RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Familie
Zaaknummer: 109820 FARK 10-59
beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 20 juli 2010
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker, verder te noemen de man,
advocaat: mr. M. van der Burg te Zwolle,
[verweerster],
wonende te [plaats],
verweerster, verder te noemen de vrouw,
advocaat: mr. H.A. van der Kleij te Zwolle.
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 13 januari 2010;
- het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 9 maart 2010;
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 16 maart 2010;
- de brief met bijlagen van mr. Van der Burg van 2 juni 2010;
- de brief met bijlagen van mr. Van der Kleij van 3 juni 2010;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 15 juni 2010;
- de brief met bijlagen van mr. Van der Burg van 16 juni 2010;
- de brief van mr. Van der Kleij van 28 juni 2010.
Gedurende het geregistreerd partnerschap van partijen zijn de navolgende minderjarige kinderen geboren:
[kind 1], geboren op [2002] te [plaats], en
[kind 2], geboren op [2005] te [plaats].
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 juni 2008 is het geregistreerd partnerschap van partijen ontbonden. Deze beschikking is op 24 juni 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Hattem.
In voormelde beschikking is onder meer bepaald dat de man een bijdrage van € 100,-- per maand voor het levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen, welke onderhoudsbijdrage thans na indexering € 106,29 per maand bedraagt.
Tevens is in deze beschikking bepaald dat de man ten behoeve van voornoemde minderjarigen een onderhoudsbijdrage dient te voldoen van € 265,-- per kind per maand, welke onderhoudsbijdrage thans na indexering € 281,67 per kind per maand bedraagt.
De man verzoekt dat de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voornoemde beschikking van 11 juni 2008 zal wijzigen en de daarin vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde kinderen met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift zal vaststellen op € 45,75 per maand, althans op een door de rechtbank vast te stellen bijdrage.
Hij stelt primair dat de beschikking door diverse wijzigingen van omstandigheden niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
Ten eerste is hij een geregistreerd partnerschap aangegaan met zijn nieuwe partner. Als gevolg daarvan is hij thans ook onderhoudsplichtig jegens de zoon van zijn nieuwe partner: [kind 3], geboren op [2003 te plaats]. Ten tweede heeft hij samen met zijn huidige partner een zoon: [kind 4], geboren op [2009]. Bovendien heeft hij thans een woonlast, terwijl hij ten tijde van de ontbinding van het partnerschap bij een vriend inwoonde en geen woonlast had.
Subsidiair stelt hij dat de beschikking van 11 juni 2008 van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord, doordat bij die uitspraak van onjuiste gegevens is uitgegaan.
Met betrekking tot zijn draagkracht stelt hij dat hij € 183,-- beschikbaar heeft voor kinderalimentatie en dat deze ruimte dient te worden verdeeld over de vier kinderen jegens wie hij onderhoudsplichtig is.
De vrouw verzoekt dat de rechtbank de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel dat verzoek geheel of gedeeltelijk zal afwijzen.
Zij voert verweer tegen de door de man genoemde wijzigingen van omstandigheden en stelt dat deze volgen uit eigen keuzes die de man heeft gemaakt in de wetenschap welke kinderbijdragen hij voor de twee kinderen van partijen verschuldigd is. Deze keuzes behoren geen gevolgen te hebben voor de kinderbijdragen. De partner van de man heeft een volledige baan als filiaalmanager. Niet gebleken is dat de partner en de onderhoudsplichtige vader van [kind 3] niet aan de verplichtingen jegens hun zoon kunnen voldoen. Ook wordt een deel van de door de man opgevoerde lasten betwist.
Zij betwist tot slot dat de beschikking van 11 juni 2008 van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord. De man heeft deze grondslag niet met feitelijke stellingen onderbouwd.
Ingevolge artikel 1:401 Burgerlijk Wetboek kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Gebleken is dat de man thans een gezin vormt met zijn nieuwe partner en haar zoon [kind 3] en dat zij samen een zoon [kind 4] hebben gekregen. Hij is met zijn partner een geregistreerd partnerschap aangegaan en is thans niet alleen onderhoudsplichtig jegens de beide kinderen van partijen maar ook jegens [kind 3] en [kind 4].
