Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 118104 / HA ZA 10-2035
Vonnis van 29 december 2010
[eiseres],
wonende te [plaats, gemeente],
eiseres,
advocaat mr. G. van Lent te Almelo,
[gedaagde],
wonende te [plaats, gemeente],
gedaagde,
advocaat mr. M. Tijseling te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenbeschikking van heden in de procedure met nummer 108451 / FARK 09-2326, waarbij ter zake van de verdeling van de maatschap vonnis is bepaald.
2. De beoordeling
2.1. In het kader van de echtscheidingsprocedure tussen partijen heeft [eiseres] onder meer verdeling van de maatschap van partijen verzocht. Bij beschikking van heden is dat deel van het verzoek verwezen naar de dagvaardingsprocedure.
2.2. Voor de feiten en standpunten wordt verwezen naar voormelde tussenbeschikking. De rechtbank neemt de overwegingen uit die beschikking over en volhardt daarbij.
2.3. Partijen zijn met ingang van 1 januari 1993 een maatschap (agrarisch bedrijf) aangegaan. Zij verschillen van mening over de vraag per welke datum de maatschap is geëindigd. Deze eindigt op grond van artikel 10, zesde lid van de maatschapsovereenkomst onder meer door opzegging of door echtscheiding. [eiseres] sluit aan bij het moment van echtscheiding, [gedaagde] gaat uit van het moment waarop [eiseres] feitelijk is weggegaan.
2.4. In de tussenbeschikking van 25 november 2009 in de procedure met nummer 108451 / FARK 09-2326 is overwogen dat de maatschap na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, wanneer de alimentatieplicht ingaat, zal zijn geëindigd. [gedaagde] heeft daarnaar verwezen en heeft die overweging kennelijk opgevat als een beslissing over het moment van beëindiging van de maatschap, maar dit is niet aldus bedoeld. De alimentatieplicht van [gedaagde] jegens [eiseres] is ingegaan op het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Op dat moment is de maatschap (in ieder geval) geëindigd en om die reden is voor de vaststelling van de partneralimentatie uitgegaan van de jaarstukken op basis van een eenmanszaak. Uit het feit dat voor de partneralimentatie is uitgegaan van de jaarstukken op basis van een eenmanszaak kan overigens evenmin worden afgeleid dat de rechtbank het bedrijf sinds 2007 als een eenmanszaak heeft beschouwd.
2.5. Voor de vraag op welk moment de maatschap is geëindigd dient uitleg van de maatschapsovereenkomst plaats te vinden. Daarbij gaat het niet alleen om de letterlijke bewoordingen in de overeenkomst, maar tevens om hetgeen partijen te dien aanzien hebben verklaard en hetgeen zij over en weer redelijkerwijs mochten verwachten.
2.6. Namens [gedaagde] is aangevoerd dat hij het vertrek van [eiseres] als een opzegging heeft opgevat, nu zij feitelijk uit de maatschap is getreden. Zij heeft daarin na september 2006 geen werkzaamheid of inbreng meer gehad. [eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat haar inbreng uit het in de maatschap aanwezige kapitaal heeft bestaan.
2.7. De rechtbank is van oordeel dat nu geen sprake is van een uitdrukkelijke opzegging, en derhalve geen “behoorlijke kennisgeving” als genoemd in artikel 10, eerste lid sub a. van de maatschapsovereenkomst heeft plaatsgehad, voor de vraag op welk moment de maatschap is geëindigd niet kan worden aangesloten bij dit onderdeel. Voor het eerste lid sub b. geldt hetzelfde. Het enkele feit dat [eiseres] zich niet meer beschikbaar heeft gesteld voor werkzaamheden acht de rechtbank onvoldoende om een stilzwijgende opzegging (voor zover dat al mogelijk zou zijn) aan te nemen. [eiseres] heeft immers gesteld dat zij lichamelijke klachten had en dat zij ook als partijen bij elkaar waren gebleven minder werkzaamheden had kunnen verrichten. [gedaagde] heeft dit betwist, maar heeft ook erkend dat [eiseres] in het verleden klachten had. De rechtbank begrijpt daarnaast uit de gang van zaken dat de werkzaamheden van [eiseres] zich met name concentreerden op de ijsboerderij, die nu juist geen onderdeel van de maatschap is.
2.8. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is namens [gedaagde] aangevoerd dat hij de maatschap alsnog heeft opgezegd. Uit de stukken blijkt niet wanneer dit het geval is geweest, maar in ieder geval is dit aanmerkelijk later geweest, te weten toen hij vernam dat [eiseres] zich op het standpunt stelde dat de maatschap nog bestond. De rechtbank begrijpt daaruit dat [gedaagde] deze opzegging heeft gedaan “voor zover nodig”. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de echtscheiding leidend dient te zijn voor de vraag op welk moment de maatschap is geëindigd. Anders dan [eiseres] gaat de rechtbank daarbij in de onderhavige situatie niet uit van het moment van inschrijving van de echtscheidings-beschikking in de registers van de burgerlijke stand, maar van het moment van indiening van het echtscheidingsverzoek, 19 oktober 2006. Daartoe wordt overwogen dat niet geheel duidelijk is wat partijen voor ogen heeft gestaan bij de ontbinding van de maatschap op grond van echtscheiding. Juridisch beschouwd is pas sprake van een echtscheiding wanneer de desbetreffende beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In de praktijk beschouwen mensen zich echter veelal al gescheiden voordat dit formeel is geregeld. In dit geval komt daarbij dat partijen als gevolg van een langdurig mediationtraject al zeer lang (meer dan drie jaar) feitelijk uit elkaar waren voordat de echtscheiding is uitgesproken. Gesteld noch gebleken is dat partijen die mogelijkheid onder ogen hebben gezien bij het aangaan van de overeenkomst. Uit de tekst van de overeenkomst blijkt dit niet en deze gang van zaken wijkt ook af van hetgeen gebruikelijk is in echtscheidings-procedures, waarin veelal de echtscheiding al wordt uitgesproken en ingeschreven voordat overeenstemming bestaat over de volledige financiële afwikkeling. [gedaagde] heeft bovendien onbetwist verklaard dat het sluiten van de maatschapsovereenkomst een vorm van compensatie voor de huwelijksvoorwaarden was. Waar de verrekenplicht op grond van de huwelijksvoorwaarden is geëindigd op het moment van indiening van het echtscheidings-verzoek (artikel 1:141 lid 2 juncto artikel 1:142 lid 1 sub b. van het Burgerlijk Wetboek), moet ervan worden uitgegaan dat partijen hebben bedoeld bij dat tijdstip aan te sluiten voor de financiële afwikkeling van de tussen hen bestaande zakelijke relatie als deelgenoten in de maatschap. Een redelijke uitleg van de maatschapsovereenkomst brengt dan ook mee dat de maatschap op 19 oktober 2006 is geëindigd.
