ECLI:NL:RBZUT:2010:BN7225

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
8 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105194 - HA ZA 09-1007
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over overdracht van pensioenverplichtingen en onderfinanciering tussen TVM pensioenfonds en Achmea

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 8 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting TVM Pensioenfonds en Achmea Pensioen- en Levensverzekeringen N.V. Het geschil betreft de overdracht van pensioenverplichtingen en de daaruit voortvloeiende onderfinanciering. TVM pensioenfonds vorderde een bedrag van € 911.739,-- van Achmea, dat volgens hen onterecht was ingehouden op basis van onderfinanciering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de pensioenverplichtingen van TVM pensioenfonds zijn ondergebracht bij Achmea en dat er een herverzekeringsovereenkomst tussen partijen bestaat. De rechtbank heeft de feiten en de procedure uiteengezet, waarbij TVM pensioenfonds heeft gesteld dat Achmea de overdrachtswaarde onterecht heeft verlaagd door rekening te houden met een onderfinanciering die niet contractueel was vastgelegd. Achmea heeft betoogd dat zij gerechtigd was om de overdrachtswaarde te berekenen op basis van de gewijzigde overlevingstabellen en dat de inhouding van het bedrag gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft geoordeeld dat Achmea bij de berekening van de overdrachtswaarde rekening mocht houden met de tussentijdse wijziging van de overlevingstabellen en dat de vorderingen van TVM pensioenfonds niet toewijsbaar zijn. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 105194 / HA ZA 09-1007
Vonnis van 8 september 2010
in de zaak van
de stichting
STICHTING TVM PENSIOENFONDS,
gevestigd te Hoogeveen,
eiseres,
advocaat mr. F.H.M. Reuling te Tilburg,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA PENSIOEN- EN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. M.J. Schenck te Amsterdam.
Partijen zullen hierna TVM pensioenfonds en Achmea genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek tevens houdende wijziging van eis
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De onderlinge waarborgmaatschappij TVM U.A. heeft haar werknemers pensioentoezeggingen gedaan. Deze toezeggingen zijn vastgelegd in twee pensioenreglementen (productie 1 van TVM pensioenfonds). TVM U.A. en TVM pensioenfonds zijn overeengekomen de pensioenverplichtingen die uit deze reglementen voortvloeien onder te brengen bij TVM pensioenfonds.
2.2. TVM pensioenfonds heeft de pensioenverplichtingen die voortvloeien uit deze reglementen ondergebracht bij Achmea. In verband daarmee is op 7 augustus 2003 een herverzekeringsovereenkomst tot stand gekomen tussen TVM pensioenfonds en Achmea. De overeenkomst is in werking getreden op 1 januari 2002 en aangegaan voor de periode tot 1 januari 2003. Zij wordt daarna telkens voor een jaar verlengd behoudens schriftelijke opzegging.
2.3. In artikel 2 van deze herverzekeringsovereenkomst Flexibel Bedrijfs Pensioen (hierna ook: de Overeenkomst) is bepaald dat de verzekeraar, Achmea, de te sluiten verzekering uit hoofde van de in het pensioenreglement neergelegde regeling zal aanvaarden met inachtneming van het bepaalde in de verzekeringsvoorwaarden. Voorts is bepaald dat de verzekeringsvoorwaarden onderdeel van de overeenkomst uitmaken (productie 2 van TVM pensioenfonds).
2.4. Artikel 7. 2 van de Overeenkomst bepaalt:
“De verzekeraar behoudt zich het recht voor om elk jaar per 1 januari wijzigingen aan te brengen in de bij deze overeenkomst behorende verzekeringsvoorwaarden.”
Lid 3 bepaalt dat in afwijking van het vorige lid de verzekeraar het recht heeft om eenmaal per 5 jaar, voor het eerst op 1 januari 2005, het bepaalde in de bijlagen Tariefgrondslagen, vaststelling afkoopwaarde en geslachtsneutrale factoren en de regeling van de overrentedeling te herzien.
2.5. Over de beëindiging van de Overeenkomst bepaalt artikel 8.2 dat bij beëindiging de tegen premiebetaling lopende verzekeringen, voor zover aan deze verzekering bij ontslag een premievrije aanspraak zou worden toegekend, vervangen worden door premievrije aanspraken, een en ander met inachtneming van het bepaalde in de verzekeringsvoorwaarden.
Lid 3 van dit artikel bepaalt dat na beëindiging van de overeenkomst de alsdan te verlenen overrentekorting rechtstreeks wordt aangewend ter verbetering van de pensioenaanspraken.
2.6. Over de overdracht bij beëindiging naar een andere pensioenuitvoerder bepaalt artikel 9, voor zover hier van belang:
“Bij beëindiging van de verzekeringsovereenkomst zal de verzekeraar op verzoek van de verzekeringnemer meewerken aan waarde-overdracht aan een volgende pensioenuitvoerder. (…)
Basis voor de berekening van de overdrachtswaarde is de netto voorziening verzekeringsverplichtingen (VVV), verhoogd met de excasso-reserve, van alle in de overdracht te betrekken verzekeringen.
De netto VVV is gebaseerd op de grondslagen van het desbetreffende contract. De netto VVV van de verzekeringen van de arbeidsongeschikte verzekerden die worden overgedragen wordt verhoogd met de contante waarde van de toekomstige vrijgestelde nettopremies, inclusief excasso-opslag.
Het hieruit resulterende bedrag wordt omgezet in een postnumerando annuïteitenlening gebaseerd op de rekenrente van het desbetreffende contract met een duur van 10 jaar. De feitelijke waardeoverdracht vindt derhalve plaats in 10 gelijke annuïteiten.
(…)
Als de aanvangswaarde van de annuïteitenlening minder dan 4.6 miljoen euro bedraagt wordt de overdracht in 10 gelijke annuïteiten vervangen door een betaling ineens, (…)”.
2.7. Artikel 5 van de algemene voorwaarden (hierna ook: de AV) bij de Overeenkomst bepaalt in het eerste lid dat de verzekeraar de tarieven en wijzigingen van de verzekeringsovereenkomst vaststelt. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de invoering van een gewijzigd tarief ook voor al bestaande verzekeringen geldt, maar dat reeds opgebouwde aanspraken, op grond van de tot dan toe betaalde bedragen, niet worden aangetast door een wijziging in het tarief.
2.8. Het tarief waar in deze AV naar wordt verwezen was ten tijde van het aangaan van de Overeenkomst de overlevingstabel bekend als “Tarief AP 1999/4%”. In die tariefgrondslag wordt uitgegaan van een rekenrente van 4 %.
