ECLI:NL:RBZUT:2009:BI2524

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
1 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
89876 FA RK 07-2099
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats minderjarige kinderen in het kader van ouderschapsverantwoordelijkheid

In deze zaak verzoekt de moeder, wonende in Zweden, om wijziging van de hoofdverblijfplaats van haar minderjarige kinderen, die bij hun vader in Nederland wonen. De rechtbank Zutphen heeft het verzoek van de moeder afgewezen. De moeder stelt dat de vader zich schuldig maakt aan excessief alcohol- en drugsgebruik en dat hij zich agressief gedraagt. De vader ontkent deze beschuldigingen en stelt dat hij goed voor de kinderen zorgt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een onderzoek ingesteld, maar concludeert dat er onvoldoende gegevens zijn om het verzoek van de moeder te ondersteunen. De rechtbank oordeelt dat de zorgen van de moeder niet voldoende zijn onderbouwd en dat de huidige situatie bij de vader geen aanleiding geeft om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen. De rechtbank benadrukt dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats een grote omschakeling voor de kinderen zou betekenen en dat het in hun belang is om bij de vader te blijven wonen. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om verder onderzoek te doen naar de opvoedingssituatie bij beide ouders, maar concludeert dat er op dit moment geen reden is om de hoofdverblijfplaats te wijzigen. De rechtbank stelt een omgangsregeling vast waarbij de kinderen regelmatig bij de moeder verblijven, maar wijst het verzoek om wijziging van de hoofdverblijfplaats af.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Familie
Zaaknummer: 89876 FA RK 07-2099
(tussen)beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 16 januari 2008
in de zaak tussen:
[verzoekster],
verder mede te noemen de moeder,
wonende te Hörby, Zweden,
advocaat: mr. F.E. van Nisselrooij te Zutphen,
e n
[verweerder],
verder mede te noemen de vader,
wonende te Lochem,
advocaat: mr. J.S. Staijen te Deventer.
Het procesverloop
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 16 november 2007;
- de brief met bijlagen van 6 december 2007 van mr. Van Nisselrooij;
- het aanvullend verzoekschrift, ingekomen op 27 december 2007;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 9 januari 2008.
De feiten
Bij beschikking van deze rechtbank van 12 mei 2004 werd tussen de moeder en de vader de
echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 19 mei 2004 ingeschreven in de
desbetreffende registers van de Burgerlijke Stand van de gemeente Lochem.
Na ontbinding van hun huwelijk zijn de moeder en de vader van rechtswege gezamenlijk
belast gebleven met het ouderlijke gezag over de navolgende minderjarige kinderen:
[kind1], geboren op [2001] te Lochem en,
[kind2], geboren op [2002] te Lochem.
Bij voornoemde beschikking van 12 mei 2004 is bepaald dat de minderjarigen hun feitelijke
verblijf zullen hebben bij de vader en is het recht van omgang tussen de moeder en de
minderjarigen aldus bepaald, dat zij omgang zal hebben met de kinderen vier dagdelen in de
week, welke dagdelen in onderling overleg tussen partijen zullen worden vastgesteld.
Nadien zijn partijen in onderling overleg overeengekomen dat de moeder gedurende de
vakanties en feestdagen omgang zal hebben met de minderjarigen in Zweden, waar de
moeder inmiddels woont.
Het verzoek en het aanvullend verzoek
De moeder verzoekt dat de rechtbank bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen
- dat het hoofdverblijf/de gewone verblijfplaats van de minderjarigen bij haar zal zijn;
- dat de vader omgang zal hebben met de minderjarigen gedurende minimaal drie maal per jaar, waarbij de minderjarigen zullen afreizen naar Nederland en zij in de zomervakantie minimaal vijf weken bij de vader zullen verblijven en gedurende de kerstvakantie het ene jaar bij de vader en het volgende jaar bij de moeder, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen regeling zal treffen;
- subsidiair dat de rechtbank aan de Raad voor de Kinderbescherming zal gelasten een onderzoek in te stellen welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang van de minderjarigen is;
- aanvullend subsidiair dat zij omgang zal hebben met de minderjarigen gedurende een weekend per maand, alsmede dat de kinderen minimaal drie maal per jaar zullen afreizen naar Zweden, waarbij zij in de zomervakantie minimaal vijf weken bij de moeder zullen verblijven en gedurende de kerstvakantie het ene jaar bij de vader en het volgende jaar bij de moeder, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen regeling te treffen.
