ECLI:NL:RBZUT:2008:BG4392

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
29 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
92227 FARK 08 - 418
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatieverplichtingen na verbreking van het huwelijk met betrekking tot de minderjarige dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 29 oktober 2008 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op [2006] te Berkelland met elkaar zijn gehuwd. De man verzoekt de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en om te bepalen dat hij niet alimentatieplichtig is jegens de vrouw, onder verwijzing naar de vermeende verbreking van de lotsverbondenheid door grievend gedrag van de vrouw. De vrouw verzoekt de rechtbank om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige dochter, alsook een bijdrage in haar eigen levensonderhoud. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank oordeelt dat de man gedurende twee jaar een bijdrage van € 1.597,-- per maand aan de vrouw moet betalen, waarna deze bijdrage zal worden verlaagd naar het bijstandsniveau. Tevens is bepaald dat de man € 395,-- per maand aan kinderalimentatie voor de dochter moet betalen. De rechtbank heeft de verdere behandeling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aangehouden, omdat partijen hierover geen overeenstemming hebben bereikt. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de psychische problematiek van de vrouw en de omstandigheden van het huwelijk, en heeft geoordeeld dat de man niet kan worden vrijgesteld van zijn onderhoudsplicht jegens de vrouw en de dochter.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Familie
Zaaknummer: 92227 FARK 08 - 418
beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 29 oktober 2008
in de zaak tussen:
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker, hierna te noemen de man,
advocaat: mr. C.B. Gaaf te Zutphen,
e n
[verweerster],
wonende te [plaats, gemeente],
verweerster, hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. J.M. Snellink te Eibergen.
Het procesverloop
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 28 februari 2008;
- het exploot van betekening van 29 februari 2008;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, ingekomen op 9 mei 2008;
- het verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek, met bijlagen, ingekomen op 5 juni 2008;
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 24 juni 2008;
- de brief met bijlage van 29 augustus 2008 van mr. Snellink;
- de brief met bijlagen van 11 september 2008 van mr. S.C.A. van Vlijmen;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 24 september 2008, waarvan tevens de door mr. Snellink ter terechtzitting overgelegde “akte tot wijziging alimentatie en kinderbijdrage in aanhangige echtscheidingsprocedure” deel uitmaakt.
De feiten
De vrouw en de man, die de Nederlandse nationaliteit bezitten, zijn op [2006] te Berkelland met elkaar gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen.
Uit het huwelijk van partijen zijn geen kinderen geboren. De man heeft op [2006] de jongste dochter van de vrouw, [dochter], geboren op [2002] te [plaats], erkend, waarbij gekozen is voor de geslachtsnaam [verzoeker]. [dochter] woont bij de vrouw.
Het verzoek
De man verzoekt - samengevat - dat de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a) tussen partijen de echtscheiding zal uitspreken;
b) de vrouw zal bevelen mee te werken aan de verdeling van de gemeenschap van goederen op de door hem voorgestelde wijze;
c) zal bepalen dat de inboedel van de echtelijke woning tussen partijen in onderling overleg zal worden verdeeld;
d) met betrekking tot een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [dochter] zal bepalen dat
primair: de man niet is gehouden een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige te voldoen;
subsidiair: zal bepalen dat de man gehouden is een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige te voldoen aan de vrouw van € 395,-- per maand;
e) met betrekking tot een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw zal bepalen dat:
primair: de man tegenover de vrouw niet gehouden zal zijn enige bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud te voldoen;
subsidiair: de man een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen gedurende een periode die gelijk is aan de duur van het huwelijk en daarbij zal bepalen dat verlenging van die termijn niet mogelijk is;
meer subsidiair: de man een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen die in duur en hoogte zal worden beperkt, door de rechtbank in goede justitie vast te stellen, en daarbij te bepalen dat verlenging van die termijn niet mogelijk is;
uiterst subsidiair: de duur van de alimentatieverplichting beperkt blijft tot drie jaar, dan wel een periode die rechtbank in goede justitie vermeent te behoren en daarbij zal bepalen dat verlenging van die termijn niet mogelijk is;
f) een beslissing zal geven omtrent de kosten van de procedure.
