RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Familie
Zaaknummer: 130454 FA RK 12-955
beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 2 november 2012
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker, verder te noemen de man,
advocaat: mr. M.G. Bolijn van der Linden te Apeldoorn,
[verweerster],
wonende te [plaats],
verweerster, verder te noemen de vrouw,
advocaat: mr. S.W.F. Rouwette te Apeldoorn.
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 15 mei 2012;
- het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 10 juli 2012;
- de brief van 11 juli 2012 van de griffier van deze rechtbank;
- het journaalbericht van 11 oktober 2012 van mr. Bolijn van der Linden, met bijlagen;
- de journaalberichten van 11 oktober en 17 oktober 2012 van mr. Rouwette, beide met bijlagen;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 22 oktober 2012.
Partijen zijn op [2000] te Apeldoorn met elkaar gehuwd. Tussen hen is de echtscheiding uitgesproken bij beschikking van deze rechtbank van 19 oktober 2011. Die beschikking is op 27 oktober 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Apeldoorn.
Partijen hebben het volgende minderjarige kind: [kind A], geboren op [2003 te plaats].
Bij voormelde beschikking van 19 oktober 2011 is bepaald dat de man aan de vrouw voor levensonderhoud bij vooruitbetaling zal betalen een bedrag van € 255,-- per maand.
Voorts is bij die beschikking bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige bij vooruitbetaling een bedrag van € 388,-- per maand aan de vrouw zal betalen. Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de alimentatie voor de vrouw thans € 258,31 per maand en de kinderalimentatie € 393,04 per maand.
Het verzoek
De man verzoekt dat de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking van (de rechtbank leest) 19 oktober 2011 zal wijzigen en de bijdrage voor de minderjarige dochter van partijen op € 256,50 per maand zal stellen en de bijdrage voor de vrouw op nihil, althans op een zodanig bedrag als de rechtbank juist zal oordelen.
De man stelt dat de echtscheidingsbeschikking van 19 oktober 2011 door wijziging van omstandigheden niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
De vrouw verzoekt dat de rechtbank de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk zal verklaren, dan wel de verzoeken van de man zal afwijzen, dan wel een zodanige bijdrage voor de vrouw en de minderjarige zal vaststellen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
De vrouw betwist dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Voor zover de rechtbank mocht oordelen dat de omstandigheden sinds de beschikking van 19 oktober 2011 zijn gewijzigd, stelt de vrouw zich op het standpunt dat dit niet tot een verlaging van de bijdragen moet leiden.
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 Burgerlijk Wetboek kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
De man heeft als wijziging van omstandigheden aangevoerd dat hij op 31 januari 2012 een geregistreerd partnerschap is aangegaan met zijn partner en dat hij samen met haar een dochter heeft gekregen. De man heeft voorts naar voren gebracht dat zijn woonlasten sinds voormelde beschikking van 19 oktober 2011 zijn gewijzigd en dat hij onderhoudsplichtig is ten opzichte van de kinderen van zijn nieuwe partner.
De vrouw betwist dat er zich in de periode van 19 oktober 2011 tot de datum van indiening van het verzoekschrift (11 mei 2012) omstandigheden hebben voorgedaan die op 19 oktober 2011 onbekend waren. Zij heeft naar voren gebracht dat de man vanaf oktober/november 2010 tezamen met zijn huidige partner en haar kinderen in dezelfde woning woonde als nu en dat de man ten tijde van het maken van de afspraken volledig op de hoogte was van de woonlasten die hij had en na de ontbinding van het huwelijk zou gaan hebben. De vrouw betwist dat de geboorte van de dochter van de man en zijn huidige partner een nieuw feit was toen de afspraken tussen partijen werden bekrachtigd. Ten slotte stelt de vrouw dat partijen de alimentatieafspraken welbewust hebben gemaakt.
De rechtbank stelt voorop dat als onweersproken tussen partijen vaststaat dat de bij voormelde beschikking van 19 oktober 2011 vastgestelde bijdragen voor de vrouw en de minderjarige in het kader van de mediation door partijen zijn overeengekomen en dat die bijdragen nadien bij rechterlijke uitspraak zijn bekrachtigd.
