bij de benoeming van de langstlevende tot erfgenaam is anders dan bij de benoeming tot executeur niet met zoveel woorden voorzien in de mogelijkheid dat legitimarissen rechten doen gelden.
5.12 Indien mede wordt gelet op de verhoudingen die de erflater bij zijn testament heeft willen regelen en op de omstandigheden waaronder dit is gemaakt hebben de bewoordingen als verklaring van wat de erflater wil dat na zijn dood met zijn vermogen zal geschieden wel een duidelijke zin, omdat er geen andere uitleg mogelijk is dan dat vader de ouderlijke boedelverdeling heeft gemaakt voor het geval kinderen door een beroep op hun legitieme portie naast moeder erfgenaam zouden zijn.
5.13 Ten overvloede wordt nog overwogen dat ook indien geconstateerd zou worden dat de bewoordingen niet duidelijk zijn, door uitleg geen andere bedoeling van de erflater dan deze zou zijn achterhaald. Daarvoor is naast hetgeen hiervoor reeds is overwogen ook nog van belang dat vader aan het slot van zijn testament heeft verklaard dat hij voor het geval de ouderlijke boedelverdeling geen effect zou sorteren moeder tot enig erfgenaam benoemt, waarbij zijn kinderen eventuele uitkeringsrechten pas kunnen vorderen na het overlijden van moeder.
5.14 Nu vaststaat dat alle kinderen een beroep hebben gedaan op hun legitieme portie, zijn zij daardoor naast moeder erfgenaam geworden in de nalatenschap van vader, elk voor het 3/32 deel. De vordering van [eiser] om voor recht te verklaren dat de nalatenschap van vader vererft volgens de wet moet dan ook worden afgewezen. Ook de vorderingen onder V, voor zover die de nalatenschap van vader betreft, moet worden afgewezen. De door het overlijden van vader ontbonden huwelijksgemeenschap en zijn daarin vervatte nalatenschap zijn door de ouderlijke boedelverdeling al verdeeld, zodat een veroordeling van partijen om over te gaan tot verdeling niet meer nodig is.
5.15 Voor de beoordeling van de vorderingen van [eiser] die betrekking hebben op het testament en de afwikkeling van de nalatenschap van moeder is van belang of de erflaatster op het moment van het maken van het testament nog in staat was om haar wil te bepalen.
5.16 [eiser] heeft haar stelling dat moeder bij het maken van haar testament niet meer in staat was haar wil te bepalen onderbouwd met de brieven die als productie 5 zijn overgelegd.
5.17 Ten aanzien van de brieven constateert de rechtbank het volgende. In een brief met bijlage gedateerd 1 april 2005 van Gesthuizen en Harfterkamp, huisartsen te Gaanderen, aan SRK Rechtsbijstand, wordt, kort gezegd, gemeld dat deze huisartsen geen verklaring kunnen afleggen omtrent de geestelijke vermogens van de erflaatster. In de bijlage zijn de gegevens uit het dossier van de huisarts over moeder over de periode 10 april 2001 tot en met 14 februari 2005 opgenomen. Voor wat haar geestelijke toestand betreft bevatten deze gegevens twee relevante meldingen. Op 5 januari 2004: Het korte termijn geheugen is de laatste tijd achteruitgegaan. Op 31 maart 2004: Er is dus sprake van dementie bij verdenking op NPH. In de brief van neuroloog Van der Kruijk gedateerd 12 juli 2004 aan (onder andere) de huisarts dokter Soons staat onder het kopje onderzoek onder meer vermeld:...Volledig gedesoriënteerd in tijd, matig gedesoriënteerd in plaats...Registratie goed...Moeite met benoemen, cave ook slechte visus. Complexe handelingen worden nog redelijk uitgevoerd. Haar cognitief functioneren gemeten aan de Mini-Mental State Examination is weer gering verslechterd t.o.v. maart 2004. Onder het kopje Conclusie wordt onder meer gemeld: Bekende dementie. Niet delirant, niet depressief. Voor wat haar geestelijke gezondheidstoestand betreft is ten slotte nog van belang een brief van verpleeghuis Den Es van 22 oktober 2004 waarin is vermeld: Zij was 14 juli 2004 bij ons opgenomen vanwege hulpbehoevendheid bij dementie.
5.18 [gedaagde 1] is met [eiser] van oordeel dat moeder ten tijde van het maken van het testament vanwege dementie niet in staat was haar wil te bepalen. Hij heeft ter onderbouwing van zijn stelling als productie 2 een kopie van een brief van de Geheugenpoli van het Slingeland Ziekenhuis aan Soons, huisarts van moeder overgelegd. De rechtbank constateert dat deze brief een anamnese bevat van moeder die op 2 maart 2004 op de poli is gezien. Voor wat haar geestelijke toestand betreft bevat de anamnese die in deze brief is opgenomen de volgende relevante mededelingen: Is ongeveer 7 weken geleden van de trap gevallen...Het geheugen zal door het vallen wel wat minder zijn geworden...Oriëntatie goed. Zelfzorg: krijgt nu hulp i.v.m. de arm. Praxis: haar zoon doet het meeste. Plannen en organiseren: ze regelt zelf niet zo veel. In de brief is ook een heteroanamnese opgenomen van zoon en schoonzus die voor wat haar geestelijke toestand de volgende gegevens bevat: ..Sinds haar man in [2000] overleed gaat zij achteruit, met name het laatste halfjaar sneller. Geheugen en interesses worden minder. Dit heeft deels ook te maken met de ogen...Korte termijngeheugen: kan weinig onthouden. Het lange termijngeheugen loopt ook wat terug. Oriëntatie in tijd: weet de dagen niet....Oriëntatie in plaats: is af en toe dwalende, weet bijv. de WC niet altijd. Oriëntatie in persoon goed. Geen hallucinaties....Plannen en organiseren lukt niet meer...
