In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Haaglanden. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005. Tijdens de bezwaarprocedure is de belanghebbende gehoord door twee ambtenaren, waarvan één betrokken was bij de voorbereiding van de aanslag. De rechtbank oordeelde dat, ondanks de toestemming van de belanghebbende voor de aanwezigheid van deze ambtenaar, niet voldaan was aan de vereisten van artikel 7:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende in zijn belangen was geschaad en heeft de zaak terugverwezen naar de inspecteur voor een nieuw hoorgesprek. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en veroordeelde de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende, die de Nederlandse nationaliteit heeft en in Nederland woont, in 2005 een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen had van € 144.625. De belanghebbende had een diplomatiek paspoort en was werkzaam bij het Ministerie van Defensie. De rechtbank heeft de gang van zaken rondom het hoorgesprek kritisch beoordeeld en vastgesteld dat de aanwezigheid van de ambtenaar die bij de voorbereiding betrokken was, in strijd was met de wet. Dit leidde tot de conclusie dat de belanghebbende niet op de juiste wijze was gehoord, wat de rechtbank als een schending van zijn rechten beschouwde. De rechtbank heeft de inspecteur ook veroordeeld tot vergoeding van de door de belanghebbende gemaakte kosten in verband met de behandeling van het beroep.