ECLI:NL:RBZWB:2013:8776

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
28 november 2013
Zaaknummer
AWB-11_3542
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing bij BV na verkoopovereenkomsten met Poolse vennootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 november 2013 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een BV, die een champignonkwekerij exploiteerde, en de inspecteur van de Belastingdienst. De BV had in 2005 en 2006 de oogst op stam verkocht aan een Poolse vennootschap, die de oogst door Poolse werknemers liet oogsten en deze aan de veiling leverde. De rechtbank oordeelde dat de verkoopovereenkomsten niet de werkelijkheid weergaven en dat de BV het belang bij de oogst had behouden. Hierdoor werd de winst die de Poolse vennootschap behaalde, terecht toegerekend aan de BV. Dit leidde tot de heffing van vennootschapsbelasting en omzetbelasting bij de BV, en inkomstenbelasting bij de directeur/enig-aandeelhouder van de BV.

De inspecteur had aan de BV een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005, met een bedrag van € 9.350, en een boete van € 4.675. De rechtbank behandelde het beroep van de BV tegen deze naheffingsaanslag en de boetebeschikking. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de contracten tussen de BV en de Poolse vennootschap niet de werkelijke situatie weergaven. De rechtbank concludeerde dat de BV de omzetbelasting verschuldigd was en dat de naheffingsaanslag niet te hoog was vastgesteld.

Daarnaast werd de vergrijpboete van 50% van de nageheven omzetbelasting door de rechtbank als passend en geboden beschouwd, maar deze werd met 15% verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het de boete betreft, maar ongegrond voor het overige. De inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van de BV en het onderzoek werd heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de immateriële schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 11/3542
uitspraak van 26 november 2013
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Helmond,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer 3]) opgelegd ten bedrage van € 9.350, alsmede gelijktijdig bij beschikking een boete van € 4.675 en heffingsrente van € 1.872 vastgesteld.
1.2.
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 1 juli 2011 de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 28 juni 2011, ontvangen bij de rechtbank op 29 juni 2011, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 302.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
1.6.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2013 te Breda. De zaken met de rolnummers 11/3540 tot en met 11/3546 zijn gezamenlijk behandeld. Voor het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting. De door de gemachtigde overgelegde nadere stukken behoren tot de gedingstukken.
1.7.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om vóór 23 april 2013 gemotiveerd aan te geven welke nadere stukken volgens hem relevant zijn voor de besluitvorming in de procedures.
1.8.
De gemachtigde heeft bij brief van 22 april 2013, door de rechtbank ontvangen op 23 april 2013, de rechtbank verzocht om uitstel voor het indienen van de onder 1.7 genoemde reactie. De rechtbank heeft dit verzoek bij brief van 25 april 2013 afgewezen. De rechtbank heeft de inspecteur bij brief van 25 april 2013 opgedragen de door de gemachtigde tijdens het onderzoek ter zitting genoemde stukken in te brengen. De rechtbank heeft op 23 mei 2013 de betreffende stukken ontvangen van de inspecteur. Bij brief van 22 augustus 2013 heeft de inspecteur een nader stuk ingezonden. Een afschrift van deze stukken is aan de gemachtigde verzonden.
1.9.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2013 te Breda. De zaken met de rolnummers 11/3540 tot en met 11/3546 zijn gezamenlijk behandeld. Voor het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.
1.10.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2.Feiten