Ten aanzien van de geboorte van de dochter van de man en zijn huidige partner, [kind B], heeft de man er uitdrukkelijk voor gekozen de overeengekomen alimentatie in stand te laten en ten tijde van de echtscheiding niet aan de orde te stellen dat een wijziging van de alimentatie nodig zou zijn, bijvoorbeeld vanaf de geboorte van de minderjarige [kind B]. De echtscheiding is tot stand gekomen in het zicht van haar geboorte. De man heeft er niettemin mee ingestemd dat de alimentatie werd vastgesteld op de hiervoor genoemde bedragen. Gelet op de afspraken die partijen hebben gemaakt en de gedragingen van de man, die in de echtscheidingsprocedure heeft verzocht de bijdragen voor de vrouw en de minderjarige [kind A] toe te wijzen, heeft de vrouw mogen begrijpen dat de man ermee instemde deze bijdragen ook na de geboorte van [kind B] te blijven betalen, waartegenover de man er rekening mee moest houden dat deze bijdragen niet zouden worden gewijzigd.
Anders ligt dat met betrekking tot het geregistreerd partnerschap van de man. Weliswaar is aannemelijk geworden dat er een voornemen was om op enig moment met de partner een geregistreerd partnerschap aan te gaan, maar uit de verklaringen van de man wordt afgeleid dat bedoeld voornemen pas concreet werd bij de aangifte van de dochter [kind B], omdat toen bleek dat de juridische positie van de man ten opzichte van [kind B] minder gunstig was zonder formalisering van de relatie. Dat er al concrete plannen tot partnerschapsregistratie waren ten tijde van de echtscheiding van partijen is niet komen vast te staan. De vrouw heeft dan ook niet mogen verwachten dat de man de juridische en financiële gevolgen van het geregistreerde partnerschap eveneens voor zijn rekening zou nemen. Mitsdien is er op dat punt sprake van een relevante wijziging van omstandigheden en is de man ontvankelijk in zijn verzoeken. Bedoelde wijziging van omstandigheden maakt een onderzoek naar de behoefte en de draagkracht noodzakelijk en gerechtvaardigd.
Door de man is bij monde van zijn advocaat onder meer naar voren gebracht dat de vrouw haar arbeidsuren wellicht enigszins kan uitbreiden teneinde haar behoefte te verminderen. Dat neemt niet weg dat van de vrouw niet kan worden verlangd dat zij zonder meer haar vaste baan opzegt. Ook al wordt het aantal arbeidsuren van de vrouw met enige uren uitgebreid, dan nog vermindert dat niet de behoefte van de vrouw aan de huidige alimentatie, gelet op de hoogte van die alimentatie en op het feit dat de man het door de vrouw overgelegde behoeftelijstje niet heeft betwist. Integendeel heeft hij erkend dat de vrouw een aanzienlijke behoefte heeft.
Gebleken is dat de man tezamen met zijn huidige partner, de twee minderjarige kinderen van die partner, [kind C] en [kind D], en de minderjarige [kind B] een gezin vormt. De man is een geregistreerd partnerschap aangegaan met zijn huidige partner. Dat brengt met zich dat de man onderhoudsplichtig is ten opzichte van vier kinderen: de dochter van partijen [kind A] en de minderjarigen [kind C], [kind D] en [kind B].
De vrouw vormt tezamen met de minderjarige [kind A] een gezin.
Voor de bepaling van de behoefte van [kind A] sluit de rechtbank aan bij het rapport kosten van kinderen en de daarbij behorende tabel, die jaarlijks wordt aangepast. Uitgangspunt is het gezinsinkomen ten tijde van de samenleving van partijen in 2009. Blijkens het fiscale rapport over 2009 bedroeg het inkomen van de man in dat jaar € 59.404,-- te verminderen met de inkomstenheffing van € 19.928,-- en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) van € 2.234,--, zodat resteert een netto inkomen van de man van afgerond € 3.103,-- per maand. Met het fiscale voordeel vanwege hypotheekrenteaftrek wordt geen rekening gehouden.
Blijkens het fiscale rapport over 2009 van de vrouw bedroeg haar jaarinkomen € 16.970,-- te verminderen met de inkomstenheffing van € 2.669,-- en de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw van € 1.096,--, zodat een netto inkomen resteert van afgerond € 1.100,-- per maand. Bij elkaar opgeteld bedroeg het netto gezinsinkomen van partijen in 2009 dus € 4.203,-- per maand. Aan de hand van voornoemd rapport en voormeld netto maand¬inkomen stelt de rechtbank het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarige [kind A] (zonder bijtelling van de kinderbijslag) vast op € 644,-- per maand. Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de behoefte van [kind A] thans € 673,-- per maand. Dit bedrag vermeerdert de rechtbank met de kosten van een gehoorapparaat van € 10,-- per maand, nu deze kosten niet in de tabel zijn verdisconteerd en de vrouw deze kosten aannemelijk heeft gemaakt.
