ECLI:NL:RBZUT:2008:BG4395

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
17 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
85990 / KG ZA 07 -141
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming gebruiksregeling hond na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 17 juli 2008, betreft het een kort geding waarin de man vordert dat de vrouw haar medewerking verleent aan de nakoming van een gebruiksregeling met betrekking tot hun hond, vastgesteld in een eerdere beschikking van de rechtbank. De man stelt dat hij recht heeft op het gebruik van de hond op vrijdag van 16.00 tot 22.00 uur, zoals eerder bepaald in de beschikking van 2007. De vrouw heeft echter geen medewerking verleend aan deze regeling na de eerste keer dat de man de hond heeft opgehaald en teruggebracht. De vrouw verzet zich tegen de vordering van de man en stelt dat zij in de bodemprocedure niet heeft kunnen reageren op de vordering van de man, omdat deze vaag was geformuleerd. Daarnaast heeft zij hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 2007 en verzocht om schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring.

De rechtbank overweegt dat de gebruiksregeling, die met instemming van de vrouw is vastgesteld, rechtskracht behoudt totdat er een andersluidend oordeel is gegeven in het hoger beroep. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat zij zwaarder wegende belangen heeft om niet in contact te komen met de man dan de man heeft bij nakoming van de beschikking. De rechtbank concludeert dat de man voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, aangezien de vrouw de beschikking slechts één keer is nagekomen en niet van plan is om in de toekomst haar medewerking te verlenen.

