ECLI:NL:RBZUT:2009:BK3970
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid kinderrechter inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen met onbekende verblijfplaats
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zutphen op 23 oktober 2009 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de minderjarigen onder toezicht te stellen van de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland, omdat de ouders met onbekende bestemming waren vertrokken en de verblijfplaats van de moeder en de jongste kinderen onbekend was. De vader van de kinderen, die in Nederland verbleef, betwistte de noodzaak van ondertoezichtstelling en stelde dat hij de hulp van de Somalische gemeenschap kon inschakelen om de opvoeding van zijn kinderen te verbeteren.
De kinderrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, waardoor de Nederlandse rechter geen rechtsmacht had om te oordelen over de ondertoezichtstelling van de jongste kinderen. De rechter verwees naar de relevante Europese en internationale verdragen die van toepassing zijn op de bevoegdheid van de rechter in dergelijke zaken. De rechter concludeerde dat de omstandigheden niet zodanig waren dat de Nederlandse rechter zich bevoegd kon achten, ondanks de Nederlandse nationaliteit van de kinderen en de verblijfsvergunning van de moeder.
Voor de oudste twee kinderen, [kind A] en [kind B], werd echter vastgesteld dat zij in hun ontwikkeling bedreigd werden door verwaarlozing en dat de ouders niet in staat waren om de benodigde zorg te bieden. De kinderrechter besloot daarom om de ondertoezichtstelling voor deze twee kinderen toe te wijzen, met de verplichting voor de vader om de aanwijzingen van de gezinsvoogd op te volgen. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht was, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.