RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Familie
Zaaknummer: 127789 FA RK 12-134
beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 27 juli 2012
[verzoeker]
wonende te Brummen,
verzoeker, verder te noemen de man,
advocaat: mr. M.S.F. Ilahibaks-Gulzar te Utrecht,
[verweerster],
wonende te Brummen,
verweerster, verder te noemen de vrouw,
advocaat: mr. F.E. van Nisselrooij te Zutphen.
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 23 januari 2012;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, ingekomen op 2 februari 2012;
- het verweerschrift op het zelfstandige verzoek, met bijlagen, ingekomen op 20 maart 2012;
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 27 maart 2012;
- het journaalbericht van mr. Van Nisselrooij van 11 mei 2012 met als bijlage de machtiging van de jongmeerderjarige;
- het journaalbericht met bijlagen van mr. Ilahibaks-Gulzar van 14 mei 2012;
- het journaalbericht met bijlagen van mr. Ilahibaks-Gulzar van 15 mei 2012;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 21 mei 2012.
Uit het huwelijk tussen de vrouw en de man zijn de navolgende kinderen geboren:
- [kind A], geboren op [1994] in de gemeente Brummen,
- [kind B], geboren op [1998] te Brummen,
- [kind C], geboren op [1999] te Brummen, en
- [kind D], geboren op [2007] te Brummen.
Bij beschikking van deze rechtbank van 28 december 2011 is tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 22 februari 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
In die beschikking is onder meer bepaald dat de man ten behoeve van voornoemde minderjarigen een onderhoudsbijdrage dient te voldoen van € 59,75 per kind per maand.
De man verzoekt dat de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking van 28 december 2011 zal wijzigen en de daarin vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde kinderen zal vaststellen op € 44,75 per kind per maand en vanaf 28 mei 2012 op € 34,50 per kind per maand.
Hij stelt dat de beschikking door wijziging van omstandigheden aan zijn zijde niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Hij is arbeidsongeschikt geraakt, wat tot een inkomensvermindering heeft geleid.
Het verweer tevens zelfstandig verzoek
De vrouw verzoekt dat de rechtbank de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel dat verzoek zal afwijzen. Zij verzoekt de rechtbank de bijdragen voor [kind B] en [kind C] op € 136,-- per kind per maand te bepalen en op € 10,-- per kind per maand voor [kind A] en [kind D].
Zij betwist dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, in ieder geval dat deze van structurele aard is en dient te leiden tot een verlaging van de kinderalimentatie. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat wel sprake is van een wijziging van omstandigheden, is de vrouw van oordeel dat de man vrijwel dezelfde draagkracht heeft als voorheen en dat, indien rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van fiscaal voordeel bij ongelijke verdeling van de draagkracht, de man zelfs meer kan betalen.
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 Burgerlijk Wetboek kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Uit de brief van Landal Greenparks aan de man van 4 mei 2012 (prod. 3 bij de brief van mr. Ilahibaks-Gulzar van 14 mei 2012) blijkt dat de man zich op 28 mei 2011 heeft ziek gemeld en dat op 4 mei 2012 nog immers sprake was van ziekte van de man. In de brief is toegelicht hoe de loonontwikkeling gedurende ziekte is. Het eerste halfjaar wordt het volledige salaris doorbetaald, vervolgens een half jaar 90%, een half jaar 85% en een half jaar 80%. Na twee jaar resteert 70%.
De man heeft aangevoerd dat hij nog slechts twee uur per dag op therapeutische basis werkt. Hij heeft echter geen stukken overgelegd waaruit zijn medische status blijkt of een prognose. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat op basis van de brief van 4 mei 2012 in elk geval kan worden vastgesteld dat sprake is van ziekte van langere duur, die leidt tot een structureel lager inkomen. Dit betekent een relevante wijziging van omstandigheden, die een onderzoek naar de draagkracht van de man rechtvaardigt.
De behoefte van de kinderen staat in beginsel niet ter discussie. Namens de man is wel aangevoerd dat [kind A] eigen inkomsten heeft, maar de man heeft niet aangevoerd dat [kind A] in het geheel geen behoefte meer zou hebben en gelet op zijn beperkte draagkracht is onvoldoende gesteld door de man om aan te nemen dat [kind A] geen behoefte meer zou hebben aan de bestaande bijdrage, te meer nu [kind A] heeft verklaard dat hij hetgeen hij verdient uitgeeft aan rijlessen.
De rechtbank is van oordeel dat de ingangsdatum van een eventuele wijziging in de bijdrage niet eerder dient in te gaan dan per 1 februari 2012, nu de vrouw eerst vanaf dat moment rekening heeft hoeven houden met een wijziging. De beschikking waarvan wijziging is verzocht dateert immers van 28 december 2011. De man heeft verklaard dat hij in het kader van die procedure niet heeft aangevoerd dat hij arbeidsongeschikt was omdat hij het verzuimbeleid van zijn werkgever niet kende en het verlies aan inkomsten hem daardoor ook niet eerder bekend was. Dit is een situatie die naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van de man dient te blijven. Vanaf het moment dat de man wijziging heeft verzocht, kon de vrouw pas rekening houden met een wijziging.
Partijen zijn verdeeld over de draagkracht van de man. De rechtbank zal in twee periodes rekenen, te weten van 1 februari tot 1 juni 2012 en vanaf 1 juni 2012. Of de man eind november opnieuw inkomen inlevert, is onzeker, omdat geen prognose van zijn herstel is overgelegd. Daarmee wordt dan ook geen rekening gehouden.
