ECLI:NL:RBZUT:2010:BO4377

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
11 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
115686 FARK 10-1639
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vernietiging van erkenning van een kind door niet-biologische vader

In deze zaak heeft de rechtbank Zutphen op 11 november 2010 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van de erkenning van een kind door de man, die niet de biologische vader is. De man heeft het kind van zijn voormalig partner erkend, maar stelt dat hij ten tijde van de erkenning heeft gedwaald. De rechtbank oordeelt dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van dwaling. De man was op de hoogte van het feit dat hij niet de biologische vader was en heeft de erkenning gedaan uit liefde voor de vrouw, met wie hij een gezin wilde vormen. De rechtbank wijst erop dat een beïnvloeding door verliefdheid niet kan worden aangemerkt als een wilsgebrek in de zin van de wet.

De rechtbank gaat verder in op de juridische consequenties van de erkenning en stelt dat de man, ondanks zijn beroep op dwaling, zelf verantwoordelijk is voor zijn beslissing. Hij heeft verklaard dat hij een informatiebrochure heeft ontvangen, maar deze niet volledig heeft doorgelezen. De rechtbank concludeert dat de man niet voldoende heeft aangetoond dat hij door dwaling of misbruik van omstandigheden tot de erkenning is gekomen.

De rechtbank wijst het verzoek van de man af, omdat artikel 1:205 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek geen ruimte biedt voor een toetsing in het belang van de minderjarige in deze situatie. De beslissing van de rechtbank is dat de erkenning niet kan worden vernietigd, en de man blijft juridisch vader van het kind. De uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes en is openbaar gemaakt op 11 november 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Familie
Zaaknummer: 115686 FARK 10-1639
beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 11 november 2010
in de zaak van:
[verzoeker],
verzoeker, hierna te noemen de man,
wonende te [plaats, gemeente],
advocaat: mr. E.M.C. Tinneveld te Arnhem,
en
[verweerster],
verweerster, hierna te noemen de vrouw,
wonende te [plaats, gemeente].
Het verdere procesverloop
Dit verloop blijkt uit:
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 23 september 2010;
- de brief van de bijzonder curator mr. F.J. Bosma van 7 oktober 2010;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 4 november 2010.
De verdere beoordeling
Bij voormelde tussenbeschikking heeft de rechtbank mr. F.J. Bosma benoemd tot bijzonder curator over de minderjarige:
[naam], geboren op [2008 te plaats].
Bij brief van 7 oktober 2010 stelt mr. Bosma dat het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning dient te worden afgewezen. Op het moment van erkenning was de man ervan op de hoogte dat hij niet de biologische vader van de minderjarige is. De man heeft aangegeven op het verzoek van de vrouw te zijn ingegaan, omdat zij dat graag wilde en omdat hem was verzekerd dat dit geen financiële consequenties zou hebben. De vrouw heeft daarentegen aan de bijzonder curator te kennen gegeven dat de man de minderjarige heeft erkend omdat partijen van elkaar hielden en een gezin wilden vormen. De bijzonder curator stelt dat er niet voldoende basis is om vast te stellen dat de man door bedreiging, dwaling of bedrog tot erkenning is bewogen. Dat betekent dat er geen grond is voor vernietiging van de erkenning.
De man verzoekt om vernietiging van de erkenning omdat hij niet de biologische vader van de minderjarige is en hij ten tijde van de erkenning heeft gedwaald. Hij stelt dat hij de consequenties van de erkenning niet heeft overzien. Partijen hebben in april 2009 een relatie gekregen. Op dat moment was er een procedure aanhangig met betrekking tot de omgang tussen de minderjarige en haar biologische vader. De vrouw wilde aan de vaststelling van de omgangsregeling niet meewerken en om haar positie in die procedure te versterken heeft zij de man verzocht om tot erkenning van de minderjarige over te gaan. De man was op dat moment 19 jaar oud en verliefd op de vrouw. Vanuit deze gemoedstoestand was hij bereid om aan haar wensen tegemoet te komen en heeft hij de minderjarige erkend. Vanwege de situatie waarin hij terecht kwam, waarin hij een belangrijk aandeel in de verzorging van de minderjarige voor zijn rekening moest nemen, heeft de man de relatie verbroken. De man heeft en had geen band met de minderjarige en de minderjarige heeft van de man als juridisch vader in de toekomst niets te verwachten. Het is in het belang van de minderjarige te achten dat de erkenning wordt vernietigd, zodat er duidelijkheid komt over haar afkomst.