5.19 [gedaagde 2] betwijfelt ten zeerste of moeder nog in staat was haar wil te bepalen bij het maken van haar testament. Hij voert daartoe aan dat zij in juni 2003 hem thuis in [woonplaats] bezocht. Zowel hij als zijn vrouw vonden haar ten tijde van dit bezoek al verward, gedesoriënteerd in tijd en plaats, waarbij zij hem en zijn vrouw met moeite herkende. Hij stelt verder op grond van de medische stukken die hij kent dat moeder dementeerde en aan de ziekte van Alzheimer leed, een ziekte met een sluipend karakter die zich niet plotseling ontwikkelt.
5.20 [gedaagde 3], [gedaagde 4] en [gedaagde 5] betwisten dat moeder ten tijde van het maken van het testament haar wil niet kon bepalen vanwege dementie. Zij voeren aan dat moeder haar testament heeft gemaakt op 10 oktober 2003, terwijl pas op 5 januari 2004 melding wordt gemaakt van achteruitgang van het korte termijngeheugen en dat achteruitgang van het korte termijngeheugen los staat van het vermogen van iemand om zijn wil te kunnen bepalen. [gedaagde 3] is na het overlijden van zijn vader samen met moeder de ouderlijke woning blijven bewonen en heeft haar geestelijke gezondheidstoestand van zeer nabij gevolgd. [eiser] had haar moeder al vele jaren niet gezien en kan niet uit eigen waarneming een oordeel geven over de gezondheidstoestand van moeder op 10 oktober 2003. Moeder heeft voor het maken van haar testament een gesprek gehad met notaris Hendriks en notaris Hofstad die beiden van oordeel waren dat moeder goed in staat was om haar wil te bepalen. Dat geldt ook voor mr.L. Tak-Knoppers die als waarnemer van Hendriks het testament heeft verleden en die heeft verklaard dat moeder precies wist wat zij wilde.
5.21 Ook [gedaagde 6] betwist dat er op 10 oktober 2003 sprake is geweest van vergaande dementie van moeder. Hij voert kort gezegd aan dat daarvan uit de stukken die door de andere partijen zijn overgelegd niet blijkt.
5.22 De rechtbank is van oordeel dat aan de stelling van [eiser] dat moeder niet in staat was op 10 oktober 2003 haar wil te bepalen moet worden voorbijgegaan. Tegenover de gemotiveerde betwisting is niet alleen niet komen vast te staan dat moeder niet in staat was haar wil te bepalen, maar heeft zij ook onvoldoende gesteld om tot bewijslevering te worden toegelaten.
5.23 Daarvoor is het volgende van belang:
- Uit de medische stukken die zijn overgelegd en hiervoor zijn besproken blijkt niet dat moeder op 10 oktober 2003 niet meer in staat was haar wil te bepalen. Uit deze stukken blijkt hooguit dat de geestelijke gezondheid van moeder vanaf januari 2004 snel achteruitging en dat haar korte termijngeheugen al eerder verslechterde. Over de geestelijke gezondheid van moeder in 2003 zijn geen mededelingen opgenomen in het dossier van de huisarts.
- Verder ontbreekt een medische verklaring waaruit blijkt dat gezien de in 2004 geconstateerde dementie aannemelijk is dat zij in oktober 2003 niet meer in staat moet zijn geweest haar wil te bepalen.
- Tegenover de verklaring van [gedaagde 3], [gedaagde 4] en [gedaagde 5] die dagelijks contact hadden met moeder en die behelst dat moeder in oktober 2003 nog wel in staat was haar wil te bepalen staan de andersluidende verklaringen van [eiser] die al jaren geen contact meer had met moeder en dus niet uit eigen waarneming kan oordelen en de verklaring van [gedaagde 2] die zich baseert op een bezoek van moeder in juni 2003 en twijfelt over haar geestesvermogens. [gedaagde 1] en [gedaagde 6] baseren zich blijkens hun conclusie slechts op de hiervoor besproken medische stukken.
- Het testament is gepasseerd nadat niet alleen mevrouw L. Tak-Knoppers, maar ook de beide notarissen Hendriks en Hofstad met moeder hebben gesproken. Zij hebben kennelijk allen geconcludeerd dat zij in staat was haar wil te bepalen. Dit duidt erop dat zij moeten hebben onderkend dat in dit geval niet zonder nader onderzoek op voorhand duidelijk was of moeder in staat was haar wil te bepalen, zodat extra zorgvuldigheid en voorzichtigheid was geboden. Dat de beroepsorganisatie van de notarissen (KNB) blijkens publicaties in het WPNR bezig is met het opstellen van een protocol voor het toetsen van wilsbekwaamheid bij het maken van testamenten en er in de praktijk op dit punt wel eens iets zou misgaan betekent zonder meer niet dat ook in dit geval de notaris zou zijn ontgaan dat moeder niet meer in staat was haar wil te bepalen of dat de notaris daar geen acht op heeft geslagen.
5.24 Dit alles betekent dat de vorderingen van [eiser] onder III en IV en onder V, voor zover betrekking hebbend op de nalatenschap van moeder, moeten worden afgewezen.
5.25 De omstandigheid dat partijen broers en zus van elkaar zijn en de procedure de nalatenschap van hun ouders betreft vormt aanleiding de kosten te compenseren, zodat ieder partij haar eigen kosten draagt.
De rechtbank, recht doende,
compenseert de proceskosten zodat ieder partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Lieber en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2006.