Zij stelt dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen in hun belang is en
voert daartoe het navolgende aan. De moeder heeft gemerkt dat de vader zich de afgelopen
jaren steeds vaker schuldig maakt aan excessief alcohol- en drugsgebruik. De vader en zijn
vrienden zouden zich hieraan ook schuldig maken in het bijzijn van de kinderen. De vader
gedraagt zich daarnaast hoe langer hoe agressiever naar de moeder. Nadat de moeder
schriftelijk haar zorgen uitsprak en vroeg of zij daarbij konden afspreken dat de kinderen bij
haar zouden komen wonen, heeft de vader, toen de moeder de kinderen op 27 oktober
jongstleden kwam terugbrengen, al scheldend en tierend kenbaar gemaakt dat hij hieraan
geen medewerking zou verlenen. Hij heeft haar vervolgens hardhandig de deur uit geduwd
en schold haar in het bijzijn van de kinderen uit.
De zorgen van de moeder zijn nog vergroot nadat zij heeft vernomen dat de vader om
financiële redenen een hennepkwekerij in zijn schuur had. Deze schuur is afgebrand. De
moeder is van mening dat de vader geen goed voorbeeld voor de kinderen is, hoewel de
school van de kinderen (nog) geen signalen heeft opgepakt.
De moeder heeft inmiddels een stabiele relatie. Zij beschikt over een woning in Zweden met
voldoende ruimte voor de kinderen. Zij heeft een vaste baan. De moeder is voornemens,
indien de hoofdverblijfplaats van de kinderen voortaan bij haar zou zijn, de kinderen naar
een school in de buurt te brengen waar de kinderen een middag per week onderwijs in de
Nederlandse taal en cultuur wordt gegeven. Zij zal voorts ouderschapsverlof opnemen om
de kinderen te laten wennen in hun nieuwe omgeving en vervolgens minder gaan werken
opdat zij zoveel mogelijk na schooltijd bij de kinderen kan zijn.
De moeder acht het van belang dat de kinderen een goede band met hun vader blijven
behouden. Zij wenst dat de vader evenveel omgang met de kinderen heeft als zij thans heeft.
Concreet betekent dit dat de kinderen minimaal drie maal per jaar zullen afreizen naar
Nederland.
Het verweer
De vader concludeert tot afwijzing van de verzoeken van de moeder, behoudens de
subsidiair verzochte uitbreiding van de omgangsregeling van haar met de kinderen.
Hij betwist dat het verzoek in het belang van de kinderen is en dat hij niet in staat zou zijn
naar behoren voor de kinderen te zorgen. Voorts betwist hij alle aantijgingen van de moeder
aan zijn adres. Het had in de rede gelegen als de moeder in ieder geval had gesteld dat er
problemen zijn met betrekking tot de ontwikkeling van de minderjarigen. Dat is niet gesteld.
En er zijn ook helemaal geen problemen. Niet op school, niet privé en de kinderen worden
op geen enkele wijze in hun ontwikkeling bedreigd. Enkel resteert wat de moeder stelt zelf
waargenomen te hebben. Over de thuissituatie van de moeder heeft de vader geen mening.
Hij heeft daar geen zicht op. Zonder nader onderzoek naar de situatie van de moeder in
Zweden kan van een toewijzing van het verzoek überhaupt geen sprake zijn. De vader heeft
daarentegen bewezen en bewijst nog iedere dag, dat hij zeer goed in staat is om de zorg voor
de twee jonge kinderen op zich te nemen. Het steekt de vader vooral dat hij als een slechte
vader wordt afgeschilderd.
