In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen is behandeld, hebben eisers, bestaande uit drie personen, een vordering ingesteld tegen gedaagden, twee personen, met betrekking tot een geldlening van € 16.704,60. De achtergrond van de zaak betreft een hypothecaire geldlening die gedaagden in 2008 hebben afgesloten voor de aankoop van een woning. De eisers, erfgenamen van de heer [naam A], stellen dat gedaagden de lening niet hebben terugbetaald, ondanks herhaalde aanmaningen. De rechtbank heeft in eerdere procedures vastgesteld dat gedaagden niet in hun bewijs zijn geslaagd dat zij het bedrag aan [naam A] hebben terugbetaald. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vordering van [naam Vastgoed BV] tegen gedaagden niet voldoende was onderbouwd, wat leidde tot een vernietiging van een eerder vonnis door het gerechtshof.
De procedure omvatte een dagvaarding van 13 maart 2012, een incidentele vordering, en een comparitie van partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagden in verzuim zijn geraakt en dat de wettelijke rente vanaf 19 maart 2012 verschuldigd is. De rechtbank heeft de vordering van eisers toegewezen en gedaagden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het gelegde conservatoir beslag gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van de zaak.
De uitspraak van de rechtbank benadrukt de eisen aan bewijsaanbod en de rol van getuigenverklaringen in civiele procedures. De rechtbank heeft de vordering in het incident van gedaagden afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 28 augustus 2012 door de kantonrechter M.C.J. Heessels.