Hij stelt, naast hetgeen hiervoor als vaststaand is weergegeven, dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht.
Hij legt aan zijn verzoeken voorts ten grondslag dat (samengevat weergegeven) de vrouw niet te goeder trouw heeft gehandeld bij het aangaan van het huwelijk door te verzwijgen dat zij een borderline stoornis en meervoudige persoonlijkheidstoornissen heeft. Had de man van die ziekte(s) geweten, dan was hij hoogstwaarschijnlijk niet met de vrouw gehuwd. Door grievend en agressief gedrag van de vrouw jegens de man (ten gevolge van haar ziekte) is geen sprake meer van lotsverbondenheid ten opzichte van haar en acht de man zich niet alimentatieplichtig jegens de vrouw.
De man betwijfelt ook de intenties van de vrouw terzake van de erkenning door hem van [dochter]. In dat kader verwijst hij naar de procedure die [natuurlijke vader dochter], de natuurlijke vader van [dochter], is begonnen met als bedoeling het verkrijgen van vervangende toestemming tot erkenning. Toewijzing van dat verzoek zou vernietiging van de erkenning door de man impliceren en beëindiging van zijn onderhoudsverplichting jegens [dochter].
De man stelt daarnaast dat, doordat [dochter] niet uit het huwelijk van partijen is geboren, de vrouw geen langdurige behoefte aan een huwelijksgerelateerde partneralimentatie heeft. Volgens de man dient eventuele partneralimentatie daarom op grond van artikel 1:157 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) te worden beperkt tot de duur van het huwelijk. Een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw dient volgens de man op grond van de verdiencapaciteit van de vrouw te worden beperkt tot € 363,-- per maand.
Het verweer tevens zelfstandig verzoek
De vrouw concludeert tot afwijzing van het verzochte onder b, d en e.
Rekening houdend met de ter terechtzitting in het geding gebrachte akte verzoekt de vrouw voorts dat de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- zal bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [dochter] bij de vrouw zal zijn;
- zal bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] een bedrag van € 710,-- per maand zal betalen, bij vooruitbetaling te voldoen;
- zal bepalen dat de vrouw huurster zal zijn van de echtelijke woning;
- zal bepalen dat de man ten titel van levensonderhoud van de vrouw zal voldoen een bedrag van € 3.918,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
- de verdeling zal bevelen ten overstaan van een notaris van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap met benoeming van een notaris en onzijdige personen als volgens de wet, nadat de beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De vrouw betwist dat de man door het ontbreken van lotsverbondenheid niet langer is gehouden partneralimentatie te voldoen en weerspreekt de stellingen van de man.
Zij betwist voorts dat zij geen behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud door de man, alsook dat die bijdrage zou moeten worden beperkt tot de duur van het huwelijk.
Tot slot stelt zij met verwijzing naar de tussenbeschikking van deze rechtbank van 28 februari 2008 (zaaknummer 89076 / CIRK 07-70) dat zij geen toestemming heeft verleend tot de erkenning van [dochter] door de man uitsluitend met het oogmerk de belangen van [natuurlijke vader dochter] te schaden.
Het verweer op het zelfstandig verzoek
De man concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring, althans afwijzing van de zelfstandige verzoeken van de vrouw betreffende de vaststelling van partneralimentatie en de door haar gevraagde wijze van verdeling. Hij persisteert voor het overige.
De beoordeling
Echtscheiding, huurrecht en verdeling gemeenschap
Nu de vrouw niet betwist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, is het verzoek tot echtscheiding voor toewijzing vatbaar.
