RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Familie
Zaaknummer: 123770 FA RK 11-1487
beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 10 februari 2012
[verzoekster],
wonende te [plaats],
verzoekster, hierna te noemen de vrouw,
advocaat: aanvankelijk mr. T.A.M. Drubbel te Almere,
thans mr. R.P. Zwarts te Arnhem,
[verweerder],
wonende te [plaats],
verweerder, hierna te noemen de man,
advocaat: mr. E.M. Elferink te Hengelo (O).
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 12 juli 2011, zoals gerectificeerd op 16 augustus 2011;
- het exploot van betekening van 19 juli 2011;
- het herstelexploot van betekening van 5 augustus 2011;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, ingekomen op 30 september 2011;
- het verweerschrift tegen het zelfstandige verzoek, ingekomen op 25 oktober 2011;
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 3 november 2011;
- het journaalbericht met bijlagen van 20 december 2011 van mr. Elfrink;
- het journaalbericht met bijlagen van 23 december 2011 van mr. Zwarts;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 4 januari 2012.
De vrouw en de man, die de Nederlandse nationaliteit bezitten, zijn op [1999 te plaats] met elkaar gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen.
Zij zijn ouders van de navolgende minderjarige kinderen:
- [kind A], geboren op [2005 te plaats], en
- [kind B], geboren op [2008 te plaats].
De vrouw verzoekt - na wijziging - dat de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a) tussen partijen de echtscheiding zal uitspreken;
b) zal bepalen dat de minderjarige [kind A] haar hoofdverblijfplaats bij haar zal hebben en dat de minderjarige [kind B] haar hoofdverblijfplaats bij de man heeft;
c) de verdeling zal bevelen van de huwelijksgoederengemeenschap, met benoeming van een notaris en onzijdige personen;
d) een beslissing zal geven omtrent de kosten van de procedure.
Zij stelt, naast hetgeen hiervoor als vaststaand is weergegeven, dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht.
Het verweer tevens zelfstandig verzoek
De man stemt in met het uiteindelijke verzoek onder b. Hij verzoekt voorts dat de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- tussen partijen de echtscheiding zal uitspreken;
- zal verstaan dat gezamenlijk belast blijven met het ouderlijk gezag over de kinderen en het ouderschapsplan onderdeel zal laten uitmaken van de beschikking;
- zal bepalen dat de vrouw zal bijdragen in de kosten van zijn levensonderhoud met een bedrag van € 2.000,-- per maand;
- zal bepalen dat de vrouw zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen met een bedrag van € 597,50 per kind per maand;
- de verdeling zal bevelen van de huwelijksgoederengemeenschap, met benoeming van een notaris en onzijdige personen.
Hij stelt dat de kinderen en hij behoefte hebben aan en de vrouw draagkracht heeft voor de gevraagde bijdragen.
Het verweer op het zelfstandig verzoek
De vrouw verzoekt dat de rechtbank het zelfstandige verzoek met betrekking tot de door de man gevraagde partner- en kinderalimentatie zal afwijzen.
Zij betwist de behoefte van de man aan de door hem gevraagde bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud. De man dient inzage te geven in zijn financiële positie. De vrouw heeft een ziektewetuitkering, terwijl haar tijdelijke contract na 2011 niet zal worden verlengd. Mede in verband met haar lasten heeft zij geen draagkracht voor een bijdrage aan de man. Ten aanzien van de gevraagde kinderbijdrage zal er - afhankelijk van de vast te stellen zorgregeling - een verdeling van de lasten van de kinderen tussen partijen dienen te worden gemaakt, waarna voor hen eventueel een bijdrage kan worden vastgesteld.
Nu partijen het erover eens zijn dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht, is het door beide partijen gedane verzoek tot echtscheiding voor toewijzing vatbaar.
De door elk van partijen gevraagde nevenvoorziening met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederen¬gemeenschap is voor toewijzing vatbaar, nu daartegen door de man noch de vrouw verweer is gevoerd.
Partijen zijn het ter terechtzitting in het kader van de gedeelde zorg over de kinderen eens geworden over hun formele hoofdverblijfplaats, aldus dat bij elk van hen een van hun beide minderjarige kinderen zal worden ingeschreven. Tegen het voorstel van de vrouw is door de man geen verweer gevoerd. De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats dan ook aldus bepalen. Partijen zullen deze afspraak in onderling overleg uitvoeren.