De vrouw betwist dat het verzoek van de man in het belang van de minderjarige is. Zij stelt dat de man de minderjarige heeft erkend omdat zij samen een gezin wilden vormen. De man heeft deels de zorg over de minderjarige op zich genomen en de minderjarige zei in die tijd papa tegen de man. Naar de mening van de vrouw is er sprake van een band tussen de minderjarige en de man. De vrouw heeft zich nooit gerealiseerd dat de man geen vader voor de minderjarige wilde zijn. Zij wenst dat de man een rol in het leven van de minderjarige blijft spelen. De biologische vader heeft een uur per week omgang met de minderjarige, maar hij wenst haar niet te erkennen.
De rechtbank oordeelt als volgt. Als uitgangspunt geldt dat de man niet terug kan komen op de door hem gedane erkenning, ook als hij, zoals in het onderhavige geval, niet de biologische vader is van de minderjarige. Als uitzondering geldt artikel 1:205 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). In dit artikel is (voor zover van belang) bepaald dat een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank kan worden ingediend door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming tot erkenning te geven. In geval van bedreiging of misbruik van omstandigheden wordt het verzoek door de erkenner niet later ingediend dan een jaar nadat deze invloed heeft opgehouden te werken en in geval van bedrog of dwaling binnen een jaar nadat de verzoeker het bedrog of de dwaling heeft ontdekt.
De man is ontvankelijk in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning, nu hij binnen een jaar na de erkenning van de minderjarige het verzoek heeft ingediend.
Gelet op de inhoud van de overgelegde stukken en het besprokene ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van de erkenning heeft gedwaald. De man was op de hoogte van het feit dat hij niet de biologische vader is van de minderjarige. Partijen waren voornemens om een gezin te vormen en de man heeft de minderjarige erkend uit liefde voor de vrouw. Een beïnvloeding onder invloed van een verliefdheid kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een wilsgebrek in de zin van de wet. Voor zover de man heeft aangevoerd dat hij heeft gedwaald ten aanzien van de juridische consequenties van de erkenning, dient dit voor zijn risico te blijven. De man heeft verklaard dat hij op het gemeentehuis een informatiebrochure heeft ontvangen, die hij niet volledig heeft doorgelezen. Dit wijt hij aan de druk die de vrouw op dat moment op hem legde om direct tot erkenning over te gaan, maar niet is gebleken dat de man niet de mogelijkheid heeft gehad zich te laten voorlichten alvorens te beslissen om tot erkenning over te gaan. Het beroep op dwaling waarop de bepaling van het BW het oog heeft is niet zo ruim dat daaronder ook een beroep op de onderhavige rechtsdwaling zou vallen, die de man immers - door zich tevoren behoorlijk te doen voorlichten - had kunnen voorkomen en die hij aan zichzelf te wijten heeft. Verwezen wordt naar Hof Arnhem 14 maart 2007, LJN: BA0590.
De aangevoerde omstandigheden liggen meer in de sfeer van misbruik van omstandigheden dan van dwaling. Nu de man echter ten tijde van de erkenning meerderjarig was, komt de rechtbank aan een inhoudelijke toetsing op die grond niet toe.
De rechtbank gaat voorts voorbij aan de stelling van de man dat de erkenning in het belang van de minderjarige dient te worden vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank biedt artikel 1:205 lid 1 sub b BW geen ruimte voor een dergelijke toets. De door de advocaat van de man aangehaalde jurisprudentie (Rechtbank Haarlem 20 januari 2009, LJN: BH2867) betreft een toewijzing van een verzoek namens de minderjarige op grond van lid 4 van voormeld artikel, hetgeen in deze zaak niet aan de orde is.
In het licht van het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek afwijzen.
Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2010 in tegenwoordigheid van griffier.