De voorzieningenrechter beveelt de vrouw om haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van de gebruiksregeling en legt een dwangsom op van € 250,-- voor iedere keer dat de vrouw in gebreke blijft, met een maximum van € 2.500,--. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. Y.H.M. Marijs.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
Zaaknummer: 85990 / KG ZA 07 -141
vonnis in kort geding van 17 juli 2007
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [plaats],
eisende partij,
procureur: mr. M.P.H. Sanders,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde partij,
procureur: mr. E.J. Moll.
Partijen zullen hierna mede de man respectievelijk de vrouw worden genoemd.
Het procesverloop
Dit verloop blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 mei 2007;
- de brief met bijlagen van 27 juni 2007 van mr. Moll;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 2 juli 2007.
De feiten
Bij beschikking van deze rechtbank van [2007] is tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op [2007] ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand van de gemeente Doetinchem.
In die beschikking heeft de rechtbank in het kader van een gebruiksregeling met betrekking tot de hond van partijen (genaamd [de hond]), bepaald dat de man [de hond] elke vrijdag van 16.00 uur tot 22.00 uur ter beschikking heeft waarbij de man [de hond] bij de vrouw ophaalt en daar weer terugbrengt.
De man heeft [de hond] één keer heeft opgehaald en teruggebracht, te weten op 16 maart 2007. De vrouw heeft nadien geen medewerking meer verleend aan deze gebruiksregeling.
De vordering
De man vordert, kort weergegeven, dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
a) de vrouw zal veroordelen haar medewerking te verlenen aan nakoming van de beschikking van de rechtbank Zupthen van [2007] terzake de daarin opgenomen regeling met betrekking tot [de hond], zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor iedere keer dat de vrouw na betekening in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen;
b) de vrouw zal veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder het salaris van de procureur van de man.
De man stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, die hij baseert op de vaststaande feiten en de stelling dat sprake is van een omgangsregeling. Continuering daarvan is in het belang van zowel hemzelf als van [de hond]. De man stelt dat beide partijen (thans nog) eigenaar zijn van [de hond].
Het verweer
De vrouw heeft ter zitting verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, althans die vordering af te wijzen. Zij stelt dat:
- zij zich in de bodemprocedure niet heeft verweerd tegen het verzoek van de man ter zake [de hond], omdat dat betrekkelijk vaag en algemeen was geformuleerd;
- zij naast het hoger beroep dat zij tegen de beschikking van [2007] heeft ingesteld tevens een verzoek heeft ingediend bij het Gerechtshof te Arnhem tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van die beschikking door de rechtbank, en dat deze procedures volgens haar eerst dienen te worden afgewacht alvorens in de onderhavige procedure vonnis kan worden gewezen;
- de man geen (mede)eigenaar is van [de hond] en geen recht heeft op regelmatig contact met [de hond], terwijl in de echtscheidingszaak, noch in het onderhavige kort geding is gebleken van zwaarwegende omstandigheden die rechtvaardigen dat op dat uitgangspunt een uitzondering dient te worden gemaakt
- zij een zwaarder wegend belang heeft door de man met rust te worden gelaten, dan de man heeft bij contact met [de hond];
- geen sprake is van een wettelijk vastgelegd belang bij regelmatig contact tussen de man en [de hond];
- de gebruiksregeling niet in het belang van [de hond] is.
De beoordeling
Relevant is dat in de beschikking van [2007] een door de man verzochte en door de vrouw niet bestreden gebruiksregeling met betrekking tot [de hond] is vastgelegd, reden waarom de eigendomsverhoudingen tussen partijen (en de daarmee verband houdende standpunten) in het midden (kunnen) worden gelaten.
Zoals de rechtbank in haar beschikking van [2007] reeds heeft overwogen, is van een omgangsregeling in elk geval géén sprake. De criteria die de man hanteert, zoals het (geestelijk) belang van [de hond], zien op wettelijk geborgde belangen in het kader van een omgangsregeling tussen ouders en kinderen, die geen analoge toepassing (kunnen) vinden in het goederenrecht op het gebruik van goederen die partijen toebehoren.
Voorts is relevant, dat wanneer in kort geding moet worden beslist nadat de bodemrechter reeds een beslissing in de hoofdzaak heeft gegeven, het kort geding vonnis in beginsel dient te worden afgestemd op het oordeel van de bodemrechter, zonder daarbij de kans van slagen van een daartegen ingediend rechtsmiddel te betrekken (HR 19 mei 2000, NJ 2001/407).
Uitgangspunt in de onderhavige zaak dient dus te zijn dat de rechterlijke beschikking op het punt van de gebruiksregeling door de vrouw moet worden nagekomen, en dat slechts in bijzondere omstandigheden van die hoofdregel kan worden afgeweken.
De man heeft tegen die achtergrond voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering. Daarbij is betrokken dat de vrouw de beschikking slechts één keer is nagekomen en niet van zins is voor de toekomst haar medewerking nog te verlenen. Dit blijkt (naast de voorgaande overwegingen en haar verklaringen ter zitting ook) uit het hoger beroep dat de vrouw heeft ingesteld tegen de beschikking van [2007] en haar verzoek om schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring door rechtbank in die beschikking.
Dat de vrouw zich (om haar moverende redenen) in de bodemprocedure niet heeft verweerd tegen het verzoek van de man omtrent de gebruiksregeling, brengt er geen verandering in dat de gebruiksregeling (kennelijk met haar instemming) is vastgelegd. Die gebruiksregeling behoudt haar rechtskracht, in elk geval zolang niet in het hoger beroep of naar aanleiding van het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring een andersluidend oordeel wordt gegeven. Zoals hiervoor ook is overwogen, is de kans van slagen van die rechtsmiddelen thans niet relevant.
De vrouw heeft bij deze stand van zaken onvoldoende onderbouwd, dat zij zwaarder wegende belangen heeft (om niet in contact te komen met de man), dan de man (heeft bij nakoming van de beschikking van [2007]).
Daarom wordt geconcludeerd dat in hetgeen door of namens de vrouw naar voren is gebracht geen (zodanig) zwaar wegende redenen zijn gelegen dat nakoming van de beschikking van [2007] in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd.
Hetgeen meer of anders is gesteld, leidt niet tot een andere beoordeling.
Het voorgaande brengt met zich dat de onder a) gevraagde voorziening dient te worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom op een lager bedrag zal worden gesteld en aan een maximum zal worden gebonden.
In het voorgaande wordt daarenboven aanleiding gezien de vrouw in de kosten van dit geding te veroordelen. Die worden begroot op (tot heden):
- dagvaarding: € 84,31
- betaald vast recht: € 62,75
- in debet gestelde vast recht: € 188,25
- overige kosten: € 0,00
- salaris procureur: € 816,00
-----------
Totaal € 1.151,31
Mitsdien wordt beslist als volgt.
De beslissing
De voorzieningenrechter, rechtdoende,
beveelt de vrouw haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van de bij beschikking van deze rechtbank van [2007] vastgestelde gebruiksregeling ten aanzien van de hond [de hond];
veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen een dwangsom groot € 250,-- (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor iedere keer dat de vrouw in gebreke blijft aan de inhoud van dit vonnis te voldoen, tot een maximum van € 2.500,-- (zegge: vijfentwintighonderd euro);
veroordeelt de vrouw in de proceskosten, aan de zijde van de man tot heden begroot op
€ 1.151,31, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer [nummer] ten name van arrondissement Zutphen onder vermelding van ‘proceskostenveroordeling’ en het zaak- en rolnummer
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Lieber en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2007 in tegenwoordigheid van mr. Y.H.M .Marijs als griffier.