2.1.
Voor een overzicht van de feiten verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van heden, met de nummers 11/3540 en 11/3541.
2.2.
In aanvulling daarop vermeldt de rechtbank:
2.2.1.
Belanghebbende is ondernemer als bedoeld in artikel 7 wet op de omzetbelasting 1968.
2.2.2.
De inspecteur is voor de door belanghebbende gerealiseerde omzet uitgegaan van de omzetgegevens van EFT BV. De omzet exclusief omzetbelasting is vastgesteld op € 672.271. De verschuldigde omzetbelasting is € 40.467,79. Op aangiften is voldaan € 31.117,92. Het verschil ad € 9.350 is nageheven.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft belanghebbende in de bezwaarfase inzage gehad in alle stukken en heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in art. 8:42 van de Awb overgelegd?
2. Heeft de inspecteur terecht nageheven en daarbij de correcties juist berekend?
3. Is sprake van dubbele heffing?
4. Is de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag vastgesteld?
3.2.
Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken en het verhandelde op de zittingen.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Inzage/op de zaak betrekking hebbende stukken
4.1.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij heeft overwogen in de uitspraken met de nummers 11/3540 en 11/3541.
De naheffingsaanslag
4.2.
De rechtbank heeft in haar uitspraken van heden, onder nummers 11/3540 en 11/3541, onder meer geoordeeld dat de inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk heeft gemaakt dat de contracten tussen belanghebbende en [S Ltd] inzake de verkoop van oogst op stam, niet weerspiegelen hetgeen werkelijk tussen deze partijen is overeengekomen en dat belanghebbende het belang bij de oogst heeft behouden, hetgeen haar betrokkenheid bij die oogst en de verkoop daarvan verklaart. Dit oordeel houdt tevens in dat belanghebbende voor de oogst weliswaar gebruik heeft gemaakt van de diensten van [S Ltd], maar dat het belanghebbende zelf is geweest die de producten heeft verkocht en geleverd zodat zij de omzetbelasting ter zake van die leveringen verschuldigd is geworden. Niet aannemelijk is geworden dat [S Ltd] ooit als eigenaar over de producten heeft kunnen beschikken. Het gegeven dat de verkopen zijn gefactureerd op naam van [S Ltd] doet daar niet aan af.
4.3.
De rechtbank heeft in haar onder 4.2 genoemde uitspraken eveneens geoordeeld dat aannemelijk is dat de omzet bij [veiling] afkomstig van belanghebbende in 2005 € 676.933 was. Nu de inspecteur is uitgegaan van een omzet van € 672.271, is de naheffingsaanslag niet te hoog vastgesteld.
Dubbele heffing
4.4.
Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat sprake is van onaanvaardbare dubbele heffing indien de inspecteur voor dezelfde feiten zowel aan belanghebbende als aan [S Ltd] naheffingsaanslagen oplegt, verwerpt de rechtbank deze stelling. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen rechtsregel die de inspecteur verhindert om voor hetzelfde feitencomplex aanslagen op te leggen aan verschillende belastingplichtigen. Aangezien de rechtbank van oordeel is dat belanghebbende het belang bij de oogst heeft behouden en de via [veiling] gerealiseerde omzet tot de omzet van belanghebbende behoort, kan evenmin worden gezegd dat het handelen van de inspecteur berust op een verkapte invorderingsmaatregel ter zake van een belastingschuld van [S Ltd].
De boete
4.5.
De inspecteur heeft een vergrijpboete opgelegd van 50% van de nageheven omzetbelasting.
4.6.
Artikel 67f AWR bepaalt dat een vergrijpboete kan worden opgelegd van 100% van de nageheven belasting indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat die belasting niet of niet tijdig is betaald. Paragraaf 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (en ook het Besluit uit 2010) vermeldt dat bij opzet een boete wordt opgelegd van 50%. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende opzettelijk met de contracten die zij heeft gesloten met [S Ltd] een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, dat het uiteindelijk belanghebbende zelf is geweest die de producten heeft verkocht en geleverd en dat zij wist of moet hebben geweten dat zij de omzetbelasting ter zake van de leveringen verschuldigd is geworden. De inspecteur heeft zich bij het opleggen van de boete gehouden aan het daarvoor geldende beleid.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vastgestelde boete passend en geboden,
4.8.
Nu de boete is aangekondigd bij brief van 22 november 2010 en de uitspraak op beroep is gedaan op 26 november 2013, is meer dan twee jaren verstreken sinds de aankondiging. De redelijke termijn is dan overschreden met ongeveer één jaar. De rechtbank zal de boete daarom met 15% verminderen tot € 3.973.
Heffingsrente
4.9.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN: BJ7907). Belanghebbende heeft tegen de heffingsrente geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het is de rechtbank overigens ook niet gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast. Nu de naheffingsaanslag in stand blijft, blijft de daarbij vastgestelde heffingsrente eveneens in stand.
Slot
4.10.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond voor zover het de vergrijpboete betreft. Voor het overige is het beroep ongegrond.

5.Proceskosten

5.1.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Belanghebbende heeft verzocht om een integrale vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten in de bezwaar- en beroepsfase. Nu zij geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) heeft aangevoerd en deze de rechtbank ook overigens niet zijn gebleken, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding af te wijken van de krachtens artikel 2, eerste lid, van het Besluit voorgeschreven forfaitaire bedragen.
5.2.
De rechtbank zal de kosten die aan belanghebbende in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen worden vergoed vaststellen op basis van het Besluit. De rechtbank beschouwt de zaken met de procedurenummers 11/3540, 11/3541 en 11/3542 als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit en heeft de proceskostenvergoeding in de zaak met het procedurenummer toegekend.

6.Immateriële schadevergoeding

6.1.
Tussen de ontvangst van de bezwaarschriften door de inspecteur op 23 december 2010 en de dagtekening van de uitspraak daarop, zijnde 1 juli 2011, zit een tijdsverloop van circa 6 maanden. De behandeling van het bezwaar heeft dan niet te lang geduurd.
6.2.
De beroepschriften zijn bij de rechtbank binnengekomen op 29 juni 2011. De uitspraak van de rechtbank is gedaan op 26 november 2013. Dat is ongeveer 29 maanden na ontvangst van de beroepschriften. De behandeling van het beroep heeft dan 11 maanden te lang geduurd. De vertraging is mede (periode 23 maart 2013 tot 3 september 2013) veroorzaakt doordat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken had overgelegd.
6.3.
De rechtbank verbindt hieraan de gevolgtrekking dat het onderzoek op grond van artikel 8:73 van de Awb moet worden heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak op het verzoek van belanghebbende om de door hem geleden schade te vergoeden. De rechtbank zal met het oog daarop de Minister van Veiligheid en Justitie in de voortzetting van deze procedure betrekken.

7.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het de boete betreft;
  • vernietigt de uitspraak op het bezwaar tegen de boete;
  • vermindert de boete tot een bedrag van € 3.973;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 aan deze vergoedt;
- stelt vast dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding op een nadere uitspraak over het verzoek om immateriële schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Awb en merkt de Minister van Veiligheid en Justitie aan als partij in die procedure.
Deze uitspraak is gedaan op 26 november 2013 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr.drs. M.M. de Werd en mr.dr. M.L.M. van Kempen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier. De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.