De door de vrouw gevraagde nevenvoorziening met betrekking het huurrecht van de echtelijke woning is eveneens voor toewijzing vatbaar, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
Uit de overgelegde bescheiden en de mondelinge behandeling ter zitting is komen vast te staan dat partijen er niet in zijn geslaagd omtrent de verdeling tot overeenstemming te komen. Uit de aard van de menings¬verschillen en de wijze waarop partijen tegenover elkaar staan, is gebleken dat zonder nader onderzoek en bewijsvoering geen beslissing over die punten gegeven kan worden.
Om die reden zal de rechtbank de verdere behandeling en beslissing ter zake van het verzoek omtrent de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aanhouden als hierna aangegeven.
Overigens kan nu wel al worden vastgelegd dat de inboedel van de echtelijke woning door partijen in onderling overleg zal worden verdeeld, aangezien zij daarover overeenstemming hebben bereikt.
Hoofdverblijfplaats [dochter]
De rechtbank zal voorts bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [dochter] bij de vrouw is, nu de man tegen het daartoe strekkende verzoek van de vrouw geen verweer heeft gevoerd.
Verbreking lotsverbondenheid van de man ten opzichte van de vrouw
De rechtbank stelt voorop dat artikel 1:399 van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid tot matiging van de verplichting tot levensonderhoud regelt, niet van toepassing is in de verhouding tussen ex-echtgenoten. Niettemin kunnen zich feiten en omstandigheden voordoen in verband waarmee van de man in redelijkheid niet kan worden verlangd in het levensonderhoud van de vrouw bij te dragen. Bij de beantwoording van de vraag of daarvan sprake is, dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden en spelen ook niet-financiële factoren, zoals de gedragingen van de alimentatiegerechtigde, een rol. Daarbij moet echter in het oog worden gehouden dat er in alle gevallen reeds sprake is van een duurzame ontwrichting van de onderlinge verhouding, nu in het andere geval de echtscheiding niet uitgesproken kan worden.
In dat verband wordt overwogen dat de door een huwelijk ontstane lotsverbondenheid de voornaamste rechtsgrond is voor een alimentatieverplichting. Voor de lotsverbondenheid die het huwelijk met zich brengt, dienen de echtgenoten een zekere verantwoordelijkheid jegens elkaar te voelen en dienen zij een zeker vertrouwen in elkaar te kunnen stellen.
Voor verbreking van de lotsverbondenheid, waarop de man zich beroept, dient sprake te zijn van zodanig grievend gedrag van de vrouw jegens hem dat in redelijkheid niet van de man kan worden verlangd bij te dragen in haar levensonderhoud.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit hetgeen de man naar voren heeft gebracht niet objectief worden geconcludeerd dat van lotsverbondenheid geen sprake meer is. Daartoe wordt het volgende overwogen.
De man stelt dat hij voorafgaand aan het huwelijk van partijen niet wist van de ziekte van de vrouw. Uit de stukken en de verklaringen ter terechtzitting blijkt echter dat de man wel al voor het huwelijk bekend was met de psychische problematiek van de vrouw, ongeacht of hij toen precies wist hoe dit heette en wat de ernst van de problemen was. Zo is onweersproken dat de man, voordat partijen zijn getrouwd, het dagboek van de vrouw heeft gelezen, kennelijk met de bedoeling dat hij bekend raakte met haar verleden. Hij wist ook, zoals hij zelf ter terechtzitting heeft omschreven, al voor het huwelijk dat de vrouw was bezeten door ‘boze geesten’. De man heeft desondanks volmondig ingestemd met het huwelijk. Dat hij op dat moment niet wist dat de klachten van de vrouw mogelijk zijn samen te vatten onder de noemer ‘borderline’ en dat die ziekte niet is te genezen, maakt dit niet anders.
Dat de vrouw te kwader trouw heeft gehandeld doordat zij iets heeft verzwegen waarvan zij wist dat dit aan het huwelijk in de weg zou hebben gestaan, is aldus evenmin gebleken.