Achmea heeft de (tariefgrondslag van de) overlevingstabellen met ingang van 1 januari 2005 gewijzigd in AP 2005, ook wel aangeduid als Collectief 2003. Met ingang van 1 januari 2006 heeft zij de rekenrente gewijzigd in 3 %. Daarbij is bepaald dat in het geval in het verleden door de verzekeringnemer betaalde premies en koopsommen door de verzekeraar zijn vastgesteld op basis van een rekenrente van 4 %, de voorziening verzekeringsverplichtingen behorend bij de pensioenverplichtingen ontstaan uit deze premies en koopsommen gebaseerd blijft op 4 %.
2.9. TVM pensioenfonds heeft de overeenkomst met Achmea tegen 31 december 2006 opgezegd.
2.10. Bij e-mail van 3 oktober 2007 heeft TVM pensioenfonds namens haarzelf en namens TVM U.A. aan Achmea verzocht om de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken van de deelnemers aan de Stichting TVM pensioenfonds, welke zijn verzekerd bij Achmea Pensioen- en Levensverzekeringen N.V. onder kenmerk 44002872, collectief over te dragen aan Aegon.
2.11. De waardeoverdracht van Achmea aan Aegon heeft per 1 januari 2008 plaatsgevonden.
2.12. Achmea heeft op 19 juni 2008 aan TVM pensioenfonds geschreven:
“(…)
Op uw verzoek ontvangt u hierbij een nieuwe opgave van de collectieve overdrachtswaarde voor Stichting TVM pensioenfonds. Uitgangspunt bij de berekening zijn de bij onze maatschappij verzekerde premievrije pensioenaanspraken van alle werknemers per 1 januari 2007.
Berekening overdrachtswaarde
De berekening is gebaseerd op het artikel “Overdracht bij beëindiging naar andere pensioenuitvoerder” uit uw pensioenpolis. Als basis geldt de netto voorziening verzekeringsverplichtingen inclusief de excassoreserve en de schadereserve van de arbeidsongeschikte werknemers.
De totale voorziening op basis van de voor de TVM geldende grondslagen bedraagt per 1 januari 2008 € 24.625.315,=. Deze voorziening is omgezet in twee postnumerando annuïteitenleningen van respectievelijk 4 % en 3 % met een duur van 10 jaar (zie bijlage). Over de schuldrest van de annuïteitenlening wordt jaarlijks overrente verleend. (…)”
2.13. Op 30 juni 2008 heeft Achmea per e-mail TVM pensioenfonds als volgt bericht:
“(…)
Hierbij een overzicht van de werknemers die meegaan met de collectieve waardeoverdracht.
(…)
De totale voorziening op basis van de voor de TVM geldende grondslagen bedraagt per 1 januari 2008 € 24.625.315,-.
Hieronder staat de specificatie van dit bedrag:
Pensioenvoorziening € 25.379.935,- +
Schadevoorziening € 157.119,-
€ 25.537.054,-
Onderfinanciering € 911.739,-
€ 24.625.315,-
Uitleg begrippen:
Schadevoorziening:
Naast de waarde van de opgebouwde aanspraken wordt tevens de contante waarde van de toekomstige vrijgestelde premies (rekening houdend met revalidatiekansen) overgedragen.
(…)
Onderfinanciering:
De onderfinanciering is ontstaan door de omrekening van AP 1999 naar AP 2005 (….)”
3. De vordering
3.1. TVM pensioenfonds vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank Achmea bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, ook ten aanzien van de kosten, zal veroordelen om
a. primair aan TVM pensioenfonds een bedrag ad € 911.739,-- te betalen zijnde de inhouding uit hoofde van onderfinanciering, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2009 en kosten,
alsmede
- te betalen een bedrag van € 39.279,75, zijnde de door Achmea doorgevoerde korting op de contante waarde van de toekomstig vrijgestelde premies voor de arbeidsongeschikte deelnemers,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2009 en kosten,
- dan wel voornoemde bedragen om te zetten in een additionele annuïteitenlening overeenkomstig de bepalingen van de herverzekeringsovereenkomst en daarnaast Achmea zal veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 1 juli 2008 en kosten;
b. subsidair aan TVM pensioenfonds te betalen een bedrag van € 495.919,--, zijnde het tekort in overdrachtwaarde van de door Achmea aan Aegon overgedragen waarde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2009 en kosten,
alsmede
- aan TVM pensioenfonds te betalen een bedrag van € 39.279,75, zijnde de door Achmea doorgevoerde korting op de contante waarde van de toekomstig vrijgestelde premies voor de arbeidsongeschikte deelnemers,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2009 en kosten,
- dan wel voornoemde bedragen om te zetten in een additionele annuïteitenlening overeenkomstig de bepalingen van de herverzekeringsovereenkomst en daarnaast Achmea zal veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 1 juli 2009 en kosten;
c. meer subsidiair Achmea zal veroordelen tot betaling van een zodanig bedrag aan TVM pensioenfonds als bepaald door de door TVM pensioenfonds aan te wijzen verzekeraar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2009 en kosten;
d. uiterst subsidiair aan TVM pensioenfonds een zodanig bedrag te betalen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren teneinde te bewerkstelligen dat de door de deelnemers opgebouwde pensioenaanspraken per 1 januari 2007 volledig zijn gefinancierd te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2009 en kosten;
e. met veroordeling van Achmea in de kosten van deze procedure.
3.2. TVM pensioenfonds baseert deze vorderingen in het licht van de vaststaande feiten op het volgende.
3.2.1. Voor de deelnemers is in het pensioenreglement een premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid opgenomen. Omdat de pensioenopbouw van de deelnemers bij arbeidsongeschiktheid wordt voortgezet, wordt door de verzekeraar een schadevoorziening opgenomen, gelijk aan de contante waarde van de toekomstig vrijgestelde premies. Bij het berekenen van de overdrachtswaarde van de verzekering wordt de schadevoorziening toegevoegd aan de voorziening voor verzekeringsverplichtingen (VVV) en eveneens overgedragen aan de nieuwe verzekeraar. Achmea heeft zonder dat daartoe een grondslag bestaat, de contante waarde van de schadevoorziening verlaagd met 20%, zijnde een bedrag van € 39.279,75 in verband met revalidatiekansen van arbeidsongeschikte deelnemers.
3.2.2. Achmea heeft ten onrechte een bedrag van € 911.739,-- ingehouden uit hoofde van onderfinanciering. In de herverzekeringsovereenkomst zijn geen afspraken opgenomen in verband met een eventuele onderfinanciering. Voor de inhouding ontbreekt een wettelijke en/of contractuele basis.
Zou Achmea al gerechtigd zijn tot een inhouding uit hoofde van onderfinanciering (hetgeen TVM pensioenfonds ontkent) dat dient Achmea de overdrachtswaarde zodanig vast te stellen dat deze voldoende is voor de inkoop van de pensioenaanspraken bij een andere verzekeraar. Op grond van de wettelijke bepalingen uit hoofde van de Pensioen- en spaarfondsenwet en de Pensioenwet dient een verzekeringsovereenkomst een garantiecontract te zijn. De door Achmea berekende overdrachtswaarde is substantieel lager dan de door Aegon benodigde koopsom en derhalve onjuist.