Voorts is er sprake van een wijziging in de lasten van de man, onder andere in verband met zijn huidige woonlast. Nu destijds bij het bepalen van de draagkracht van de man geen rekening is gehouden met een woonlast, vormt dit eveneens een wijziging van omstandigheden.
Deze relevante wijzigingen van omstandigheden maken een onderzoek naar de behoefte en de draagkracht naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk en gerechtvaardigd.
Ter zitting heeft de man zijn verzoek aangevuld, in die zin dat indien de vrouw zich op het standpunt stelt dat de kinderbijdrage prevaleert boven de partneralimentatie, hij tevens nihilstelling van de partneralimentatie verzoekt.
Gelet de wetswijziging die is ingevoerd per 1 maart 2009 en de inhoud van artikel 1:400 van het Burgerlijk Wetboek, waarin sindsdien is bepaald dat kinderen en stiefkinderen voorrang hebben boven alle andere onderhoudsgerechtigden, zal de rechtbank allereerst bepalen in hoeverre de man draagkracht heeft om naar rato van zijn draagkracht en de draagkracht van alle andere onderhoudsplichtigen te kunnen voorzien in de behoefte van de vier kinderen jegens wie hij onderhoudsplichtig is. Pas indien dan nog draagkracht resteert voor een bijdrage voor de vrouw zal eventueel een (zonodig gewijzigde) bijdrage voor haar worden vastgesteld.
De wetgever maakt geen onderscheid in prioritering tussen kinderen en stiefkinderen. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de stelling van de vrouw dat de keuzes van de man geen gevolgen mogen hebben voor de alimentatieverplichting jegens de twee kinderen van partijen en zal zijn onderhoudsverplichting op grond van de wettelijke maatstaven jegens alle vier kinderen beoordelen. De jurisprudentie die de vrouw daaromtrent heeft aangevoerd, ziet op situaties die niet geheel vergelijkbaar zijn met de onderhavige situatie en heeft bovendien bijna geheel betrekking op de periode vóór de wetswijziging. In die periode was er nog geen sprake van een wettelijke voorrangsregeling voor alimentatie voor kinderen en stiefkinderen.
De rechtbank ziet aanleiding de behoefte van alle kinderen afzonderlijk vast te stellen, nu sprake is van verschillende onderhoudsplichtigen. De behoefte van de minderjarige kinderen van partijen [kind 1 en kind 2] aan een alimentatiebijdrage van de man heeft de rechtbank in de voormelde beschikking van 11 juni 2008 vastgesteld op € 265,-- per kind per maand en bedraagt geïndexeerd thans € 281,67 per kind per maand. De vrouw geniet een bijstandsuitkering en kan gelet op de hoogte van haar huidige inkomsten en lasten niet bijdragen in de behoefte van deze beide kinderen.
Voor het bepalen van de behoefte van [kind 3] gaat de rechtbank enkel uit van de hoogte van het inkomen van de partner van de man. De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen sprake is van een onderhoudsplichtige vader van [kind 3], nu diens vader hem niet heeft erkend en voldoende aannemelijk is geworden dat geen sprake is geweest van familylife tussen [kind 3] en zijn biologische vader. Na zijn geboorte vormde [kind 3] een gezin samen met zijn moeder. Dat de man inmiddels onderhoudsplichtig is geworden voor [kind 3] dient er niet toe te leiden dat thans van een hogere behoefte wordt uitgegaan. Weliswaar kan gezegd worden dat [kind 3] inmiddels tot een gezin behoort waarin sprake is van twee onderhoudsplichtige volwassenen met inkomen, maar de rechtbank acht het niet redelijk ten opzichte van de kinderen van partijen van een hogere behoefte van [kind 3] en de daarbij passende draagkrachtverdeling uit te gaan.
Op grond van de jaaropgave van de partner over 2009 gaat de rechtbank uit van een bruto inkomen van € 20.616,-- per jaar, inclusief de werkgeversbijdrage in de premie Zorgverzekeringswet van € 1.680,--. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat de partner het vooruitzicht heeft dat zij filiaalmanager zal worden, omdat daarvan in ieder geval op dit moment nog geen sprake is.