Ter beoordeling van de draagkracht van de man rekent de rechtbank op grond van de overgelegde salarisspecificaties over januari en februari 2012 met een maandsalaris van € 1.855,69, verminderd met (in situatie 1, tot 1 juni 2012) € 185,57 respectievelijk (in situatie 2, vanaf 1 juni 2012) € 278,35 en vermeerderd met 8% vakantiegeld over het restant.
Rekening houdend met alles op jaarbasis - de pensioenpremie ad € 878,--, de WGA-premie ad € 35,--, de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (in situatie 1 € 1.472,-- op jaarbasis, in situatie 2 € 1.387,--), de algemene heffingskorting ad € 2.033,--, de arbeidskorting ad € 1.611,-- en de inkomensheffing, berekent de rechtbank het besteedbare inkomen van de man - na aftrek van voormelde inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage Zorgverzekeringswet - op afgerond € 1.394,-- per maand in situatie 1 en op afgerond € 1.339,-- in situatie 2.
Bij de bepaling van het draagkrachtloze inkomen van de man is de rechtbank uitgegaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 935,-- (situatie 1) en € 936,-- (situatie 2) per maand minus de wooncomponent van € 213,-- en van de navolgende lasten op maandbasis:
- de huur ad € 352,80;
- de totale premie Zorgverzekeringswet ad € 54,03, zijnde de basis- en aanvullende premie ad € 144,70 vermeerderd met het verplichte eigen risico van € 18,33 per maand en verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW ad € 49,-- per maand evenals de zorgtoeslag, ambtshalve herberekend op € 60,--.
Voor zover de man niet tussentijds een hogere zorgtoeslag kan aanvragen vanwege zijn geleidelijk dalende inkomsten, acht de rechtbank het redelijk bij de bepaling van zijn draagkracht toch rekening te houden met de uiteindelijk te verkrijgen zorgtoeslag, waarbij de man de kosten mogelijk voor een deel eerst uit zijn vrije ruimte zal moeten voldoen, nu de man uiteindelijk wel de beschikking zal krijgen over dit geld en kinderalimentatie een hoge prioriteit heeft.
De rechtbank acht wel voldoende onderbouwd dat de man ziektekosten maakt die onder het eigen risico vallen, zodat daarmee wel gerekend wordt.
De rechtbank ziet geen aanleiding rekening te houden met het bedrag van € 5,99 die samenhangt met het sociaal fonds, nu die last geen prioriteit heeft boven het betalen van kinderalimentatie. Aannemelijk is dat die kosten er tijdens het huwelijk ook waren en niettemin kon de man in de kosten van verzorging van de kinderen voorzien.
In situatie 1 heeft de man een draagkrachtruimte van € 265,--, in situatie 2 is de draagkrachtruimte € 209,-- per maand. Van beide bedragen is 70% beschikbaar voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Dat is respectievelijk € 186,-- en € 146,--. Dit zou neerkomen op achtereenvolgens € 46,50 en € 36,50 per kind per maand.
De vrouw heeft verzocht de alimentatie niet evenredig over de vier kinderen te verdelen, maar zodanig dat fiscaal voordeel behaald kan worden door de man. Als gevolg daarvan wordt het totaalbedrag hoger zonder dat dit ten laste van de draagkracht van de man gaat. De man heeft zich hiertegen verzet, omdat hij wil voorkomen dat de kinderen het gevoel krijgen (al dan niet aangepraat door de vrouw) dat hij voor sommigen wel en voor anderen niet betaalt. De rechtbank volgt de man in zijn standpunt voor zover het [kind A] betreft. Hij is inmiddels jongmeerderjarig en heeft een eigen recht. Hij heeft er geen belang bij slechts € 10,-- te ontvangen ten gunste van de jongere kinderen. Daarom zal de bijdrage voor hem op € 46,50 respectievelijk € 36,50 per maand worden bepaald. Voor de andere kinderen maakt het minder verschil, in die zin dat de man een totaalbedrag aan de vrouw (dan wel de gemeente in situatie van bijstandsverhaal) zal betalen en alle kinderen er belang bij hebben dat een zo hoog mogelijk totaalbedrag ter beschikking van het gezin komt te staan. Over de afgelopen maanden zal de man echter dit fiscale voordeel feitelijk niet meer te gelde kunnen maken. Daarom zal alleen in situatie 2 gedifferentieerd worden. Dit leidt ertoe dat aan elk van de kinderen in situatie 1 een bedrag van € 46,50 wordt toegerekend. In situatie 2 wordt aan [kind B] een bedrag van € 136,-- per maand toegekend, waarmee de man € 58,-- belastingvoordeel ontvangt. Dit betekent dat in situatie 2 in totaal € 204,-- beschikbaar is. De vast te stellen bijdragen worden daarmee:
€ 36,50 voor [kind A], € 136,-- voor [kind B], € 15,75 voor [kind C] en € 15,75 voor [kind D].
De rechtbank acht deze bedragen in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal deze vaststellen.
wijzigt de bij beschikking van deze rechtbank van 28 december 2011 bepaalde bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige:
[kind A], geboren op [1994] in de gemeente Brummen,
en de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen
[kind B], geboren op [1998] te Brummen
[kind C], geboren op [1999] te Brummen,
[kind D], geboren op [2007] te Brummen;
stelt deze bijdragen met ingang van 1 februari 2012 vast op een bedrag van € 46,50 (zesenveertig euro en vijftig eurocent) per kind per maand en met ingang van 1 juni 2012 als volgt:
voor [kind A] € 36,50 (zesendertig euro en vijftig eurocent) per maand;
voor [kind B] € 136,-- (eenhonderdzesendertig euro) per maand;
voor [kind C] en [kind D] elk € 15,75 (vijftien euro en vijfenzeventig eurocent) per kind per maand,
voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling door de man te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juli 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.