3.2.3. Achmea heeft geweigerd 1 januari 2007 als peildatum van de overdracht te hanteren, maar heeft de overdrachtswaarde per 1 januari 2008 berekend. In verband daarmee heeft Aegon een rekening-courant intrest van € 1.068.282,-- in rekening gebracht.
3.2.4. Door een waardeoverdracht op basis van de door Achmea berekende overdrachtswaarde wordt Achmea ongerechtvaardigd verrijkt, omdat zij door de waardeoverdracht niet meer gehouden is tot (toekomstige) betalingen van pensioenaanspraken.
3.2.5. Artikel 25 van de Pensioenwet bepaalt dat de belangen van verzekeraar en werkgever op evenwichtige wijze gewaarborgd dienen te worden. De door Achmea toegepaste korting is een onevenwichtige exitvoorwaarde, waarbij Achmea zich alleen door haar eigen belangen heeft laten leiden.
4. Het verweer
4.1. Achmea heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van TVM pensioenfonds in haar vorderingen, met veroordeling van TVM pensioenfonds in de kosten van de procedure.
4.2. Achmea heeft de volgende verweren gevoerd.
4.2.1. TVM pensioenfonds heeft de Overeenkomst opgezegd tegen 1 januari 2007, maar Achmea aanvankelijk niet verzocht om tot waardeoverdracht over te gaan. In de loop van 2007 heeft TVM pensioenfonds alsnog bedacht dat zij de voorkeur gaf aan waardeoverdracht aan een andere pensioenuitvoerder boven premievrije handhaving van de opgebouwde aanspraken bij Achmea en heeft zij per e-mail van 3 oktober 2007 Achmea verzocht om alsnog tot collectieve waardeoverdracht over te gaan. Achmea heeft meegedeeld daartoe bereid te zijn, met dien verstande dat de overdracht dan naar de stand van 1 januari 2008 zou plaatsvinden. Dit omdat het jaar 2007 al grotendeels was verstreken en Achmea gedurende 2007 de lopende verzekeringen al premievrij had gehandhaafd.
4.2.2. Door de wijziging van de (tariefgrondslag van de) overlevingstabel per 1 januari 2005 is de verhoging van de premies en koopsommen voor de na 1 januari 2005 verworven aanspraken niet voldoende voor hetgeen Achmea uiteindelijk nodig zal hebben om in de toekomst daadwerkelijk te kunnen voldoen aan haar verzekeringsverplichtingen tegenover de verzekerden, als de verzekeringen bij Achmea zouden worden voortgezet. Dat de levensverwachting van de verzekerden hoger blijkt te moeten worden ingeschat dan eerder is gedaan, raakt ook de ‘oude’ aanspraken. Voor de bepaling van het ten behoeve van deze ‘oude’ aanspraken benodigde bedrag dienen deze ‘oude’ aanspraken naar de nieuwe overlevingstabel omgerekend te worden. Intern en boekhoudkundig brengt Achmea deze omrekening tot uitdrukking door de geregistreerde VVV per het wijzigingsmoment direct en voor het volle bedrag te verhogen met het bedrag dat benodigd is voor die omrekening.
Tegenover de verzekerden geldt dat de wijziging van de overlevingstabel niet mag leiden tot een verlaging van hun aanspraken. Dat geldt ook voor het premievrij achterlaten na beëindiging van de overeenkomst.
Hiermee voldoet Achmea aan de garanties die zij de verzekerden dient te verschaffen. Achmea moet de middelen die benodigd zijn voor de verhoging van de VVV in verband met de wijziging van de overlevingstabel zelf fourneren. Het met die verhoging gemoeide bedrag duidt zij aan met de term onderfinanciering. Door de onderfinanciering in mindering te brengen op de over te dragen VVV, wordt voorkomen dat aan TVM pensioenfonds meer wordt overgedragen dan zij daadwerkelijk heeft gefinancierd.
4.2.3. Wordt de verzekering na beëindiging van de Overeenkomst overgedragen aan een andere verzekeraar, dan eindigen daarmee ook de verplichtingen die de overdragende verzekeraar (rechtstreeks) had tegenover de verzekerden. Wordt de verzekering na beëindiging van de overeenkomst niet overgedragen, dan blijft zij premievrij achter bij (in dit geval) Achmea en blijven de verzekerden hun aanspraken jegens Achmea houden.
Partijen hebben in hun Overeenkomst verschillende afspraken gemaakt voor deze verschillende gevallen. Voor zover Achmea al ten koste van TVM pensioenfonds verrijkt zou worden door de keuze van TVM pensioenfonds voor waardeoverdracht, dan ligt de rechtsgrond daarvoor in de overeenkomst tussen partijen. Van ongerechtvaardigde verrijking is daarom geen sprake.
4.2.4. Achmea is contractueel noch wettelijk gehouden aan TVM pensioenfonds te betalen hetgeen TVM pensioenfonds tekort komt op de inkoopsom bij Aegon, dan wel bij een nadere verzekeraar.
4.2.5. Uitgangspunt van de Overeenkomst is dat voor deelnemers die ten tijde van de overdracht arbeidsongeschikt zijn de netto VVV van de door hen opgebouwde aanspraken wordt overgedragen. Voor deze verzekerden wordt de VVV verhoogd met de contante waarde van de toekomstige vrijgestelde nettopremies, inclusief excasso-opslag. Deze contante waarde komt naast en bovenop de VVV en maakt als zodanig geen onderdeel van de VVV uit.
In de Overeenkomst is niet vastgelegd hoe deze contante waarde wordt vastgesteld. De hoogte van de contante waarde moet op basis van actuariële grondslagen berekend worden. Daarbij moet ook rekening gehouden worden met revalidatiekansen. Aangenomen wordt dat bij 20 % van de ten tijde van de overdracht arbeidsongeschikte verzekerden deze arbeidsongeschiktheid zal eindigen vóórdat de leeftijd wordt bereikt waarop de pensioenopbouw en daarmee ook de verplichting tot premiebetaling eindigen. Dit percentage berust op ervaringsgegevens en op gebruiken in de branche.
Door met de revalidatiekansen rekening te houden wordt de contante waarde niet verlaagd of ingekort, maar op de juiste waarde vastgesteld. De contante waarde is niet hoger dan het berekende bedrag. Zou bij de berekening van de contante waarde geen rekening gehouden worden met de revalidatiekansen dan zou TVM pensioenfonds meer overgedragen krijgen dan ter bestrijding van (toekomstige) kosten daadwerkelijk nodig is.
