In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2007. De inspecteur had een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.084 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.118.888. Na bezwaar werd de aanslag verminderd, maar de belanghebbende ging in beroep tegen deze beslissing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitgaven die de vennootschap voor de belanghebbende heeft gedaan, zoals reis-, verblijf- en representatiekosten, verbouwingskosten en kosten voor fitnessapparatuur, zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de belanghebbende. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van winstuitdelingen, die als regulier voordeel moesten worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat het karakter van de winstuitdeling niet verdwijnt door een latere terugbetaling van de kosten aan de vennootschap, omdat er geen terugbetalingsverplichting bestond op het moment van de uitdeling. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en bevestigde de aanslag van de inspecteur.