Het standpunt van de Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming is van mening dat onvoldoende gegevens voor handen
zijn om op het onderhavige verzoek een standpunt/advies te kunnen formuleren. De moeder
kan haar zorgen niet concreet maken. De school heeft geen zorgen geuit. Toch is de raad,
gelet op de ernst van de door de moeder geuite zorgen, bereid een onderzoek te verrichten.
In het geval het tot een verhuizing van de kinderen naar Zweden zou komen, dan gaat de
raad er niet van uit dat de kinderen niet zouden kunnen aarden. Hoewel zo een verhuizing
ingrijpend zou zijn, hoeft dat, mede gelet op de leeftijd van de kinderen en de flexibiliteit
van kinderen op die leeftijd, geen problemen op te leveren, waarbij het help indien de
verhuizing gelegitimeerd wordt door beide ouders.
De beoordeling
Ingevolge de artikelen 8 en 20 van de EG Verordening 2201/2003 van 27 november 2003,
althans artikel 4 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt aan de Nederlandse
rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek van de moeder ter zake de verblijfplaats
om de minderjarige kinderen van partijen, nu deze minderjarigen in Nederland hun gewone
verblijf hebben.
Ingevolge de artikelen 1 en 2 Haags Kinderbeschermingsverdrag van 5 oktober 1961, Trb
1963, 29 wordt met toepassing van Nederlands recht voorzien in voormeld verzoek, omdat
deze minderjarigen – zoals reeds overwogen – hier te lande hun gewone verblijfplaats
hebben.
De rechtbank acht zich thans onvoldoende ingelicht om definitief te kunnen beslissen over
het onderhavige verzoek. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat op dit moment onvoldoende feitelijk door de moeder is onderbouwd dat er sprake is van een onverantwoorde opvoedingssituatie bij de vader, acht de rechtbank de door de moeder geuite zorgen zodanig ernstig dat een onderzoek van de raad noodzakelijk is. De nadruk ligt wat de rechtbank betreft vooralsnog niet zozeer op de opvoedingssituatie bij de vader voor zover het gaat om lichamelijke verzorging (eten, op tijd naar bed, et cetera), maar op de zorg van de moeder voor zover het gaat over de emotionele ontwikkeling van de kinderen, het door haar gestelde dat de vader daarin ernstig en voor de kinderen schadelijk tekortschiet en dat zij hen die emotionele zorg wel kan bieden. Zelfs indien de situatie bij de vader wellicht niet direct schadelijk is, is de rechtbank toch geïnteresseerd in de situatie bij de moeder.
Mede gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank daarom de raad verzoeken een
onderzoek in te stellen, waarbij de volgende vragen aan de orde dienen te komen:
- hoe ziet de raad de opvoedkundige en affectieve mogelijkheden van de vader in zijn relatie met de kinderen?
- hoe ziet de raad de opvoedkundige en affectieve mogelijkheden van de moeder in haar relatie met de kinderen?
- welke opvoedingsplek is het meest geëigend voor de kinderen, die bij de vader of die bij de moeder?
- welke andere feiten en/of omstandigheden zijn vanuit het onderzoek naar voren gekomen die van belang kunnen zijn voor de door de rechtbank te nemen beslissing?
Ter zitting is komen vast te staan dat partijen er zich van bewust zijn dat het onderzoek in
verband met de woonstede van de moeder in Zweden deels over de grens zal dienen plaats
te vinden. De raad heeft verklaard dat hij dan de situatie bij de moeder zal onderzoeken door
middel van de (tussen)instantie ISS (International Social Service), hetgeen met zich brengt
dat het onderzoek een wat langere duur dan gebruikelijk zal hebben. De ouders zijn in dat
licht eenstemmig dat voor de duur van het raadsonderzoek de door de moeder verzochte
uitbreiding van de omgangsregeling als een voorlopige regeling voor de duur van de
procedure, zolang er nog geen beslissing is genomen op het verzoek van de moeder, kan
worden vastgesteld. Voorts zal de rechtbank de status quo van de kinderen, waarbij zij de
verblijfplaats bij hun vader hebben, voor de duur van het raadsonderzoek handhaven.