4.2.6. Achmea heeft ten titel van schadevoorziening een bedrag van € 157.119,-- overgedragen. Aegon heeft in het kader van de inkoop van deze verplichtingen slechts een tiende deel van dat bedrag berekend. Dit maakte het onwaarschijnlijk dat TVM pensioenfonds ter dekking van de kosten van toekomstige vrijgestelde nettopremies meer nodig zou hebben dan de door Achmea berekende contante waarde. Gelet op het voor TVM pensioenfonds positieve verschil tussen het door Achmea bedrag voor schadevoorziening en het door Aegon daarvoor in rekening gebrachte bedrag komt de subsidiaire vordering om het tekort in overdrachtswaarde te vergoeden niet voor toewijzing in aanmerking.
4.2.7. Overdracht van de overdrachtswaarde geschiedt volgens de Overeenkomst door omzetting van de vordering in een annuïteitenlening met tien gelijke annuïteiten. Zou de door Achmea berekende overdrachtswaarde aangepast moeten worden in de door TVM pensioenfonds voorgestane zin, dan kan dat niet leiden tot betaling ineens.
5. De beoordeling
De onderfinanciering in verband met de wijziging van de overlevingstabellen.
5.1. Ingevolge de Overeenkomst tussen partijen had TVM pensioenfonds na beëindiging van de Overeenkomst met Achmea twee keuzes, te weten het premievrij achterlaten van de lopende verzekeringen bij Achmea of het overdragen van de verzekeringen aan een volgende pensioenuitvoerder.
In het eerste geval, bij het premievrij achterlaten, blijft het ten behoeve van de verzekeringsverplichtingen opgebouwde bedrag ter beschikking van de verzekeraar waartegenover staat dat de verzekerden een rechtstreekse aanspraak op uitbetaling van hun pensioengelden hebben jegens deze verzekeraar.
In het tweede geval, bij waardeoverdracht aan een andere verzekeraar, wordt de waarde van de verzekeringen overgedragen aan die andere verzekeraar en komen de aanspraken van de verzekerden jegens de eerdere verzekeraar geheel te vervallen.
5.2. Achmea heeft betoogd dat een onderscheid gemaakt moet worden tussen de waarde van de VVV bij het premievrij achterlaten en de waarde daarvan bij waardeoverdracht.
Als gedurende de looptijd van de Overeenkomst de overlevingstabellen worden gewijzigd dan kan dat niet leiden tot verlaging van de al bestaande aanspraken jegens verzekerden. Ook na beëindiging van de overeenkomst kunnen de aanspraken niet gekort worden. Dat betekent dat Achmea de middelen benodigd voor de omrekening naar de nieuwe overlevingstabel zelf moet fourneren.
Daar houdt zij rekening mee door intern en boekhoudkundig de ‘oude’ aanspraken direct per het wijzigingsmoment en voor het volle bedrag om te rekenen naar de nieuwe tabellen door de VVV te verhogen met het bedrag dat voor die omrekening nodig is. Dit is de waarde van de VVV bij premievrij achterlaten van de verzekeringen bij haar.
In het geval van waardeoverdracht moet volgens Achmea van een andere VVV uitgegaan worden. Dan moet de VVV berekend worden zoals die gevormd is uit de feitelijk in de verschillende periodes betaalde premies en koopsommen, die gebaseerd zijn geweest op verschillende grondslagen voor verschillende periodes. Daarmee wordt voorkomen dat aan de opvolgende verzekeraar meer wordt overgedragen dan door TVM pensioenfonds is gefinancierd, aldus Achmea. Zij heeft gewezen op de vierde alinea van artikel 9 van de Overeenkomst (“De netto VVV is gebaseerd op de grondslagen van het desbetreffende contract”) en aangevoerd dat daarmee voorzien is in de door haar gehanteerde wijze van berekening van de over te dragen VVV.
5.3. TVM pensioenfonds heeft aangevoerd dat Achmea de pensioenaanspraken van de deelnemers heeft gegarandeerd en dat dit overeenkomstig de bepalingen van de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) is. Het garantiekarakter van de overeenkomst houdt in dat de VVV toereikend dient te zijn om de (toekomstige) pensioenuitkeringen te kunnen garanderen. Achmea heeft hieraan invulling gegeven door de VVV te verhogen en erkent daarmee dat die door haar berekende VVV noodzakelijk is om die (toekomstige) pensioenuitkeringen te garanderen. Door niet die door haar berekende VVV over te dragen, maar een lager bedrag handelt Achmea in strijd met dat garantiekarakter. De door Achmea over te dragen VVV dient in ieder geval gelijk te zijn aan de benodigde koopsom ter financiering van de pensioenaanspraken. Door de inhouding op de VVV is deze aanzienlijk lager dan die koopsom en Achmea dient dat tekort aan te vullen, aldus TVM pensioenfonds.
5.4. Voor de stelling van TVM pensioenfonds dat het garantiekarakter van de overeenkomst inhoudt dat bij waardeoverdracht de door haar aan de opvolgend verzekeraar over te dragen VVV toereikend dient te zijn om de (toekomstige) pensioenuitkeringen te kunnen garanderen, is geen steun te vinden in de tekst van de Overeenkomst en evenmin in de Algemene Voorwaarden en bijlages bij de Overeenkomst. Het beroep van TVM pensioenfonds op de Overeenkomst treft daarom geen doel.
5.5. TVM pensioenfonds heeft in haar dagvaarding wel aangevoerd dat op grond van wettelijke bepalingen uit hoofde van de Pensioen en Spaarfondsenwet (PSW) en de Pensioenwet (Pw) een verzekeringsovereenkomst een garantiecontract dient te zijn, maar ook ten aanzien van deze verwijzing heeft zij niet aangegeven op welke bepalingen van de PSW en Pw zij haar uitleg van dat garantiekarakter baseert.
Voor zover zij deze uitleg grondt op artikel 2 PSW zoals deze gold vanaf 1 januari 2001 geldt dat daarin slechts is bepaald dat -kort gezegd- een werkgever die zijn werknemers toezeggingen heeft gedaan omtrent een pensioen verplicht is ter uitvoering daarvan toe te treden tot een bedrijfstakpensioenfonds, dan wel aan de onderneming een ondernemingspensioenfonds te verbinden dan wel voorzieningen te treffen overeenkomstig het vierde lid van artikel 2. Met deze bepaling is beoogd, zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis, om voor de werknemer zoveel mogelijk zekerheid te scheppen dat hetgeen hem is toegezegd ook inderdaad verwezenlijkt wordt door te bewerkstelligen dat de in het fonds gestorte gelden niet meer ter beschikking van de werkgever staan. Op die manier wordt gewaarborgd dat deze gelden door de werkgever niet voor andere doeleinden dan pensioen kunnen worden aangewend en dat de voor pensioen bestemde gelden niet verloren gaan bijvoorbeeld in geval van faillissement van de werkgever.
5.6. Achmea heeft aangevoerd dat in artikel 5.3 tweede lid van de AV voor de periode na beëindiging van de Overeenkomst een garantie besloten ligt dat de lopende verzekeringen vervangen worden door premievrije aanspraken. Haar stelling dat zij hiermee voldoet aan de door de toezichthouder -DNB- gestelde eis dat door een pensioenverzekeraar gesloten uitvoeringscontracten “garantiecontracten” dienen te zijn, in die zin dat voldoende is dat de verzekeraar de verzekeringsnemer de mogelijkheid biedt de lopende verzekeringen premievrij bij de verzekeraar achter te laten, is door TVM pensioenfonds niet (voldoende) weersproken.