Ook is niet gebleken dat het huwelijk tussen partijen door de druk van de vrouw, tegen de wil van de man eerder tot stand is gekomen dan gepland. Van een oorzakelijk verband of opzet, zoals de man in feite betoogt, is niet gebleken. Daaraan doet niet af dat de man in de periode dat partijen elkaar leerden kennen kwetsbaar was en zich volledig in het geloof had verloren, noch dat hij gevoelig was voor uitspraken van de vrouw in dat verband, nu dit geen invloed heeft op de lotsverbondenheid van partijen.
Dat de vrouw met het huwelijk met de man en met haar voorgaande huwelijken enkel bijbedoelingen heeft gehad, is gebaseerd op de suggestie van de man zelf. Zulks kan op grond van de stukken en de verklaringen ter terechtzitting niet in rechte worden vastgesteld. Uit het e-mailverkeer van partijen valt veeleer af te leiden dat beide partijen in gelijke mate zijn overvallen door hun gevoelens en in gelijke mate overweldigd werden door wat er gebeurde. Ten tijde van het aangaan was er dan ook zeer duidelijk sprake van een gevoel van lotsverbondenheid tussen partijen.
Of de gedragingen van de vrouw tijdens het huwelijk in aard en hevigheid zijn verergerd, is in zoverre niet relevant, dat niet is komen vast te staan dat haar gedrag in overwegende mate op de man was gericht. Zij zat met de gevolgen van het uit haar stoornissen voortvloeiende gedrag (zoals automutilatie, neiging tot suïcide) hoofdzakelijk zichzelf in de weg. Uiteraard is zeer goed voorstelbaar dat de man hieronder evenzeer geleden heeft, maar niet kan worden vastgesteld dat de vrouw tijdens het huwelijk specifiek agressief was naar de man toe. Hij heeft ervoor gekozen geen aangifte te doen bij de politie van de gestelde mishandelingen door de vrouw, die zij betwist. Er zijn dan ook geen feiten komen vast te staan die kunnen leiden tot de conclusie dat de lotsverbondenheid is geëindigd.
Niet onaannemelijk is dat de vrouw haar problemen onvoldoende heeft willen onderkennen, zich niet wil of kan laten helpen en dat de maat voor de man vol was. Deze vaststelling is echter veeleer van belang voor vaststelling van de duurzame ontwrichting dan voor de vraag of lotsverbondenheid van de man jegens de vrouw is verbroken, nu de vrouw daarmee vooral zichzelf te kort doet.
De man heeft van de voorvallen die hij aan zijn verzoek ten grondslag legt bewijs aangeboden. Met het bewijs dat deze voorvallen hebben plaatsgevonden als zodanig is echter nog niet het bewijs geleverd van de verbreking van de lotsverbondenheid, zodat de rechtbank dat bewijsaanbod passeert.
De feiten en omstandigheden in de door de man aangehaalde jurisprudentie betreffen gedragingen die wél in de eerste plaats grievend waren jegens de in die beschikkingen bedoelde alimentatieplichtigen. Die zaken zijn daarom in onvoldoende mate vergelijkbaar.
Op grond van al het voorgaande wordt de stelling van de man dat hij niet onderhoudsplichtig is jegens de vrouw verworpen.
Onderhoudsverplichting van de man ten opzichte van [dochter]
Uit voormelde tussenbeschikking van de rechtbank van 28 februari 2008 inzake de procedure die [natuurlijke vader dochter] is gestart ter verkrijging van de vervangende toestemming tot erkenning van [dochter] volgt dat de man thans nog steeds onderhoudsplichtig is jegens [dochter]. Voor wat betreft haar behoefte aan een bijdrage in de kosten van haar verzorging en opvoeding wordt verwezen naar het navolgende.
Behoefte en draagkracht
Partijen zijn verdeeld over de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
Tot nu toe hadden partijen de beschikking over een besteedbaar gezinsinkomen van circa € 5.141,-- per maand, dat als volgt wordt berekend.