De rechtbank beslist als volgt.
De beslissing
De rechtbank:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Gelderland, locatie Zutphen, een
onderzoek in te stellen en uiterlijk een week voor de hierna te melden zittingsdatum te
rapporteren en de rechtbank te adviseren over de verblijfplaats van de minderjarigen;
houdt de behandeling ten aanzien van het onderhavige verzoek aan tot de pro forma zitting
van 25 juni 2008;
bepaalt voor de periode tijdens het geding gedurende welke de rechtbank nog geen
definitieve beslissing heeft gegeven dat de minderjarigen
- met ingang van 19 en 20 januari 2008, een weekend per maand, in onderling overleg te bepalen
- van 25 april tot en met 11 mei 2008
- de zomervakantie van 31 juli tot en met 29 augustus 2008
- de kerstvakantie van 19 december 2008 tot en met 4 januari 2009
bij de moeder zullen verblijven;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 16 januari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Familie
Zaaknummer: 89876 FA RK 07-2099
(eind)beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 1 april 2009
in de zaak tussen:
[verzoekster],
verder mede te noemen de moeder,
wonende te Hörby, Zweden,
advocaat: mr. F.E. van Nisselrooij te Zutphen,
e n
[verweerder],
verder mede te noemen de vader,
wonende te Lochem,
advocaat: mr. J.S. Staijen te Deventer.
Het verdere procesverloop
Dit verloop blijkt uit:
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 16 januari 2009;
- de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming met bijlagen, van 18 februari 2009;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 18 maart 2009.
De verdere beoordeling
De rechtbank neemt over hetgeen bij de genoemde tussenbeschikking is overwogen en
beslist. In deze beschikking is aangehouden de beslissing omtrent de hoofdverblijfplaats van
de minderjarige kinderen van partijen. De Raad voor de Kinderbescherming is verzocht, in
samenwerking met de ISS, te onderzoeken en aan de rechtbank te rapporteren en adviseren
welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang van de kinderen dient te worden geacht.
In zijn rapportage concludeert de Raad dat het niet in het belang van [kind2] en [kind1] is om
hun hoofdverblijfplaats te wijzigen. Hun huidige opvoedingssituatie biedt hiertoe geen
aanleiding en een wijziging zou bovendien een ingrijpende gebeurtenis voor de kinderen in
gang zetten. Zij zouden immers moeten emigreren en alles wat zij tot nu toe hebben
opgebouwd achter zich moeten laten, hetgeen mogelijk hun gevoel voor veiligheid zal
aantasten. Voorts overweegt de Raad dat, hoewel hij niet van mening is dat uitgebreidere
hulpverlening, dan wel een gedwongen kinderbeschermende maatregel noodzakelijk is, van
de huidige gezinsvoogd van [kind3] verwacht wordt dat deze een signalerende functie heeft
ten aanzien van de ontwikkeling van alle kinderen in het gezin, dus ook ten aanzien van
[kind2] en [kind1].
Partijen hebben hun eerdere standpunten gehandhaafd.
Gebleken is dat beide ouders de intentie hebben de belangen van de kinderen voorop te
stellen. Dat de conclusies van hen beiden lijnrecht tegenover elkaar staan, is mede te wijten
aan het feit dat zij het moeilijk is voor beiden hun persoonlijke belangen hierin niet - al is dit
onbedoeld - te laten meewegen. Hoewel de rechtbank hiervoor begrip heeft, kan het niet zo
zijn dat de ouders op die gronden kunnen beslissen wat het beste voor de kinderen is.
Beoordeeld dient te worden met welke beslissing de belangen van de kinderen het meest
gediend worden, wat er ook zij van de persoonlijke wens van de beide ouders. Hierbij zal de
rechtbank zich baseren op feitelijke situaties en omstandigheden.