2.9. Volledigheidshalve wordt op deze plaats overwogen dat de rechtbank geen aanleiding ziet uit te gaan van 24 september 2006 (de datum van vertrek van [eiseres]) voor het einde van de verrekenplicht, nu artikel 10 lid 5 van de akte van huwelijksvoorwaarden daarbij alleen aansluit in het geval dat sprake is van onredelijk gedrag, en - nu per saldo [gedaagde] een bedrag aan [eiseres] zou moeten betalen - dan ook nog alleen in het geval dat sprake was van onredelijk gedrag van [eiseres]. Dat daarvan sprake was en dat dit de reden voor het beëindigen van de samenleving is geweest, is gesteld noch gebleken.
2.10. Uitgaande van de jaarrekeningen over 2006, die bij de brief van mr. L.A.M. van Kippersluis van 3 september 2009 zijn overgelegd, is per 31 december 2006 sprake van een bedrijfsvermogen van [gedaagde] van € 126.519,-- en van [eiseres] van € 127.478,--. Beide bedragen zijn lager dan die per 31 december 2005. Uit pagina 18 van de jaarrekening blijkt dat [eiseres] een lager bedrag aan overwinst heeft toegedeeld gekregen dan [gedaagde], te weten € 18.200,-- tegenover € 30.989,--. De verhouding is 37% : 63% (zie p. 31) waarmee kennelijk is uitgegaan van 270 dagen aan de zijde van [eiseres] (de rechtbank heeft dit niet direct kunnen afleiden uit de stukken, maar zelf berekend).
2.11. Inhoudelijk heeft [eiseres] geen verweer gevoerd tegen de gehanteerde bedragen en evenmin is verweer gevoerd tegen de wijze van vaststelling van het aandeel in de winst. Zij heeft de jaarstukken enkel niet goedgekeurd vanwege het feit dat de onderneming vanaf 24 september 2006 als een eenmanszaak is beschouwd. De jaarstukken van 2006 zijn dan ook als uitgangspunt te gebruiken. Nu echter niet van 24 september, maar van 19 oktober 2006 dient te worden uitgegaan als datum van beëindiging van de maatschap, heeft [eiseres] over 2006 recht op 292/365 x 50% van de totale overwinst van € 49.189,-- (resultaat p. 12) oftewel € 19.676,--. Voor de man dient op de peildatum 19 oktober 2006 aan de inkomstenkant van hetzelfde bedrag van € 19.676,-- te worden uitgegaan. Het meerdere wordt immers geacht betrekking te hebben op de periode ná beëindiging van de maatschap, zodat dit in de onderlinge verhouding buiten beschouwing blijft.
2.12. Met inachtneming hiervan dient een balans te worden opgemaakt op grond van de uitgangspunten als vermeld in artikel 11 van de maatschapsovereenkomst. Partijen dienen zich er bij akte over uit te laten of zij deze balans in overleg wensen te laten opstellen door de GIBO Groep dan wel een andere accountant, ofwel deze wensen te laten opstellen door een door de rechtbank aan te wijzen deskundige. In het laatste geval dienen partijen zich tevens uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige en eventueel aan deze te stellen vragen. De rechtbank ziet in het feit dat partijen gewezen echtelieden zijn aanleiding te bepalen dat de kosten van de deskundige door partijen elk voor de helft dienen te worden gedragen.
2.13. Voor zover relevant kan [gedaagde] zich in de te nemen akte tevens uitlaten over de vordering op de ijssalon in verband met gedane investeringen, waarover in punt 11. van de brief van mr. Tijsseling van 20 juli 2010 is geschreven, nu niet duidelijk is of dit alleen voor de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden of ook voor de verdeling van de maatschap van belang is.
2.14. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 12 januari 2011 voor het nemen van een akte door beide partijen om zich uit te laten over de vraag of zij de balans, op te maken op grond van de uitgangspunten als vermeld in artikel 11 van de maatschapsovereenkomst, in overleg wensen te laten opstellen door de GIBO Groep dan wel een andere accountant, ofwel deze wensen te laten opstellen door een door de rechtbank aan te wijzen deskundige en in dat laatste geval over de persoon van de te benoemen deskundige en eventueel aan deze te stellen vragen,
3.2. bepaalt dat partijen vervolgens in de gelegenheid zullen worden gesteld een antwoordakte te nemen,
3.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Eskes en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2010.