Het netto maandinkomen van de man bedraagt € 3.968,50. Dit inkomen wordt bij gebreke van salarisspecificaties ten tijde van de huwelijkse samenleving van partijen ontleend aan de salarisspecificatie van april 2008. De rechtbank ziet aanleiding om de bonus van € 17.250,-- die de man in april 2008 heeft ontvangen te betrekken in het netto gezinsinkomen, omdat hij die bonus over 2007 in elk geval heeft gehad en niet is gebleken dat hij over 2008 geen enkele bonus zal ontvangen. Rekening houdend met de daarover te betalen loonbelasting (tegen een tarief van 52%, de verrekening parkeerplek laat de rechtbank buiten beschouwing) vermeerdert de rechtbank het netto maandsalaris van de man daarom met (omgerekend) € 690,-- netto per maand. Omdat de man van de auto van de zaak in privé een netto voordeel heeft dat gelijk kan worden gesteld aan 48% van de bijtelling, dient zijn inkomen met een maandelijks bedrag van € 447,40 te worden vermeerderd. Voorts wordt rekening gehouden met (netto) 5% vakantiegeld over het basissalaris.
De man geeft daarnaast nog incidenteel college aan de Amsterdam Business School. In 2008 is hij vier keer verzocht te doceren. Elk college duurt circa 3 uur, en hij ontvangt circa € 100,-- bruto per uur. Hoewel niet zeker is dat de man in 2009 college zal (kunnen) geven, acht de rechtbank het niet onredelijk om uit te gaan van tenminste 2 colleges, ergo € 600,-- bruto, zijnde € 288,-- netto, op jaarbasis oftewel € 24,-- netto per maand.
Van het resterende netto gezinsinkomen van dient nog het werkgeversdeel van de premie ziektekostenverzekering van de man van afgerond € 187,-- per maand te worden afgetrokken. Aldus berekent de rechtbank het inkomen van de man op een bedrag van (afgerond) € 5.141,-- netto per maand. Aangezien de vrouw geen inkomsten had, is dit tevens het netto gezinsinkomen.
Op dit bedrag dient (uitsluitend in het kader van de behoefte) een bedrag van € 450,-- netto dat partijen maandelijks aan de kerk doneerden in mindering te worden gebracht, omdat vaststaat dat dit bedrag nooit ten gunste van het gezin is gekomen.
Vervolgens dienen ter bepaling van de behoefte van de vrouw op het gezinsinkomen de kosten voor de kinderen in mindering te worden gebracht. Die kosten berekent de rechtbank op grond van de gezinssituatie van partijen als volgt.
Het gezin bestond feitelijk uit zes kinderen. Dat de man thans niet langer onderhoudsplichtig is voor de kinderen van de vrouw uit haar eerdere huwelijk, maakt voor de vaststelling van haar behoefte geen verschil, nu er minder voor haar overbleef zolang er acht monden gevoed moesten worden. De tabellen voor de bepaling van de kosten van kinderen kennen geen tabel voor een dergelijke gezinssituatie. Daarom is de rechtbank voor de totale kosten van de kinderen in de gezinssituatie van partijen uitgegaan van de tabel van vier kinderen en heeft zij, rekening houdend met 7 kinderbijslagpunten en vermenigvuldigd met een factor 1,5 (omdat geen vier maar zes kinderen in het gezin woonden) gerekend met een totaalbedrag ‘kosten kinderen’ van € 2.640,--.
Bij die kosten dient te worden opgeteld een bedrag van € 200,-- per maand dat de man betaalde voor de uitwonende dochter van de vrouw, ervan uitgaande dat dit feitelijk is betaald, ongeacht of dit een lening was of niet. De kosten van de zeven kinderen tezamen komen dan neer op € 2.840,-- netto per maand, waarvan dient te worden afgetrokken de kinderalimentatie van € 390,-- die de vrouw voor drie van de kinderen ontving. Aldus resteert een bedrag van € 2.450,-- netto per maand dat uit het gezinsinkomen werd gedekt.