Het totale eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarige [kind A] (zonder bijtelling van de kinderbijslag) komt daarmee - gelet op het vorenstaande - op € 683,-- per maand. Het door de man te betalen aandeel in die behoefte bedraagt momenteel € 393,04 per maand.
Ten aanzien van de kinderen [kind C] en [kind D] is sprake van drie onderhoudsplichtigen: naast de man zijn immers de partner van de man en de vader van de kinderen onderhoudsplichtig. Van de onderhoudsplichtige vader van zijn geen financiële gegevens beschikbaar. Voor de bepaling van de behoefte van de minderjarige kinderen [kind C], [kind D] en [kind B] gaat de rechtbank daarom uit van de huidige situatie, omdat de behoefte van [kind C] en [kind D] niet geacht kan worden lager te zijn dan in deze situatie het geval is en de man niet heeft aangetoond dat hun behoefte als gevolg van de welstand van hun vader hoger is.
Om die reden gaat de rechtbank uit van het huidige netto gezinsinkomen van de man en diens partner. Weliswaar stelt de man dat de Ziektewetuitkering van de partner zal worden beëindigd, maar deze uitkering heeft in de afgelopen tijd wel de welstand van het gezin mede bepaald, zodat ook daarmee rekening wordt gehouden.
Blijkens de overgelegde salarisspecificaties van juli en augustus 2012 bedraagt het bruto inkomen van de man € 3.724,64 per maand. Vermeerderd met 8% vakantiegeld en de eindejaarsuitkering van € 3.684,-- bruto bedraagt het bruto jaarinkomen van de man € 51.956,--.
Rekening houdend met alles op jaarbasis - de pensioenpremie ad € 4.304,--, de premie AOV van € 17,--, de premie WGA-verzekering van € 233,--, de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw ad € 3.366,--, de algemene heffingskorting ad € 2.033,--, de arbeidskorting ad € 1.541,-- en de inkomensheffing berekent de rechtbank het besteedbare inkomen van de man - na aftrek van voormelde inkomensafhankelijke bijdrage Zvw - op € 2.612,-- per maand.
Het inkomen van de partner van de man bedraagt blijkens de uitkeringsspecificaties over de maanden juli tot en met september 2012 € 122,40 per week, oftewel € 530,-- per maand. Daarnaast houdt de rechtbank in navolging van de man ook rekening met de betaalde en ontvangen kinderalimentatie. Dit zijn immers bedragen die het gezinsinkomen respectievelijk verlagen en verhogen. Het bedrag dat aan kinderen wordt besteed is afhankelijk van de hoogte van het gezinsinkomen, waarbij de bron van het inkomen voor zover de rechtbank bekend niet van invloed is. Dit betekent dat het inkomen van de man en zijn huidige partner wordt verhoogd met een bedrag van € 272,-- per maand dat aan kinderalimentatie voor [kind C] en [kind D] wordt ontvangen en wordt verminderen met de bijdrage voor [kind A], die na aftrek van het fiscale voordeel van € 49,-- per maand waarop de man recht heeft netto afgerond € 344,-- bedraagt.
Aldus gerekend bedraagt het totale netto gezinsinkomen van de man en zijn partner € 3.070,-- per maand. Aan de hand van voornoemd rapport en het netto gezinsinkomen van € 3.070,-- stelt de rechtbank het eigen aandeel van de onderhoudsplichtige ouders in de kosten van de minderjarige kinderen [kind C], [kind D] en [kind B] (zonder bijtelling van de kinderbijslag) vast op € 288,-- per kind per maand (uitgaande van 15 kinderbijslagpunten). In aanmerking genomen dat er voor [kind C] en [kind D] drie onderhoudsplichtige ouders zijn, wordt - bij gebreke aan nauwkeuriger informatie - van uitgegaan dat de man voor ? deel dient bij te dragen in de kosten van [kind C] en [kind D], oftewel € 192,-- per maand voor hen samen. Ten aanzien van de minderjarige [kind B] dienen de man en zijn huidige partner ieder voor de helft te voorzien in de behoefte, oftewel elk met € 144,-- per maand.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de man weliswaar heeft aangevoerd dat zijn partner niet kan werken, maar deze stelling is slechts ten dele onderbouwd met stukken. Over haar pogingen tot re-integratie is onvoldoende duidelijk geworden. De enkele verklaring van de man ter zitting acht de rechtbank niet voldoende. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat de partner evenzeer een aandeel in de kosten van de kinderen kan dragen en dat voor zover dit in de praktijk anders zou blijken te zijn, niet is gebleken dat het redelijk is dit ten laste van [kind A] of de vrouw te brengen.
