ECLI:NL:RBZUT:2007:BA7791

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
15 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
85862 / JE RK 07-381
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing van de kinderrechter inzake ondertoezichtstelling en bezwaar tegen rapportages

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zutphen op 15 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil dat betrekking heeft op de ondertoezichtstelling van drie dochters van eisers, A en B. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde J. Hop, hebben bezwaar aangetekend tegen (concept)rapporten die zijn opgesteld door Stichting T, die de ondertoezichtstelling uitvoert. De kinderrechter heeft zich moeten buigen over de vraag of hij bevoegd is om te oordelen over het niet tijdig nemen van een besluit op de bezwaarschriften van eisers, die op 19 juni 2006 zijn ingediend. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de Stichting T, die handelt onder mandaat van verweerder, niet bevoegd was om op de bezwaarschriften te beslissen. Dit leidde tot de conclusie dat verweerder, in dit geval de stichting C, als verwerende partij moet worden aangemerkt. De kinderrechter heeft geoordeeld dat het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gelijkgesteld kan worden met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De kinderrechter heeft de beroepen van eisers kennelijk gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van besluiten vernietigd en de bezwaren van 19 juni 2006 niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan in het kader van de zorg voor de dochters van eisers, waarbij de kinderrechter de bevoegdheid heeft om te oordelen over beslissingen die strekken tot zorg in het kader van de gezinsvoogdij. De uitspraak is van belang voor de rechtsgang in zaken die verband houden met ondertoezichtstellingen en de bevoegdheid van de kinderrechter in dergelijke gevallen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Familie
Zaaknummer: 85862 / JE RK 07-381
uitspraak van de kinderrechter d.d. 15 juni 2007
in het geschil tussen:
1. A - B
2. A,
wonende te W,
eisers,
gemachtigde: J. Hop te Ermelo,
en
Stichting C, gevestigd te X,
verweerder,
gemachtigde: mr. M. Kramer, advocaat te Soest.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het niet tijdig nemen van een besluit op de bezwaarschriften van eisers van 19 juni 2006.
2. Ontstaan en loop van de procedure
De procedure heeft betrekking op de drie dochters van eisers:
F A, geboren op … 1989 te Y,
G A, geboren op … 1992 te Y en
H A, geboren op … 1995 te Y.
Voornoemde dochters zijn bij beschikking van de kinderrechter onder toezicht gesteld van verweerder. De ondertoezichtstelling wordt feitelijk uitgevoerd door T. Laatstelijk is de ondertoezichtstelling van G en H door het gerechtshof te X bij beschikking van 28 november 2006 verlengd tot 31 augustus 2007. De ondertoezichtstelling van F is laatstelijk door deze rechtbank bij beschikking van 30 augustus 2006 verlengd tot 13 mei 2007, op welke datum zij meerderjarig is geworden.
De Stichting T te Z (hierna: T) heeft in 2006 (concept)rapporten over voormelde dochters opgesteld. Hiertegen hebben eisers bij bezwaarschriften van 19 juni 2006 bezwaar aangetekend. Op deze bezwaarschriften is niet beslist.
Op 15 september 2006 hebben eisers tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de bezwaarschriften beroep ingesteld bij de rechtbank Utrecht.
Bij uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 december 2006 zijn de onderhavige beroepszaken, alsmede een zestal andere zaken, verwezen naar deze rechtbank.
Mede namens verweerder is door T op 8 juni 2007 een verweerschrift ingezonden.
3. Motivering
Eisers komen op tegen (concept)rapporten die (mede) van invloed zijn op de vaststelling of voornoemde dochters zijn aangewezen op de zorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid Wjz. Zij hebben bij T bezwaar tegen de inhoud van deze (concept)rapporten aangetekend. Zij stellen zich op het standpunt dat nu T niet binnen redelijke termijn heeft beslist, de bezwaarschriften heeft geretourneerd en, voor zover T niet bevoegd zou zijn, de bezwaarschriften niet heeft doorgestuurd naar het bevoegde orgaan, er alsnog beslist zal moeten worden op de ingediende bezwaarschriften. Zij verzoeken in beroep dat de kinderrechter zal bepalen dat alsnog op de bezwaarschriften dient te worden beslist.
T stelt zich, onder verwijzing naar het mandaatbesluit van verweerder van 24 december 2004, op het standpunt dat zij verwerende partij in deze zaak is, nu het niet gaat om een indicatiebesluit. Verweerder heeft bij brief van 6 juni 2007 te kennen gegeven - voor zover nodig - ermee in te stemmen dat T het verweer voert en dat dit zonodig kan worden opgevat als verweer van verweerder.
T wijst erop dat geen bezwaar en beroep kan worden ingesteld tegen besluiten die zijn opgenomen op de zogenoemde negatieve lijst bij de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor verweerder zijn alle beslissingen inzake de ondertoezichtstelling op basis van de artikelen 1:254 tot en met 265 Burgerlijk Wetboek uitgesloten, zodat geen beroep bij de bestuursrechter mogelijk is. Evenmin kan sprake zijn van een bestuursrechtelijke toets door de kinderrechter, nu geen sprake is van een schriftelijke aanwijzing, de vaststelling van een omgangsregeling bij uithuisplaatsing of beëindiging van een uithuisplaatsing. Om die reden dienen eisers volgens T niet-ontvankelijk te worden verklaard. Als al geoordeeld zou moeten worden dat het wel gaat om een indicatiebesluit, speelt eveneens dat daartegen geen bezwaar en beroep openstaat, nu sprake is van een ondertoezichtstelling.