Hoewel de rechtbank de behoefte van [dochter] op deze wijze op € 350,-- netto per maand berekent, zal zij de man gelet op zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe een bedrag van € 395,-- netto per maand opleggen. Het ter terechtzitting namens de vrouw gewijzigde verzoek om kinderalimentatie zal worden afgewezen.
Nu de vrouw geen eigen inkomen heeft, zal de man volledig in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] moeten voorzien. In dat verband bestaat geen aanleiding te bepalen dat hij, in plaats van deze bijdrage aan de vrouw, rechtstreeks bepaalde kosten voor [dochter] voldoet. Niet alleen is niet voldoende aangetoond dat de vrouw deze bijdrage niet voor [dochter] zal aanwenden, noch is gebleken van concrete kosten die de man zou kunnen voldoen. Hij noemt zelf schoolkosten of de kosten van een sportclub, maar van dergelijke kosten is in het geval van [dochter] geen sprake.
Na aftrek van de kosten van de kinderen en de bijdrage voor de kerk stond partijen nog een bedrag van € 2.241,-- netto per maand ter beschikking. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw behoefte heeft aan 60% daarvan, afgerond € 1.344,-- netto per maand, nu een eenpersoonshuishouden per persoon in zijn algemeenheid duurder is dan een tweepersoons. Aangezien de vrouw geen inkomen heeft, heeft zij daarom behoefte aan deze bijdrage, die gebruteerd (rekening houdend met de algemene heffingskorting en de alleenstaande ouderkorting) € 1.597,-- per maand beloopt. Blijkens de eigen draagkrachtberekening van de man kan hij dit bedrag betalen, rekening houdend met voormelde kinderalimentatie. Het gewijzigde verzoek om (hogere) partneralimentatie wordt afgewezen.
De rechtbank heeft bij deze beoordeling rekening gehouden met de omstandigheid dat, naar onbetwist is gebleven, de vrouw sinds 1984 geen arbeid heeft verricht en sindsdien fulltime huismoeder is geweest, in gezinnen met meerdere kinderen. Dit blijft na de echtscheiding feitelijk ongewijzigd. Gegeven die feitelijke situatie en afgezet tegen de omstandigheid dat zij alleen een mavo-diploma heeft en één jaar werkervaring, is de rechtbank van oordeel dat van de vrouw in redelijkheid niet kan worden verwacht op kortere termijn in haar eigen levensonderhoud te voorzien, zodat zij - net als voor haar huwelijk overigens - volledig op de bijstand zou zijn aangewezen. Dit ontslaat haar overigens niet van haar verplichting om op termijn desalniettemin zoveel mogelijk zelf in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
Limitering partneralimentatie / gevolgen van de erkenning van [dochter] door de man
De man heeft [dochter] enkele maanden voor het huwelijk van partijen erkend. Op dat moment was nog niet duidelijk of partijen gingen trouwen, maar stond tussen hen wel vast dat erkenning van [dochter] door de man in haar belang was.
Hierbij speelde mee dat de vrouw door haar problematiek niet altijd als moeder beschikbaar kon zijn. Het belang van de aanwezigheid van een vader was voor de minderjarige kennelijk des te groter. De vrouw heeft de man niet belemmerd een goede vader te zijn; hij heeft zijn vaderrol kunnen vervullen.
De wet maakt ter zake van de erkenning geen onderscheid tussen de erkenning van een biologisch kind en het kind van een ander. Doorslaggevend is dat een familierechtelijke rechtsbetrekking tot stand is gebracht door de prehuwelijkse erkenning, en dat die is bevestigd door het huwelijk. In juridische zin is er dan geen onderscheid ten opzichte van een kind dat staande huwelijk is geboren. Hierin ziet de rechtbank vervolgens aanleiding om ook in het kader van artikel 1:157 lid 6 van het BW geen onderscheid te maken. Door de erkenning (“gewettigd” door het huwelijk) is de vraag of de man de biologische vader is niet relevant en bestaat er geen aanleiding om de onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw om die reden te bekorten tot de duur van het huwelijk en wordt uitgegaan van de wettelijke termijn van twaalf jaar, zoals bedoeld in artikel 1:157, derde lid van het BW.