5.7. Het garantiekarakter van de Pensioen- en spaarfondsenwet ziet derhalve uitdrukkelijk uitsluitend op de verhouding tussen de verzekeraar en de verzekerde en beoogt onder meer de verzekeringen buiten de risicosfeer van de werkgever te brengen. Uit wet noch Overeenkomst blijkt dat dit garantiekarakter ook van toepassing is op de verhouding tussen verzekeraar en verzekeringnemer, hier TVM pensioenfonds, in die zin dat bij waardeoverdracht van de verzekeringen Achmea gehouden is de overdrachtswaarde zodanig vast te stellen dat deze voldoende is voor de inkoop van de pensioenaanspraken bij een andere verzekeraar, zoals TVM pensioenfonds heeft betoogd.
5.8. TVM pensioenfonds heeft in haar conclusie van repliek nog aangevoerd dat uit artikel 25 Pw in combinatie met artikel 83 Pw volgt dat de voorwaarden bij beëindiging van een herverzekeringsovereenkomst als de onderhavige de belangen van verzekeraar en werkgever op evenwichtige wijze gewaarborgd moeten worden. De aftrek van de onderfinanciering kan volgens TVM pensioenfonds aangemerkt worden als een onevenwichtige exitvoorwaarde en aldus in strijd met deze bepaling.
5.9. Vooropgesteld moet worden dat het bepaalde in artikel 25 Pw niet als uitgangspunt kan dienen, nu deze bepaling voor bij pensioenfondsen verzekerde pensioenregelingen eerst per 1 januari 2008 en voor bij verzekeraars verzekerde pensioenregelingen eerst per 1 januari 2009 in werking zijn getreden. Het feit dat voor verzekeraars deze bepaling eerst per 1 januari 2009 in werking treedt staat aan een anticiperende toepassing van deze bepaling in de weg.
5.10. Maar zou al het bepaalde in artikel 25 Pw richtinggevend zijn, dan kan dat TVM pensioenfonds niet baten. In artikel 25 lid 1 onder h Pw is geregeld dat de uitvoeringsovereenkomst moet voorzien in een bepaling waarin is vastgelegd welke voorwaarden gelden bij de beëindiging van die overeenkomst, de zogenoemde exitbepaling. Ingevolge deze bepaling mag de mogelijkheid tot een collectieve waardeoverdracht (vastgelegd in artikel 83 Pw) niet zijn uitgesloten. De belangen van de werkgever en de verzekeraar moeten vanuit actuarieel en bedrijfseconomisch oogpunt op evenwichtige wijze worden gewaarborgd door rekening te houden met de overige voorwaarden van de overeenkomst, de gehanteerde tarieven en de winstdelingsnorm.
Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 25 Pw volgt niet dat deze exitbepaling inhoudt dat Achmea aan de opvolgend verzekeraar een overdrachtswaarde dient te voldoen die gelijk is aan de inkoopsom bij deze verzekeraar.
5.11. Artikel 83 van de Pw is in werking getreden op 1 januari 2007 en is van toepassing wanneer de werkgever het verzoek om collectieve waardeoverdracht op of na 1 januari 2007 heeft ingediend. Artikel 83 Pw is derhalve hier wel van toepassing.
Uit de parlementaire geschiedenis van deze wetsbepaling kan worden afgeleid dat het bepaalde in artikel 25 Pw over de exitkosten met name ziet op administratiekosten die bij collectieve waardeoverdracht in rekening worden gebracht. Deze kosten mogen niet in mindering worden gebracht op de overdrachtswaarde of de aanspraken.
Dit stemt overeen met de stelling van Achmea dat de betreffende bepaling is ingevoerd omdat verzekeraars de aan de uitvoeringsovereenkomst verbonden kosten goeddeels pas aan het einde van de looptijd van de overeenkomst in rekening brachten, hetgeen met name voor de kleinere ondernemers een belemmering vormde om naar een andere verzekeraar over te stappen.
5.12. Lid 7 van artikel 83 Pw bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld aan het vaststellen van de overdrachtswaarde.
Op grond van lid 7 kunnen nadere regels worden vastgesteld voor de berekening van de overdrachtswaarde. De bepalingen uit het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (Besluit van 18 december 2006, Stb. 2006, 709) zijn van toepassing verklaard op art. 83 Pw. Het besluit bepaalt onder meer dat de waarde van de over te dragen pensioenaanspraken berekend wordt op basis van het standaardtarief. Het standaardtarief wordt vanaf 1 januari 2008 berekend op basis van de marktrente. Tot die datum kon de onder de PSW gebruikelijke vaste rekenrente van 4 % worden gehanteerd.
Het verschil tussen de marktrente en de rekenrente die verzekeraars hanteren voor de reservering van de bij hen ondergebrachte pensioenovereenkomsten, heeft de zogeheten ‘bijbetaalproblematiek’ tot gevolg. Deze problematiek ziet op de bijbetalingsverplichting voor de werkgever die een werknemer in dienst heeft genomen, die tot waardeoverdracht heeft besloten van een pensioenfonds naar de verzekeraar van de werkgever. Is de marktrente voor de berekening van de overdrachtswaarde hoger dan de rekenrente voor de vaststelling van de verplichtingen, dan moet de werkgever het verschil bijbetalen. Andersom ontvangt de werkgever van de verzekeraar een terugbetaling van het verschil als de werknemer na ontslag waardeoverdracht laat plaatsvinden naar een pensioenfonds. Pensioenfondsen brengen de kosten van eventuele verschillen niet in rekening bij de werkgever. De overdrachten van en naar een pensioenfonds compenseren elkaar veelal of vallen in het collectief, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling.
Voor de uitleg van het garantiekarakter van de Pw door TVM pensioenfonds is derhalve in de wetsgeschiedenis geen steun te vinden. Het beroep op het bepaalde in artikel 83 Pw kan TVM pensioenfonds daarom hier evenmin baten.
5.13. Achmea heeft uitdrukkelijk en onweersproken verklaard dat de verlaging van de rekenrente van 3 % naar 4 % per 1 januari 2006 niet heeft geleid tot een verhoging van de VVV.
5.14. De stelling van Achmea dat met de aftrek van een bedrag aan onderfinanciering er rekening mee is gehouden dat een deel van de door haar intern aangehouden VVV niet door TVM pensioenfonds is gefinancierd en dat het door haar aangehouden bedrag aan VVV alleen geldt bij het premievrij achterlaten van de verzekeringen, is door TVM pensioenfonds niet (voldoende) weersproken. Achmea kan daarom gevolgd worden in haar stelling dat zij bij de berekening van de overdrachtwaarde van de VVV uit mocht gaan van het door TVM pensioenfonds opgebouwde bedrag aan VVV en niet van de door haar intern aangehouden waarde van de VVV bij het premievrij achterlaten van de verzekeringen van TVM pensioenfonds.
