ECLI:NL:RBZUT:2008:BD4218

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
28 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
321118 CV 07/2596
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.M. Eijkelestam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de exceptie van onbevoegdheid in een geschil over kennelijk onredelijk ontslag

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zutphen, stond de exceptie van onbevoegdheid centraal in een geschil over kennelijk onredelijk ontslag. De eiser, vertegenwoordigd door mr.drs. J.C. Broekman, had zijn voormalige werkgever, de besloten vennootschap FASSIN B.V., aangeklaagd voor het onterecht beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst. De eiser vorderde een schadevergoeding van € 775.237,-- bruto, vermeerderd met rente en kosten. FASSIN, vertegenwoordigd door mr. J. van Donselaar, voerde aan dat de rechtbank sector kanton niet bevoegd was om deze zaak te behandelen, omdat geschillen tussen een vennootschap en een statutair bestuurder onder de civiele sector van de rechtbank vallen.

De rechtbank oordeelde dat de exceptie van onbevoegdheid niet kon slagen. De rechtbank stelde vast dat niet was voldaan aan het constitutieve benoemingsvereiste van artikel 2:242 BW, wat betekent dat er geen expliciet besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders was tot aanstelling van de eiser als bestuurder. De rechtbank concludeerde dat de arbeidsverhouding van de eiser van rechtswege was overgegaan naar FASSIN bij de overgang van de bedrijfsactiviteiten, maar dat hij daarmee niet automatisch statutair directeur was geworden.

De rechtbank wees de exceptie van onbevoegdheid af en veroordeelde FASSIN in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 300,00 voor gemachtigdensalaris. De verdere beslissingen in de hoofdzaak werden aangehouden, en de zaak werd verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling. Dit vonnis werd uitgesproken op 28 februari 2008 door mr. W.M. Eijkelestam, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Kanton – Locatie Terborg
Zaaknummer: 321118 CV 07/2596
vonnis d.d. 28 februari 2008
inzake
[eiser], wonende te [adres en plaats]
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident, hierna te noemen [eiser],
gemachtigde: mr.drs. J.C. Broekman, advocaat te Breda,
tegen
de besloten vennootschap FASSIN B.V., statutair gevestigd en kantoorhoudende te 7041 GB ’s-Heerenberg, gemeente Montferland, Ulenpasweg 8,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident, hierna te noemen Fassin,
gemachtigde : mr. J. van Donselaar, advocaat te Apeldoorn,
1. Het procesverloop
In de hoofdzaak en in het incident:
Dit blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 27 november 2007;
- de incidentele conclusie d.d. 10 januari 2008, houdende exceptie van onbevoegdheid;
- de conclusie van antwoord in het incident d.d. 14 februari 2008.
2. Beoordeling
In het incident:
2.1. Stellende dat de opzegging d.d. 6 februari 2007 van zijn arbeidsovereenkomst met Fassin kennelijk onredelijk is, heeft [eiser] -in de hoofdzaak- gevorderd dat zijn voormalige werkgeefster zal worden veroordeeld tot betaling van € 775.237,-- bruto, verhoogd met rente en kosten.
2.2. Alvorens daarop te antwoorden heeft Fassin bij wege van exceptief verweer aangevoerd dat de rechtbank sector kanton niet tot kennisneming bevoegd is, omdat voor geschillen tussen een vennootschap en een statutair bestuurder de sector civiel van de rechtbank is aangewezen.
Zij heeft geconcludeerd tot verwijzing naar de bevoegde rechter met veroordeling van [eiser] in de kosten van het incident.
2.3. [eiser] heeft betwist dat hij statutair bestuurder van (onder meer) Fassin is geweest. De opgeworpen exceptie dient zijns inziens als ongegrond van de hand te worden gewezen, met veroordeling van Fassin in de proceskosten.
2.4. Wat overigens ook zij van het betoog zijdens Fassin, zij kan er hoe dan ook niet om heen dat (kennelijk) niet is voldaan aan het constitutieve benoemingsvereiste van
art 2: 242 BW. Een expliciet besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van Fassin tot aanstelling van [eiser] als haar bestuurder kan blijkbaar niet worden overgelegd.
2.5. De hoedanigheid van bestuurder kan niet worden geconstrueerd op grond van eerder daartoe geuite voornemens en evenmin als gevolg van de feitelijke en afgestemde gedragingen van partijen of van wederzijds opgewekt vertrouwen.
2.6. Ingevolge het bepaalde in de artikelen 7: 662 en 663 BW is bij de overgang van de bedrijfsactiviteiten van Langenberg-Fassin B.V. slechts de arbeidsverhouding met [eiser] van rechtswege overgegaan op Fassin. Hij is daarmee niet tevens statutair bestuurder van laatstgenoemde, als de ontvangende partij, geworden.
2.7. Het beroep op de onbevoegdheid van de sector kanton van de rechtbank kan bijgevolg niet slagen.
Fassin dient als de in het bevoegdheidsincident in het ongelijk gestelde partij te worden belast met de proceskosten.
3. Beslissing
In de hoofdzaak en in het incident:
3.1. De exceptie van onbevoegdheid wordt afgewezen.
3.2. Fassin wordt veroordeeld in de proceskosten, die in het incident aan de zijde van [eiser] worden vastgesteld op € 300,00 voor gemachtigdensalaris.
3.3. De procedure wordt voor het overige verwezen naar de rolzitting van donderdag
27 maart 2008 te 11.00 uur, teneinde Fassin in de gelegenheid te stellen om in de hoofdzaak voor antwoord te concluderen (peremptoir!).
3.4. Iedere verdere beslissing in de hoofdzaak wordt aangehouden.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Eijkelestam en bij vervroeging uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting van donderdag 28 februari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.