Nu uit de wet voortvloeit dat het gezamenlijke gezag na echtscheiding voortduurt, is terzake geen uitspraak van de rechtbank nodig. Tegen het verzoek tot opneming van het ouderschapsplan is geen verweer gevoerd, zodat dit als na te melden wordt toegewezen.
Ten aanzien van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide minderjarige kinderen voor de periodes dat de kinderen bij elk van partijen verblijven, gaat de rechtbank er met het oog op hun co-ouderschap van uit dat partijen zelf afspraken dienen te maken over de wijze waarop de kosten van de kinderen tussen hen worden verdeeld. Aan het verzoek van de man om een bijdrage in de kosten kan pas worden toegekomen indien hij meer dan de gebruikelijke verblijfskosten voor zijn rekening neemt. Dat dit het geval is, blijkt niet uit het door hem overgelegde ouderschapsplan, waarin is opgenomen dat partijen naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen. Niet is bepaald op welke wijze dit gebeurt. Voor zover de vrouw reeds in natura bijdraagt overeenkomstig haar aandeel, is er geen ruimte voor betaling van een bijdrage aan de man. De man heeft terzake onvoldoende gesteld, zodat het verzoek in zoverre wordt afgewezen.
Partijen zijn verdeeld over de behoefte van de man aan een bijdrage in zijn levensonderhoud.
De rechtbank zal allereerst het gezinsinkomen (het totale netto inkomen van elk van partijen) berekenen ten tijde van het uiteengaan van partijen. Aan de zijde van de vrouw gaat de rechtbank ten aanzien van de winst uit onderneming uit van de aangifte IB over 2009, nu recentere gegevens ontbreken en de vrouw niet heeft aangevoerd dat dit inkomen in de periode daarna wezenlijk anders was. In 2009 bedroeg de winst uit onderneming € 104.241,--. Het inkomen uit dienstbetrekking bij de [universiteit] bedroeg in 2010 € 22.149,-- (fiscaal jaarinkomen volgens de loonstrook) en het inkomen bij de [maatschappelijke dienstverlening] was in 2010 € 25.221,-- (gezien het jaarloon genoemd onder de vaste gegevens bij de salarisspecificatie van november 2011, in welk bedrag tevens een tegemoetkoming aanvullende ZVW is verdisconteerd). Rekening houdend met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage inzake de Zorgverzekeringswet, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het besteedbare inkomen van de vrouw (op basis van de cijfers zoals die in 2011 golden) op € 7.460,-- per maand netto.
Aan de zijde van de man gaat de rechtbank voor het jaar 2010 uit van de door hem over dat jaar overgelegde jaarstukken, tegen de juistheid waarvan door de vrouw inhoudelijk geen argumenten zijn aangevoerd. Blijkens deze stukken is er sprake van een verlies in de eenmanszaak van de man [naam 1] van € 51.952,--. Daarnaast blijkt er een verlies in [naam 2] van € 907,--. Gelet op het feit dat aldus geen belasting verschuldigd zal zijn, wordt het geleden verlies van de eenmanszaak van de man meegewogen tot een netto bedrag van € 4.329,-- per maand. Tussen partijen is niet in discussie dat uit het inkomen van de vrouw de tekorten in de eenmanszaak van de man zijn aangevuld. De inkomsten van de vrouw zijn in zoverre dan ook niet besteed aan het huishouden en hebben niet behoefteverhogend gewerkt. Daarom rekent de rechtbank dus tot het gezinsinkomen van partijen de netto inkomsten van de vrouw verminderd met het bedrag ad € 4.329,--, waardoor het gezinsinkomen € 3.131,-- per maand netto per maand bedraagt.
In het ouderschapsplan is het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen (zonder bijtelling van de kinderbijslag) bepaald op € 545,-- en de rechtbank zal daarbij aansluiten.
Na aftrek van deze kosten van de kinderen resteert een besteedbaar gezinsinkomen van € 2.586,-- per maand. De rechtbank is van oordeel dat de man behoefte heeft aan 60% van voormelde besteedbaar maand¬inkomen, oftewel € 2.400,-- per maand, nu een eenpersoonshuishouden per persoon in zijn algemeenheid duurder is dan een tweepersoons. De man heeft daarom behoefte aan een bijdrage van de vrouw van € 1.551,-- netto per maand, hetgeen gebruteerd ten minste € 2.000,--oplevert, zodat de verzochte bijdrage zijn behoefte niet overstijgt.