De doorzendverplichting is in dit geval niet van toepassing, aldus T.
Voorts is het hulpverleningsplan in het kader van de ondertoezichtstelling volgens T niet op rechtsgevolg gericht en derhalve geen besluit in de zin van de Awb.
De kinderrechter oordeelt als volgt.
Bevoegdheid van de kinderrechter
Gelet op de over en weer ingenomen stellingen zal de kinderrechter allereerst dienen te overwegen of hij bevoegd is in deze zaak.
Er was ten aanzien van de dochters ten tijde van het opmaken van de rapportages sprake van een ondertoezichtstelling. Op dat moment waren zij niet uit huis geplaatst. Ingevolge artikel 5, vijfde lid Wet op de jeugdzorg (Wjz) is de kinderrechter bevoegd te oordelen over beslissingen die strekken tot zorg in het kader van de gezinsvoogdij. Eisers hebben de onderhavige procedure gevolgd, nu zij zich op het standpunt stellen dat zij opkomen tegen de inhoud van rapportages die direct verband houden met bedoelde zorg.
De bedoeling van de wetgever met voornoemde bepaling is geweest dat voorkomen moet worden dat in zaken als de onderhavige wanneer sprake is van een besluit in de zin van de Awb niet de kinderrechter, maar de bestuursrechter bevoegd zou zijn. Blijkens de nadere memorie van antwoord bij de behandeling van wetsvoorstel 28168 in de Eerste Kamer is beoogd een eenduidige rechtsgang te creëren. Dit is de reden dat besluiten in dit kader op de “negatieve lijst” bij artikel 8:5 Awb zijn geplaatst: voorkomen moet worden dat er twee rechtsingangen zijn. De negatieve lijst beoogt derhalve niet de rechtsgang naar de kinderrechter af te sluiten.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de kinderrechter mee dat hij bevoegd is van alle zaken die verband houden met de ondertoezichtstelling en indicatiebesluiten kennis te nemen.
Nu de rechtbank Utrecht de zaken bij uitspraak van 13 december 2006 heeft doorverwezen naar deze rechtbank zal de kinderrechter niet treden in de juistheid van deze doorverwijzing.
De positie van verweerder
Gelet op het feit dat wordt opgekomen tegen het niet (tijdig) nemen van een beslissing op bezwaar, hetgeen gelet op het bepaalde in artikel 6:2 van de Awb gelijkgesteld wordt met een beslissing op bezwaar, zal de kinderrechter met toepassing van het bestuursrecht op de zaak beslissen.
Anders dan T is de kinderrechter van oordeel dat de stichting C de verwerende partij is. Dit hangt samen met het bepaalde in artikel 10:3, derde lid van de Awb:
Mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift wordt niet verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen.
Deze bepaling brengt mee dat nu eisers zich op het standpunt stelden dat sprake was van een besluit in de zin van de Awb, terwijl T handelt krachtens mandaat van verweerder, T niet bevoegd was op de bezwaarschriften te beslissen en derhalve evenmin om zich een oordeel te vormen over de vraag of sprake was van een besluit. Nu niet gebleken is dat de bevoegdheid tot het nemen van een beslissing op bezwaar aan een ander is gemandateerd, diende verweerder op de bezwaarschriften te beslissen. Het niet nemen van een beslissing op bezwaar is in dat licht aan C toe te rekenen, zodat zij als verweerder heeft te gelden.
Nu T blijkens de brief van verweerder van 6 juni 2007 mede namens verweerder verweer heeft gevoerd, zal de kinderrechter het verweerschrift als zodanig beschouwen.
Inhoudelijke toetsing
Verweerder heeft aangevoerd dat de (concept)rapporten niet kunnen worden beschouwd als besluiten.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Onder een besluit wordt gelet op artikel 1:3, eerste lid van de Awb verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
De (concept)rapporten waartegen wordt opgekomen zijn naar het oordeel van de kinderrechter geen besluiten in de zin van dit artikel. De rapporten als zodanig behelzen geen op rechtsgevolg gerichte beslissingen. Beslissingen ten aanzien van de dochters worden juist genomen mede op basis van de rapporten. De rapporten zelf bepalen niet de rechtspositie van eisers of de dochters.
Het voorgaande brengt mee dat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk had dienen te verklaren nu het niet gericht was tegen een besluit. Aangezien verweerder dit niet heeft gedaan, maar in het geheel niet heeft beslist op het bezwaarschrift, is het beroep kennelijk gegrond, gelet op het feit dat artikel 7:10 Awb voor het beslissen op bezwaar een termijn van zes weken geeft, eventueel te verdagen met vier weken. Deze termijn is inmiddels ruimschoots verstreken. Met toepassing van artikel 8:54 Awb zal de zaak buiten zitting worden afgedaan en het beroep gegrond worden verklaard.
Nu er slechts één uitkomst mogelijk is, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en de bezwaren alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, nu geen sprake is van hiervoor in aanmerking komende kosten.
4. Beslissing
De kinderrechter:
- verklaart de beroepen kennelijk gegrond;
- vernietigt het (telkens) met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten;
- verklaart, zelf in de zaak voorziend, de bezwaren van 19 juni 2006 niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
Gewezen door mr. R.A. Eskes en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2007