Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 november 2013 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil over de landbouwvrijstelling. De belanghebbende, een zelfstandig ondernemer die een landbouwbedrijf uitoefent, had een perceel weiland verkocht aan een manege. De inspecteur van de Belastingdienst had de verkoopwinst gecorrigeerd en stelde dat deze niet onder de landbouwvrijstelling viel. De rechtbank moest beoordelen of de gerealiseerde opbrengst van de verkoop onder de landbouwvrijstelling viel en of de waarde in het economische verkeer bij voortgezette agrarische bestemming (WEVAB) correct was vastgesteld.
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de koper een landbouwbedrijf in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 uitoefende. De enkele omstandigheid dat de koper paarden hield en een manege exploiteerde, was onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van een verkoop binnen de agrarische sfeer. De rechtbank bevestigde de door de inspecteur vastgestelde WEVAB van € 5 per m² en oordeelde dat de gehele opbrengst van de verkoop niet onder de landbouwvrijstelling viel.
Daarnaast werd de vraag of de WEVAB bij de inbreng in 2006 te laag was vastgesteld, aan de orde gesteld. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende ook hier niet kon aantonen dat de WEVAB bij inbreng te laag was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.