5.15. Daarnaast heeft Achmea aangevoerd dat het TVM pensioenfonds vrij stond ervoor te kiezen de al opgebouwde aanspraken premievrij bij haar, Achmea, achter te laten en (alleen) voor de opbouw van nieuwe aanspraken zich tot een andere verzekeraar te wenden. In dat geval zouden de kosten voor de wijziging van de sterftetabel voor rekening van Achmea zijn gekomen. Door te kiezen voor ook de overdracht van al opgebouwde aanspraken aan een andere verzekeraar heeft TVM pensioenfonds op de koop toe genomen dat zij geconfronteerd zou worden met deze onderfinanciering. TVM pensioenfonds is een professionele partij op het gebied van (pensioen)verzekeringen en heeft zich bij het sluiten van de overeenkomst laten bijstaan door deskundige (pensioen)adviseurs. TVM pensioenfonds had dan ook moeten begrijpen dat het omrekeningsbedrag niet begrepen was in de overdrachtswaarde.
TVM pensioenfonds heeft een en ander onvoldoende weersproken.
5.16. TVM pensioenfonds heeft voorts verwijzend naar het arrest van het hof Den Haag van 25 maart 2008 aangevoerd dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. Voor het garanderen van de pensioenaanspraken is de gevormde VVV noodzakelijk voor de door Achmea gegeven uitdiengarantie. Als geen waardeoverdracht zou hebben plaatsgevonden, zou Achmea de VVV hebben moeten gebruiken om de pensioenaanspraken te kunnen nakomen. Door de waardeoverdracht is Achmea bevrijd van die uitdiengarantie. Het vaststellen en overdragen van een lagere waarde dan de VVV betekent dat Achmea verlost is van haar uitdiengarantie en daarmee het verschil tussen de VVV en de overdrachtwaarde ten bate van zichzelf laat komen, aldus TVM pensioenfonds.
5.17. De verwijzing naar het arrest van 25 maart 2008 treft geen doel, nu de daarin aan de orde zijnde situatie op elementaire punten verschilt van de onderhavige.
TVM pensioenfonds miskent in haar stelling dat het verschil tussen de VVV bij het premievrij achterlaten van de aanspraken en de VVV die geldt bij waardeoverdracht van de aanspraken bestaat uit een bedrag dat niet door haar gefinancierd is maar voor rekening van Achmea komt in het geval de verzekeringen premievrij worden achtergelaten. De conclusie dat er geen sprake is van verrijking van Achmea staat er al aan in de weg de verrekening in verband met de onderfinanciering aan te merken als ongerechtvaardigde verrijking. Bovendien wordt het verschil gerechtvaardigd door artikel 9 van de Overeenkomst.
5.18. Dit alles leidt tot het oordeel dat Achmea gerechtigd was bij de berekening van de overdrachtswaarde van de VVV rekening te houden met de tussentijdse wijziging van de overlevingstabellen, in die zin dat zij bij die berekening mocht uitgegaan van het door TVM pensioenfonds gefinancierde bedrag en niet van de door haar na de wijziging van de grondslagen intern boekhoudkundig aangehouden VVV.
De revalidatiekorting
5.19. Aan de vraag of de contante waarde van de toekomstige vrijgestelde netto premies van de arbeidsongeschikte werknemers al dan niet deel uitmaakt van de netto VVV als bedoeld in artikel 9 vierde alinea kan voorbij gegaan worden. Uit de betreffende bepaling volgt immers dat zowel de VVV als deze verhoging overgedragen moet worden. Achmea heeft onweersproken gesteld dat bij de berekening van zowel de VVV als van deze contante waarde uitgegaan moet worden van actuariële grondslagen.
5.20. Achmea heeft aangevoerd dat in de Overeenkomst niet uitdrukkelijk is geregeld hoe die contante waarde van die netto premies moet worden vastgesteld. Omdat de vaststelling van de VVV gebaseerd is op actuariële grondslagen moet ook de vaststelling van de contante waarde daarop gebaseerd zijn. Revalidatiekansen maken onderdeel uit van die actuariële grondslagen. Bij de berekening van de door haar over te dragen schadereserve in verband met premievrije arbeidsongeschikten moet daarom met die kansen rekening gehouden worden, aldus Achmea. Zij behoeft niet meer over te dragen dan nodig is om aan de aanspraken van de verzekerden te voldoen.
5.21. TVM pensioenfonds heeft betoogd dat het voor de hand ligt bij de berekening van het bedrag, dat nodig is om het risico van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid te dekken, ook rekening te houden met een verslechtering van de arbeidsgeschiktheid.
5.22. Uit de stellingen van Achmea volgt dat zij het risico van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid heeft verzekerd en daarvoor een verhoging of opslag op de reguliere pensioenpremie in rekening heeft gebracht. Deze verhoging heeft betrekking op de gehele te verwachten periode van arbeidsongeschiktheid. Omdat zij de gehele prijs voor de premievrijstelling al heeft ontvangen in de vorm van die verhoging, is het logisch dat zij de contante waarde van de in de toekomst voor de desbetreffende deelnemers nog te verwachten vrijstelling mee overdraagt naar de overnemende verzekeraar. In de verschillende bijlagen is wel bepaald hoe de risicopremie berekend dient te worden, maar dat staat los van de berekening van de contante waarde van de vrijgestelde premies, aldus Achmea.
5.23. Alvorens op dit punt een rechtsoordeel kan worden gegeven, dient Achmea een nadere toelichting te geven op de feitelijke gang van zaken in geval van arbeidsongeschiktheid van deelnemers. Haar stellingen lijken er op te wijzen dat zij bij een geval van geheel of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een van de deelnemers op grond van de door haar afgesloten verzekering direct aanspraak heeft op een bedrag gelijk aan het volledige bedrag dat nodig is om de vrijstelling van de pensioenpremies van die deelnemers te dekken. Mogelijk berust deze interpretatie op een onjuiste lezing van haar stellingen en is slechts sprake van periodieke aanspraken op genoemde verzekering, die wordt vastgesteld aan de hand van het aantal arbeidsongeschikten en de mate van arbeidsongeschiktheid. Achmea dient daarbij tevens aan te geven in hoeverre revalidatie of verslechtering doorwerkt in de uitkering, die zij op grond van de verzekering ontvangt of nog zal ontvangen.
De zaak zal naar de rol worden verwezen teneinde Achmea in staat te stellen, die toelichting te verstrekken. TVM pensioenfonds zal in de gelegenheid worden gesteld daarop bij antwoordakte te reageren.