De rechtbank ziet desalniettemin aanleiding om de alimentatie in duur en hoogte te limiteren. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor ter zake van de behoefte van de vrouw is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de verdiencapaciteit van de vrouw door het huwelijk niet negatief is beïnvloed, althans niet zodanig dat het redelijk is dat de man langer dan de twee jaar dat het huwelijk heeft geduurd de hiervoor berekende alimentatie voldoet. De rechtbank zal bepalen dat de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw na die twee jaar dient te worden bijgesteld tot het bijstandsniveau (gelet op het feit dat de kinderalimentatie voor [dochter] doorloopt naar de norm van een alleenstaande, berekend tegen de norm tweede helft 2010) en met ingang van 24 oktober 2014 - als [dochter] 12 jaar is - op nihil. Na die periode acht de rechtbank de eventuele behoefte aan alimentatie van de vrouw niet meer gerelateerd aan het huwelijk van partijen. Op deze manier wordt naar het oordeel van de rechtbank voldoende recht gedaan aan de duur van het huwelijk, alsmede aan de omstandigheid dat de vrouw voordat zij de man leerde kennen evenzeer op de bijstand was aangewezen. Voorts ligt in de beoordeling besloten dat de vrouw op deze manier, naarmate [dochter] ouder wordt, beter in staat zal zijn om zoveel mogelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
Omdat de man en de vrouw elkaars echtelieden zijn, zal de rechtbank de kosten als volgt compenseren.
De beslissing
De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen op [2006] te Berkelland met elkaar gehuwd;
bepaalt dat de man, vanaf de dag waarop de beschikking voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken is ingeschreven in de desbetreffende registers van de Burgerlijke Stand, voor de duur van twee jaren aan de vrouw voor levensonderhoud zal betalen de som van € 1.597,-- (eenduizend vijfhonderdzevenennegentig euro) per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man, na het verstrijken van deze termijn van twee jaren aan de vrouw voor levensonderhoud zal betalen een bedrag dat overeenkomt met de bijstandsnorm voor een alleenstaande van de tweede helft van 2010, vanaf 1 januari 2011 geïndexeerd met de wettelijke indexering die voor alimentatiebetalingen geldt;
stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud met ingang van 24 oktober 2014 op nihil;
bepaalt dat de vrouw, vanaf de dag waarop de beschikking voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken is ingeschreven in de desbetreffende registers van de Burgerlijke Stand, huurster is van de woning aan de [adres te plaats];
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige:
[dochter], geboren op [2002] te [plaats],
bij de vrouw zal zijn;
bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van deze minderjarige aan de vrouw zal betalen € 395,-- (driehonderdvijfennegentig euro) per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking, met uitzondering van de beslissing omtrent de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van dit geding aldus dat iedere partij met de eigen kosten belast blijft;
wijst het meer of anders verzochte af voor zover de behandeling van de zaak daartoe niet is aangehouden;
alvorens verder te beslissen
houdt in overleg met de raadslieden van partijen de behandeling ten aanzien van de verdeling van de gemeenschappelijke zaken aan tot de terechtzitting op woensdag
3 december 2008 pro forma;
verzoekt partijen alsdan over te leggen:
• een overzicht van de samenstelling van de boedel en de waarde van de verschillende boedelbestanddelen;
• indien verschil van mening bestaat over de waarde, de wijze waarop de waarde moet worden vastgesteld en een voorstel met betrekking tot eventueel te benoemen taxateur(s);
• de peildatum voor de waardebepaling;
• een voorstel tot verdeling;
• de bescheiden die door de rechter reeds zijn gevraagd;
• al hetgeen verder voor de beoordeling van de zaak van belang kan zijn;
• verhinderdata van partijen en hun raadslieden over de maanden januari t/m maart 2009.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.