In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de Staatssecretaris van Financiën. De belanghebbende had een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB), dat door de staatssecretaris was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de Algemene wet rijksbelastingen (AWR). De rechtbank heeft vastgesteld dat tegen deze afwijzing uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld, en verklaarde zich onbevoegd om de zaak te behandelen.
De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij de belanghebbende in beroep ging tegen de afwijzing van de staatssecretaris. De staatssecretaris had in zijn beslissing op bezwaar verwezen naar de geheimhoudingsverplichting en de belanghebbende werd geadviseerd om beroep in te stellen bij de rechtbank Breda. De rechtbank Breda heeft de zaak echter doorverwezen naar de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op haar beurt ook niet bevoegd bleek te zijn. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank Zeeland-West-Brabant de zaak niet kon behandelen.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de relevante jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangehaald, waarin werd bevestigd dat artikel 67 van de AWR prevaleert boven de WOB. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, maar heeft wel bepaald dat het griffierecht van € 42 aan de belanghebbende moet worden terugbetaald, aangezien de onbevoegdheid niet aan de belanghebbende te wijten was. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.