Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, woonachtig in Nederland en werkzaam in Duitsland, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had voor de jaren 2007, 2008 en 2009 papieren aangiften ingediend, waarin hij zijn looninkomsten uit Duitsland niet had vermeld, maar wel aangaf dat hij voor 100% in Duitsland werkzaam was. De aangiften werden geautomatiseerd afgedaan, en de belanghebbende ontving de algemene heffingskorting. Na een controle door de Belastingdienst werden navorderingsaanslagen opgelegd, omdat bleek dat de belanghebbende ten onrechte heffingskortingen had ontvangen.
De rechtbank oordeelde dat de inspecteur gehouden was nader onderzoek te doen, maar dat de belanghebbende te kwader trouw handelde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende, ondanks dat hij jarenlang aangifte had gedaan, niet de juiste informatie had verstrekt, wat leidde tot de conclusie dat hij de aanmerkelijke kans had aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. De rechtbank oordeelde dat de navorderingsaanslagen terecht waren opgelegd, omdat er geen sprake was van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigde.
De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de navorderingsaanslagen op juiste gronden had opgelegd en dat de belanghebbende niet kon aantonen dat hij niet te kwader trouw had gehandeld. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het indienen van belastingaangiften en de verantwoordelijkheden van belastingplichtigen om correcte informatie te verstrekken.