Rekening houdend met de algemene heffingskorting ad € 1.987,--, de arbeidskorting ad € 1.489,--, de inkomensafhankelijke combinatiekorting ad € 1.584,-- en de inkomensheffing ad € 4.306,-- berekent de rechtbank het besteedbaar inkomen van de partner op afgerond € 1.809,-- per maand. Exclusief de bijdrage van de werkgever in de Zorgverzekeringswet bedraagt het netto inkomen van de partner van de man € 1.669,-- per maand.
Voor het bepalen van de hoogte van de behoefte zoekt de rechtbank voorts aansluiting bij het rapport kosten van kinderen, laatstelijk gepubliceerd in juli 2009, en de daarbij behorende tabel voor 1 kind die jaarlijks wordt aangepast. Aan de hand van voornoemd rapport en voormeld netto maand¬inkomen van € 1.669,-- is het eigen aandeel in de kosten van [kind 3] (zonder bijtelling van de kinderbijslag) in ieder geval vast te stellen op € 212,-- per maand. Deze kosten worden vermeerderd met de resterende kosten van kinderopvang ad € 135,-- (kosten € 1.473,15 per vierenhalve maand minus de toeslag van € 192,77 per maand), nu deze kosten niet in de tabel zijn verdisconteerd en de man deze kosten met stukken heeft onderbouwd. De behoefte van [kind 3] bedraagt dan in totaal € 347,-- per maand.
Voor de bepaling van de behoefte van [kind 4] gaat de rechtbank uit van het gezinsinkomen van de man en zijn partner samen en de tabel voor twee kinderen, omdat [kind 4] vanaf zijn geboorte woonachtig is geweest in een gezin met twee ouders en een oudere broer.
De berekening van het besteedbare inkomen van de man baseert de rechtbank op de door de man overgelegde jaaropgave 2009, nu zijn huidige inkomen niet wezenlijk afwijkt van dit inkomen. Hieruit blijkt dat hij een bruto inkomen had van € 34.717,-- per jaar. Rekening houdend met de algemene heffingskorting ad € 1.987,--, de arbeidskorting ad € 1.489,-- en de inkomensheffing ad € 9.541,-- berekent de rechtbank het besteedbaar inkomen van de man op € 2.098,-- per maand. Exclusief de bijdrage van de werkgever in de Zorgverzekeringswet bedraagt het netto inkomen van de man dan € 1.912,-- per maand. Tezamen met het inkomen van zijn partner is er dan sprake van een gezinsinkomen van € 3.581,-- netto per maand.
Aan de hand van het rapport kosten kinderen en de tabel voor twee kinderen is het eigen aandeel in de kosten van [kind 4] (zonder bijtelling van de kinderbijslag) in ieder geval vast te stellen op € 413,-- per maand. Dit bedrag dient vermeerderd te worden met de resterende kosten van kinderopvang ad € 297,-- (kosten € 1.068,-- per maand minus de toeslag van € 771,-- per maand). De behoefte van [kind 4] bedraagt dan in totaal € 710,-- per maand.
Gelet op het feit dat de man en zijn partner hun lasten delen en gelet op de hoogte van hun inkomen acht de rechtbank het redelijk de totale behoefte van [kind 3] en [kind 4] naar rato van de netto inkomens van beiden te verdelen. De man dient dan bij te dragen voor het 1.912/3.581 deel oftewel in de behoefte van [kind 3] met een bedrag van € 185,-- per maand en in de behoefte van [kind 4] met een bedrag van € 379,-- per maand. Daarnaast dient hij, zoals hiervoor is overwogen, in de behoefte van [kind 1 en kind 2] te voorzien met een bedrag van afgerond € 282,-- per kind per maand.