Om een gefundeerde beslissing te kunnen nemen, heeft de rechtbank de Raad voor de
Kinderbescherming verzocht onderzoek te doen. De door de Raad te beantwoorden vragen
zijn hierbij expliciet geformuleerd. Beide partijen hebben ter terechtzitting aangegeven het
te betreuren dat de in het kader van dit onderzoek door de kinderen geuite zorgsignalen niet
door de Raad met de ouders zijn besproken. Deze kritiek onderschrijft de rechtbank, zoals
zij ook van oordeel is dat een aantal zorgen uit het verleden uitputtender aan de orde had
kunnen komen in de rapportage, niet alleen vanwege de noodzaak tot een grondige
onderbouwing van het advies, maar ook om daarmee ten aanzien van de uitkomsten een zo
groot mogelijk draagvlak bij de ouders te creëren. Zo heeft de moeder ter zitting naar voren
gebracht geen vertrouwen in de uitkomst van de rapportage te hebben, omdat zij van mening
is dat er niet voldoende onderzoek bij haar thuis heeft plaatsgehad, maar bovenal omdat zij
in het kader van het onderzoek benaderd is als “iemand die de kinderen uit hun omgeving
wil halen”en niet als moeder.
In casu hebben de kinderen de afgelopen vier jaar bij de vader verbleven. De moeder woont
in Zweden. Wat daarvan ook de reden is geweest, de moeder heeft het destijds kennelijk
voldoende verantwoord geoordeeld om de kinderen bij de vader te laten. Een wijziging van
de hoofdverblijfplaats zou een verhuizing voor de kinderen met zich brengen en derhalve
voor hen een grote omschakeling betekenen. Zij zullen moeten wennen aan onder meer een
nieuwe omgeving, een nieuwe taal en een nieuw schoolsysteem, en ze zullen nieuwe
vriendjes moeten maken. Dit is een aspect dat mee dient te wegen bij de beslissing op het
verzoek van de moeder. De eerste vraag dient daarom te zijn of er aanleiding is de kinderen
uit de huidge situatie te halen.
Het enkele feit dat de moeder zorgen heeft ten aanzien van de ontwikkeling van de kinderen
vormt in niet voldoende aanleiding om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen.
De door de moeder geuite zorgen zijn tot op zekere hoogte begrijpelijk, maar deze zorgen
worden door de vader weerlegd. Hij heeft ter zitting verklaard dat de financiële situatie
thans op orde is, nu hij en zijn nieuwe partner over voldoende inkomsten beschikken. Zij
hebben grond in Polen verkocht en zij hebben beiden een uitkering. Voor de kinderen
sparen zij geld uit de inkomsten die zij genereren met de verhuur van appartementen. Ten
aanzien van de zorgen omtrent zijn drankgebruik stelt de vader dat dit met vijf rum-cola
(met heel weinig rum) per dag binnen de perken blijft.
Hoewel financiële zorgen en bovenmatig drankgebruik onder omstandigheden kunnen
bijdragen aan de conclusie dat het wenselijk is de hoofdverblijfplaats van kinderen te
wijzigen, ziet de rechtbank daartoe in dit geval geen aanleiding, ondanks het feit dat de
verklaringen van de vader door de raad niet nader zijn onderzocht en niet nader zijn
onderbouwd met stukken. Ten aanzien van beide zorgen geldt dat deze niet door concrete
signalen vanuit de school, dan wel vanuit de omgeving, onderbouwd worden.
