ECLI:NL:RBZUT:2009:BJ2466
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - meervoudig
- J. van de Wetering
- A. van der Hooft
- R. Brouns
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door voormalig leidinggevende van rechtspersonen
In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 14 juli 2009 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een voormalig leidinggevende van verschillende rechtspersonen. De rechtbank heeft de veroordeelde een betalingsverplichting opgelegd van € 1.981.816,--, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is vastgesteld op basis van geldbedragen die de veroordeelde van de rekeningen van de rechtspersonen heeft opgenomen of naar zijn privérekening heeft overgeboekt, en die hij vervolgens voor privé-doeleinden heeft besteed. De rechtspersonen werden door de veroordeelde gebruikt om door middel van oplichting geld van personen afhandig te maken die dachten te beleggen in hardhout en onroerend goed.
De veroordeelde was eerder op 2 juni 2006 door de rechtbank veroordeeld in een strafzaak, waarbij het gerechtshof op 13 februari 2009 in hoger beroep een gevangenisstraf van 3 jaar en 6 maanden heeft opgelegd. De rechtbank heeft in deze ontnemingszaak de vordering van het Openbaar Ministerie beoordeeld, die strekte tot ontneming van een bedrag van € 2.030.104,--. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde door zijn handelen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, en heeft de hoogte van dit voordeel berekend op basis van een rapport van de FIOD/ECD.
Tijdens de zittingen is gebleken dat de veroordeelde via vier vennootschappen gelden heeft aangewend voor privédoeleinden, zonder dat hiervoor een deugdelijke administratie of verantwoording is afgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kasopnames en overboekingen naar privérekeningen van de veroordeelde niet konden worden onderbouwd met documenten die de zakelijke bestedingen konden aantonen. De rechtbank heeft het verweer van de veroordeelde, dat de gelden voor de bedrijfsvoering zouden zijn aangewend, verworpen, en geconcludeerd dat de bedragen als wederrechtelijk verkregen voordeel moeten worden aangemerkt.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de betalingsverplichting vastgesteld op het bedrag van € 1.981.816,--. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de draagkracht van de veroordeelde niet voldoende is om het bedrag te betalen, maar dat dit niet leidt tot een andere beslissing in deze ontnemingsprocedure. De rechtbank heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen, waaronder artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de beslissing op de openbare terechtzitting uitgesproken.