Voormelde onderhoudsverplichtingen kunnen echter slechts worden opgelegd voor zover de draagkracht van de man dit toelaat.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man gaat de rechtbank uit van de jaaropgave 2009, nu niet is gebleken dat dit inkomen thans wezenlijk anders is. Daaruit blijkt een jaarloon van € 32.483,-- exclusief de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage Zorgverzekeringswet. Rekening houdend met die bijdrage, in 2010 € 2.340,--, de helft van het eigenwoningforfait, zijnde € 610,-- en de helft van de hypotheekrente van de woning van de man en zijn partner, blijkens de specificatie die is overgelegd zijnde € 4.835,--, de algemene heffingskorting ad € 1.987,--, de arbeidskorting ad € 1.489,-- en de inkomensheffing ad € 7.812,-- berekent de rechtbank het besteedbaar inkomen van de man op € 2.250,-- per maand.
Bij de bepaling van het draagkrachtloze inkomen van de man is de rechtbank uitgegaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 909,-- per maand minus de wooncomponent van € 207,-- en van de navolgende lasten op maandbasis:
- de helft van hypotheekrente, zijnde € 402,89;
- de helft van de premie spaarpolis ad € 98,--;
- de helft van het forfait overige eigenaarslasten, zijnde € 47,50;
- de totale premie Zorgverzekeringswet ad € 288,29, zijnde de basis- en aanvullende premie (de rechtbank acht het met het oog op de jonge kinderen die deel uitmaken van zijn gezin niet onredelijk dat de man een aanvullende verzekering heeft afgesloten) ad € 123,54 vermeerderd met de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage ad € 195,-- en het verplichte eigen risico van € 13,75 per maand, en verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW ad € 44,-- per maand.
De rechtbank ziet geen aanleiding de hoogte van de woonlast van de man en zijn partner te beperken, nu deze last de rechtbank gelet op de hoogte van hun inkomens niet onredelijk hoog voorkomt.
De rechtbank houdt geen regeling met de kosten van een omgangsregeling, nu er voorlopig geen sprake is van een regeling. Indien de omgang weer op gang wordt gebracht, kunnen partijen in overleg met hun advocaten rekening houden met deze kosten.
De draagkrachtruimte van de man bedraagt aldus gerekend € 711,-- per maand. Hiervan is 70 %, oftewel € 498,-- per maand beschikbaar voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de vier kinderen. Rekening houdend met het belastingvoordeel in verband met de te betalen kinderalimentatie voor [kind 1 en kind 2], welk belastingvoordeel de rechtbank op € 90,-- per maand berekent, heeft hij in totaal € 588,-- per maand beschikbaar om aan te wenden voor de kosten van de vier kinderen. De totale kosten van de vier kinderen bedragen, voor zover deze voor zijn rekening komen, 2x € 282,-- + € 379,-- + € 185,-- = € 1.128,--. De man kan dus voor elk van de kinderen 588/1.128 van de totale behoefte voor zover die voor zijn rekening dient te komen dekken. Indien het bedrag van € 588,-- per maand verdeeld wordt over de vier kinderen naar rato van het deel van de behoefte waarin de man in de kosten van deze kinderen dient bij te dragen, dient hij een bedrag van € 147,-- per kind per maand te voldoen ten behoeve van [kind 1 en kind 2].
Voormelde bijdrage van € 147,-- per kind per maand voor [kind 1 en kind 2] acht de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal zij toewijzen.
De man heeft vanwege de onderhoudsplicht jegens [kind 3] en [kind 4] geen draagkracht om naast de bijdrage van € 147,-- per kind per maand voor [kind 1 en kind 2] een alimentatiebijdrage ten behoeve van de vrouw te voldoen. Gelet op de wettelijke voorrangsregel zoals die thans is opgenomen in artikel 1:400 BW zal de bijdrage voor de vrouw daarom op nihil worden gesteld.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een andere ingangsdatum te bepalen dan de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het verzoekschrift is ingediend, in dit geval 1 februari 2010. De vrouw heeft eerst met ingang van die datum rekening kunnen en moeten houden met een eventuele verlaging en/of nihilstelling van de door de man te betalen alimentatiebijdragen.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 11 juni 2008 als volgt:
- stelt de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 februari 2010 op nihil;
- stelt de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen: [kind 1], geboren op [2002] te [plaats], en
[kind 2], geboren op [2005] te [plaats],
met ingang van 1 februari 2010 vast op een bedrag van € 147,-- (eenhonderd-zevenenveertig euro) per kind per maand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.