De stelling van de moeder dat de vader geen rol heeft binnen het gezin, heeft hij betwist en
naar de rechtbank oordeelt terecht. Dat zijn nieuwe partner een groot deel van de praktische
invulling van de opvoeding voor haar rekening neemt, betekent niet dat de vader niet
betrokken is of geen rol heeft. Hij is in de afgelopen jaren juist een constante factor voor de
kinderen geweest en heeft reeds om die reden een belangrijke rol in hun leven. Hij en zijn
partner overleggen over de opvoeding en zij bewaken beiden de regels en structuur binnen
het gezin. De moeder mag uiteraard een mening hebben over de taakverdeling tussen de
vader en zijn nieuwe partner. De rechtbank benadrukt echter dat deze taakverdeling pas dan
ter discussie kan komen te staan, als de belangen van de kinderen in het geding zijn. Vanaf
het moment van uiteengaan van partijen worden zij geacht zich, in kwesties die de belangen
van de kinderen niet raken, niet meer in te mengen in elkaars persoonlijke wijze van leven.
De rechtbank zal dan ook niet meegaan in de stelling van de vrouw dat de situatie zoals zij
die voor ogen heeft, waarin de biologische moeder de grootste taak in de opvoeding voor
haar rekening neemt, te prefereren valt boven de situatie zoals die thans bij de vader is.
De rechtbank twijfelt niet aan de inzet en de mogelijkheden die de moeder heeft om de
kinderen op te voeden. De rechtbank heeft waardering voor de mate waarin zij in de
thuissituatie in Zweden onderzoek heeft verricht en voorbereidingen heeft getroffen om
ideale leefomstandigheden te creëren voor de kinderen. Echter, aan het enkele feit dat de
verzorging en opvoeding van de kinderen mogelijk beter zou zijn bij de moeder, kan geen
grond voor wijziging van de hoofdverblijfplaats ontleend worden, te meer gelet op de
ingrijpende gevolgen die dit voor de kinderen zal hebben.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen concludeert de rechtbank, met de Raad, dat er
geen contra-indicaties zijn tegen het verblijf van de kinderen bij de vader. Het gaat goed met
de kinderen en er zijn geen gronden om wijziging te brengen in hun verblijfplaats. De offers
die van de kinderen gevraagd worden in geval van een verhuizing naar Zweden staan in
geen verhouding staan met een eventueel te verwachten verbetering in hun thuissituatie.
Met name tijdens de behandeling ter zitting is naar voren gekomen dat de zorgen van de
moeder voor een deel samenhangen met de moeizame communicatie tussen partijen. Het is
van belang dat de moeder zich geen zorgen behoeft te maken over het welzijn van de
kinderen bij de vader. De rechtbank geeft partijen in overweging om onder begeleiding van
een onafhankelijke derde mediationgesprekken te voeren om in het belang van de kinderen
de communicatie te verbeteren en te leren als voormalig partners afstand van elkaar te
nemen, om als ouders van hun kinderen nu en in de toekomst hun verantwoordelijkheid te
kunnen nemen en de belangen van de kinderen zeker te stellen, waarbij zij met respect voor
elkaar als ouders, ieder met hun eigen rol, elkaar tegemoet treden.
Ten aanzien van de door de moeder subsidiair verzochte omgangsregeling oordeelt de
rechtbank dat de omgangsregeling zoals die in de tussenbeschikking was vastgesteld in de
praktijk goed blijkt te werken. Vanwege de reisafstand is er sprake van een regeling van een
weekeinde per maand. Nu het van belang voor de kinderen is om een goede band met hun
moeder te onderhouden, zal bepaald worden dat de kinderen in de zomervakantie vier
weken bij haar zullen verblijven. De vader heeft dan nog twee weken over om met de
kinderen desgewenst op vakantie te gaan.
De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek van de moeder af aangaande de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen:
[kind1], geboren op [datum] te Lochem, en
[kind2], geboren op [2002] te Lochem;
stelt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarigen aldus vast, dat de
minderjarigen en de moeder gedurende een weekeinde per maand omgang met elkaar
hebben, alsmede dat de minderjarigen ten minste drie maal per jaar afreizen naar Zweden,
waarbij zij in ieder geval in de zomervakantie gedurende vier weken bij de moeder zullen
verblijven, alsmede om het andere jaar gedurende de kerstvakantie;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 1 april 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.