Partijen zijn voorts verdeeld over de draagkracht van de man. Nu de man samenwoont met een partner die geacht wordt volledig in de kosten van haar eigen levensonderhoud te voorzien, zal de rechtbank, mede gelet op de voorrangsregel als bedoeld in artikel 1:400 Burgerlijk Wetboek, in de hierna te maken draagkrachtberekening de man als alleenstaande beschouwen en zijn netto woonlasten halveren. Daarnaast zal de rechtbank 70% van de draagkrachtruimte bestemmen voor kinderalimentatie ten behoeve van [kind A] en 60% voor alimentatie voor de vrouw.
Ter beoordeling van de draagkracht van de man rekent de rechtbank met voormeld bruto jaarinkomen van € 51.956,--.
Rekening houdend met alles op jaarbasis - de pensioenpremie ad € 4.304,--, de premie AOV van € 17,--, de premie WGA-verzekering van € 233,--, de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw ad € 3.366,--, de helft van het eigenwoningforfait ad € 615,--, de helft van de hypotheekrente ad € 5.279,--, de algemene heffingskorting ad € 2.033,--, de arbeidskorting ad € 1.541,-- en de inkomensheffing berekent de rechtbank het besteedbare inkomen van de man - na aftrek van voormelde inkomensafhankelijke bijdrage Zvw - op € 2.775,-- per maand. Nu aannemelijk is dat de partner een lager inkomen heeft, wordt een eventueel kindgebonden budget bij de man buiten beschouwing gelaten.
Voor de bepaling van het draagkrachtloze inkomen van de man gaat de rechtbank uit van de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 936,-- per maand minus de wooncomponent van € 213,-- en van de navolgende, door de vrouw niet betwiste lasten op maandbasis:
- de helft van de hypotheekrente ad € 439,88,
- de helft van de premie levensverzekering ad € 110,50;
- het forfait overige eigenaarslasten ad € 47,50;
- de totale premie Zorgverzekeringswet ad € 114,01, zijnde de basis- en aanvullende premie ad € 163,01 te verminderen met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie Zvw ad € 49,--.
Van de draagkrachtruimte ad € 1.340,-- per maand is 70 % beschikbaar voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind A] voornoemd. Aldus gerekend heeft de man draagkracht voor betaling van de bijdrage voor [kind A] ad € 393,04 per maand en de betaling van zijn aandelen in de kosten van de andere kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is.
Van de draagkrachtruimte is 60%, verminderd met de bijdragen ten behoeve van de vier minderjarigen (in totaal € 729,04) beschikbaar voor alimentatie voor de vrouw. Rekening houdend met het belastingvoordeel in verband met de te betalen kinderalimentatie ad € 49,-- per maand en het belastingvoordeel dat de man heeft wegens alimentatiebetaling aan de vrouw, welk voordeel de rechtbank aan de vrouw toerekent, heeft de man draagkracht om voor de vrouw € 213,-- per maand te betalen. De genoemde bijdragen zijn naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, zodat deze zullen worden vastgesteld als na te melden. Daarbij ziet de rechtbank aanleiding als ingangsdatum 1 juni 2012 te bepalen, zijnde de eerste dag van de maand volgend op het moment van indiening van het verzoekschrift, nu de vrouw vanaf dat moment rekening heeft kunnen houden met de vermindering van de bijdrage.
wijst het verzoek van de man tot verlaging van de kinderalimentatie ten behoeve van [kind A], geboren op [2003 te plaats], af;
wijzigt de bij beschikking van deze rechtbank van 19 oktober 2011 bepaalde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en stelt deze met ingang van 1 juni 2012 vast op een bedrag van € 213,-- (tweehonderddertien euro) per maand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 november 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.