5.24. Niet uit te sluiten valt dat ten aanzien van deze kwestie een deskundige dient te worden ingeschakeld teneinde voorlichting te geven over de vraag hoe in de branche met dit soort kwesties wordt omgegaan en met welke ervaringsregels wordt gewerkt. Voor zover dat laatste niet het geval blijkt, moet mogelijk aan de hand van de bij beide partijen bekende populatie van geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikten een globale inschatting gemaakt worden. Ook hierover dienen partijen zich nader uit te laten.
Gezien de te verwachten kosten van een dergelijk onderzoek, wordt partijen in overweging gegeven op dit onderdeel een compromis te sluiten.
De afrekeningdatum
5.25. Vast staat dat TVM pensioenfonds de (her)verzekeringsovereenkomst met Achmea heeft opgezegd tegen 1 januari 2007 en dat zij toen niet aan Achmea heeft meegedeeld dat zij gebruik wenste te maken van de mogelijkheid tot waardeoverdracht aan een andere verzekeraar. Achmea diende er derhalve van uit te gaan dat TVM pensioenfonds de opgebouwde aanspraken premievrij bij haar wilde achterlaten.
5.26. Achmea heeft onweersproken, verwijzend naar productie 5 van TVM pensioenfonds aangevoerd dat tijdens een gesprek met TVM pensioenfonds op 14 februari 2007 zij heeft meegedeeld dat indien TVM pensioenfonds een waardeoverdracht wenste, Achmea alsnog bereid zou zijn daar aan mee te werken maar dat zij daartoe een schriftelijk verzoek van TVM pensioenfonds wilde ontvangen.
Op 18 april 2007 heeft Achmea een e-mailbericht van de heer [naam 1], implementatiemanager bij Aegon ontvangen, waarmee aan de heer [naam 2] van Achmea het implementatieplan van Aegon is verzonden, naar welk plan wordt verwezen voor de door Achmea te ondernemen acties. Als acties staan vermeld het opleveren bestandsopgave, vrijwaringsbewijs Achmea en St. TVM pensioenfonds en overdracht beleggingsreserve. [naam 2] heeft [naam 1] meegedeeld dat de gegevens zijn doorgestuurd naar het Kenniscentrum van Achmea om aan hem door te geven wat het beleid is aangaande het premievrij maken en het overdragen van de reserve en dat hij [naam 1] zal berichten zodra hij meer weet.
Bij e-mailbericht van 23 mei 2007 aan TVM pensioenfonds heeft [naam 1] zich beklaagt over de ‘radiostilte’ bij Achmea en gevraagd of TVM pensioenfonds enige druk kan uitoefenen op Achmea om met de benodigde stukken en deelnemersinformatie over de brug te komen. Op 27 mei 2007 heeft TVM pensioenfonds [naam 1] geantwoord dat [naam 3] gevraagd zal worden zich hierover te verstaan met de voorzitter RvB Achmea.
Nadat [naam 1] bij e-mail van 2 oktober 2007 [naam 2] heeft herinnerd aan zijn belofte de gegevens aan het kenniscentrum door te sturen en verzocht heeft om uitkeringsgegevens, heeft [naam 2] [naam 1] die zelfde dag nog bericht: “(…) Ik heb de directie van TVM gevraagd of ze gebruik willen maken van het recht van collecteive waardeoverdracht.
Een verzoek hiertoe is bij ons nog niet binnengekomen.
Indien TVM van dit recht gebruik wenst te maken, dan zullen wij gaan rekenen, en jou ook betrekken in de waardeoverdracht (…)“
Bij e-mail van 3 oktober 2007 heeft TVM pensioenfonds [naam 2] verzocht de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken collectief over te dragen naar Aegon.
Gesteld noch gebleken is dat TVM pensioenfonds voor 3 oktober 2007 schriftelijk aan Achmea heeft bericht dat zij gebruik wenste te maken van de mogelijkheid van waardeoverdracht. Evenmin is gesteld of gebleken dat TVM pensioenfonds en/of Aegon in de periode tussen 18 april en 3 oktober 2007 bij Achmea terug is/zijn gekomen op het verzoek om gegevens en overdracht van de beleggingsreserve.
5.27. Het feit dat TVM pensioenfonds eerst nadat het jaar 2007 al driekwart verstreken was Achmea heeft meegedeeld dat zij gebruik wilde maken van de mogelijkheid de pensioenverzekeringen over te dragen aan een andere verzekeraar moet voor haar rekening en risico komen. Waar het bericht van TVM pensioenfonds dat zij koos voor waardeoverdracht uitbleef, moest Achmea ervan uitgaan dat de aanspraken premievrij bij haar waren achtergebleven waardoor zij verplichtingen bleef houden jegens de verzekerden. Achmea heeft onweersproken aangevoerd dat zij gedurende het jaar 2007 risico heeft gelopen, uitkeringen heeft gedaan, mutaties heeft verwerkt en oprenting heeft toegevoegd. In een dergelijke situatie kan niet van Achmea verlangd worden dat zij akkoord gaat met waardering van het over te dragen bedrag tegen een eerdere datum dan de feitelijke datum van overdracht. Ze was daarom gerechtigd de waardeoverdracht per 1 januari 2008 te laten plaatsvinden.
5.28. TVM pensioenfonds heeft verwezen naar de notitie van [naam 4], waarin wordt opgemerkt:
“(…) Officieel dient de overdrachtswaarde berekend te worden per de datum dat het contract wordt beëindigd. (…)”
Dit kan er echter niet toe leiden dat in het onderhavige geval uitgegaan moet worden van een overdracht per 1 januari 2007, de datum van beëindiging van de Overeenkomst. In de Overeenkomst is bepaald dat bij beëindiging van de Overeenkomst de verzekeraar op verzoek van de verzekeringnemer zal meewerken aan waardeoverdracht aan een volgende pensioenuitvoerder. Daaruit kan worden afgeleid dat de verzekeringnemer al bij de beëindiging moet aangeven of hij kiest voor premievrij achterlaten dan wel voor waardeoverdracht. In de Overeenkomst is derhalve niet voorzien in de situatie dat de verzekeringnemer eerst geruime tijd na beëindiging van de Overeenkomst meedeelt dat hij opteert voor waardeoverdracht.
5.29. Dat TVM pensioenfonds als gevolg van deze beslissing van Achmea om de waarde per 1 januari 2008 te berekenen en over te dragen met onaanvaardbare gevolgen geconfronteerd wordt, kan niet gezegd worden. [naam 4] schrijft in haar rapport:
“(…) In verband met de latere betaling van de overdrachtswaarde is vervolgens interest verschuldigd. In principe is het geen probleem om de overdrachtswaarde op een recente datum te berekenen; in dat geval is de rentevergoeding lager. Daar staat tegenover dat de overdrachtswaarde per 1-1-2008 ca 4% hoger is dan de waarde per 1-1-2007 aangezien de deelnemers allemaal een jaar ouder zijn dan op de oorspronkelijke overdrachtsdatum. (….)”