De rechtbank is van oordeel dat deze behoefte wel degelijk huwelijksgerelateerd is. De alimentatieverplichting is gebaseerd op de lotsverbondenheid van de echtelieden. De vrouw heeft de man door haar werkzaamheden en inkomsten in staat gesteld zijn onderneming(en) te starten en te blijven uitoefenen. Daartoe had zijn geen juridische verplichting, haar bereidheid daartoe onderstreept juist de lotsverbondenheid van partijen.
Ten aanzien van de verdiencapaciteit van de man overweegt de rechtbank als volgt.
Vast is komen te staan dat de ondernemingen bij gebrek aan winst zullen moeten worden opgeheven. De man dient naar het oordeel van de rechtbank nog enige tijd voor liquidatie te worden gegund. Gelet op de verklaringen van de man acht de rechtbank het redelijk hem een termijn verlenen tot uiterlijk 1 januari 2013 om op zoek te gaan naar vervangende werkzaamheden. Alsdan acht de rechtbank de man in beginsel in staat in zijn hiervoor berekende huwelijks-gerelateerde behoefte te voorzien, nu hij niet heeft betwist dat hij in het verleden als autoverkoper een goed inkomen had. Voor de periode tot dat moment dient berekend te worden of de vrouw een bijdrage aan de man kan leveren.
Partijen zijn verdeeld over de draagkracht van de vrouw. Ter beoordeling daarvan rekent de rechtbank - op grond van de overge¬legde bescheiden, met name de salarisspecificaties over de maanden augustus, september, oktober en november 2011 van de [universiteit] - met een bruto maandinkomen van € 1.134,60 vermeerderd met 8% vakantiegeld en een eindejaarsuikering van € 1.130,--, alsmede met een bruto Ziektewetuitkering, aan de hand van de overgelegde berekening begroot op € 27.664,-- per jaar.
Rekening houdend met alles op jaarbasis - de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage inzake de Zorgverzekeringswet ad € 3.088,--, het eigenwoningforfait ad € 3.371,--, de hypotheekrente ad € 27.492,--, de algemene heffingskorting ad € 2.033,--, de arbeidskorting ad € 965,--, de alleenstaande ouderkorting ad € 1.627,--, de inkomensafhankelijke combinatiekorting ad € 1.464,-- en de inkomensheffing ad € 1.658,--, berekent de rechtbank het netto besteedbare inkomen van de vrouw - na aftrek van voormelde inkomens-afhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet - op afgerond € 3.486,-- per maand.
Bij de bepaling van het draagkrachtloze inkomen van de vrouw is de rechtbank uitgegaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 935,-- per maand minus de wooncomponent van € 213,-- en van de navolgende lasten op maandbasis:
- de hypotheekrente ad € 2.291,--;
- de hypothecaire aflossing/de premie levensverzekering ad € 74,--;
- het forfait overige eigenaarslasten ad € 95,--;
- de totale premie Zorgverzekeringswet ad € 62,--, zijnde de basis- en aanvullende premie van € 111,-- verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW ad € 49,--;
- de rente van € 245,-- per maand op het rekening-courantkrediet.
Aldus bedragen de lasten € 3.489,-- per maand. Aannemende dat de vrouw bovendien ten minste de helft van de kosten van de kinderen zal voldoen, heeft de vrouw geen draagkracht om met enig bedrag bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de man. Daarom zal het daartoe door de man gedane verzoek worden afgewezen.
In de omstandigheid dat de vrouw en de man echtelieden zijn, ziet de rechtbank aanleiding de kosten van deze procedure tussen hen te compenseren als na te melden.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen op [1999 te plaats] met elkaar gehuwd;
beveelt dat partijen, nadat deze beschikking voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, met elkaar overgaan tot verdeling van de gemeenschap ten overstaan van een (door hen zelf te kiezen) notaris;
benoemt - echter alleen voor het geval dat zij over de keuze van een notaris niet tot overeenstemming kunnen komen - mr. E.J. de Jonge, notaris gevestigd te Harderwijk, of diens waarnemer of opvolger en bepaalt dat:
- als de vrouw niet meewerkt aan de verdeling, mr. F.W. Aartsen, advocaat te Harderwijk, als haar vertegenwoordiger zal optreden;
- als de man niet meewerkt aan de verdeling, mr. D. van Haaften, advocaat te Harderwijk, als zijn vertegenwoordiger zal optreden;
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind:
[kind A], geboren op [2005 te plaats],
bij de vrouw zal zijn;
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind:
[kind B], geboren op [2008 te plaats],
bij de man zal zijn;
verklaart deze beschikking, met uitzondering van de beslissing omtrent de echtscheiding, tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van dit geding aldus dat iedere partij met de eigen kosten belast blijft;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.