De rechtbank begrijpt hieruit dat Achmea geen of slechts gering rentevoordeel heeft als gevolg van de latere overdrachtsdatum. Het feit dat Aegon TVM pensioenfonds een contractuele rente in rekening heeft gebracht omdat Aegon in de periode van 1 januari 2007 tot 1 januari 2008 geen gelden voor belegging beschikbaar had en dus geen rendement heeft kunnen maken, kan niet aan Achmea verweten worden. Dit is immers gevolg van het feit dat TVM pensioenfonds en Aegon als ingangsdatum voor de nieuwe overeenkomst 1 januari 2007 zijn overeengekomen, terwijl TVM pensioenfonds eerst in oktober 2007 Achmea heeft verzocht om waardeoverdracht.
5.30. Voor zover TVM pensioenfonds stelt dat door de latere overdrachtsdatum Achmea ongerechtvaardigd is verrijkt, moet die stelling verworpen worden. Achmea is immers niet verrijkt met het bedrag dat TVM pensioenfonds per 1 januari 2007 aan Aegon heeft moeten betalen en met de door Aegon aan TVM pensioenfonds in rekening gebrachte contractuele rente. Achmea heeft in dit verband onweersproken aangevoerd dat voor zover Aegon al, ook jegens de ‘oude’ aanspraken, verplichtingen op zich mocht hebben genomen per 1 januari 2007 Aegon in verband met die oude aanspraken in het jaar 2007 feitelijk nog geen risico heeft gelopen, mutaties heeft moeten verwerken of uitkeringen heeft moeten doen.
5.31. TVM pensioenfonds heeft betoogd dat er (ook) sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, doordat Achmea door de waardeoverdracht niet meer gehouden is tot (toekomstige) betaling van pensioenaanspraken.
TVM pensioenfonds miskent met deze stelling echter dat Achmea na de waardeoverdracht niet meer voor beleggingen kan beschikken over het opgebouwde kapitaal. Door de waardeoverdracht wordt Achmea niet alleen bevrijd van een last maar ook van de daartegenover staande lust. In zoverre is er geen sprake van een verrijking.
Daar komt nog bij dat partijen er in hun Overeenkomst in hebben voorzien dat Achmea na waardeoverdracht geen verplichtingen meer heeft jegens de verzekerden. Ook dit staat een geslaagd beroep op ongerechtvaardigde verrijking in de weg.
5.32. Voor zover TVM pensioenfonds beoogd heeft ten aanzien van het verschil tussen de door Achmea berekende overdrachtswaarde per 1 januari 2008 en de door Aegon in rekening gebrachte inkoopsom per 1 januari 2007 ook een beroep te doen op het door haar gestelde garantiekarakter van de verzekering faalt dat beroep gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 5.5. en verder is overwogen.
5.33. De stelling van TVM pensioenfonds dat ook ten aanzien van de overdrachtsdatum geldt dat Achmea onredelijke exitvoorwaarden stelt door de overdrachtsdatum op 1 januari 2008 te stellen en daarmee in strijd met het bepaalde in artikel 25 Pw handelt, treft gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 5.8. en verder is overwogen evenmin doel.
5.34. Montea heeft haar in notitie geschreven:
“(…) Toch zit er een aanzienlijke kanttekening bij de latere berekeningsdatum: de gefaseerde overdracht is hiermee ook met één jaar vertraagd. Dus waar de eerste contractuele “aflossing” van de waardeoverdracht per 31-12-2007 zou plaats vinden, zal die nu per 31-12-2008 plaatsvinden. Met andere woorden, het duurt één jaar langer voordat de totale voorziening is overgedragen aan AEGON. (…)
Conclusie: (…)
1. Berekeningsdatum vervroegen naar 1-1-2007 of anders de aflossing te laten plaatsvinden via een tweetal 10-jarige prenumerando annuïteiten vanaf 1-1- 2008. Op deze manier zal namelijk voldaan worden aan een overdrachtsperiode van 10 jaar na beëindiging van het herverzekeringscontract met Achmea (…)”
5.35. TVM pensioenfonds heeft aangevoerd dat ook door deze vertraagde aflossing een barrière wordt opgeworpen om te voorkomen dat zij gebruik maakt van haar recht op collectieve waardeoverdracht. TVM pensioenfonds gaat er met deze stelling echter aan voorbij dat de aanleiding om de waardeoverdracht op 1 januari 2008 te laten plaatsvinden is gelegen in haar (te) late mededeling dat zij waardeoverdracht wenste.
Daar komt bij dat anders dan [naam 4] in haar notitie suggereert uit de tekst van de overeenkomst niet blijkt dat de aflossing 10 jaar na de beëindiging van het herverzekeringscontract met Achmea moet zijn voltooid. In de overeenkomst is slechts vastgelegd dat de feitelijke waardeoverdracht plaats vindt in 10 jaarlijkse gelijke annuïteiten en dat over de restschuld overrente wordt verleend. Wanneer de eerste of laatste termijn uiterlijk moet zijn voldaan regelt de overeenkomst niet.
5.36. Tegenover het feit dat het nu een jaar langer duurt voordat de totale voorziening aan Aegon is overgedragen staat dat Achmea ook een jaar langer gebonden is geweest aan haar verplichtingen jegens de deelnemers/werknemers van TVM. Op de beslissing van TVM pensioenfonds om per 1 januari 2007 met Aegon een herverzekeringsovereenkomst aan te gaan zonder voorafgaande aan die datum aan Achmea te hebben meegedeeld dat zij voor een waardeoverdracht heeft gekozen of zal gaan kiezen, heeft Achmea geen invloed kunnen uitoefenen. Het gaat dan niet aan het gevolg van die beslissing bij Achmea neer te leggen door van haar te verlangen dat zij de totale voorziening in negen jaar in plaats van in tien jaar moet aflossen.
5.37. De stelling van TVM pensioenfonds dat Achmea de over te dragen waarde onjuist heeft berekend door uit te gaan van een waardeoverdracht per 1 januari 2008 in plaats van per 1 januari 2007 moet verworpen worden.
5.38. Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat niet voor toewijzing vatbaar is de vordering van TVM pensioenfonds tot betaling van primair een bedrag van € 911.739,-- wegens onderfinanciering, subsidiair een bedrag van € 495.919,-- als aanvulling van het tekort in de overdrachtswaarde, althans van een zodanig bedrag als bepaald door de door TVM pensioenfonds aan te wijzen verzekeraar, althans van een zodanig bedrag dat de door de deelnemers opgebouwde pensioenaanspraken per 1 januari 2007 volledig zijn gefinancierd.
5.39. Vooralsnog wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. draagt Achmea op zich bij akte uit te laten omtrent hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 5.23 en 5.24;
6.2. bepaalt dat TVM pensioenfonds in de gelegenheid zal worden gesteld op deze akte bij antwoordakte te reageren;
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst, mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en
mr. R. Feunekes en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2010.