ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ1215

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
751516 az 12-298
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van werknemer en verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 februari 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap Artel en de werknemer, aangeduid als [verweerster]. Artel verzocht de ontbinding primair op basis van een dringende reden, die voortvloeide uit het ontslag op staande voet dat op 22 oktober 2012 was verleend, en subsidiair op grond van gewijzigde omstandigheden. De werknemer had zich toegang verschaft tot de privé e-mailaccounts van de directeuren van Artel, wat door de rechtbank werd gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar handelen. De werknemer betwistte de beschuldigingen en stelde dat Artel ook niet onbetuigd was gebleven in deze kwestie, wat leidde tot een verstoorde arbeidsverhouding.

De rechtbank overwoog dat, hoewel het handelen van de werknemer als dringende reden voor ontbinding kon worden gezien, het conflict tussen partijen de boventoon voerde. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst niet op basis van de primaire dringende reden ontbonden zou worden, maar op basis van de gewijzigde omstandigheden, gezien de verstoorde arbeidsverhouding. De rechtbank kende de werknemer een ontbindingsvergoeding toe van € 10.000,00, waarbij werd opgemerkt dat beide partijen in deze situatie niet onschuldig waren.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig werkgeverschap en de noodzaak voor werkgevers om werknemers de kans te geven een verbetertraject te doorlopen voordat tot ontslag wordt overgegaan. De rechter concludeerde dat de werkgever, Artel, ook ernstig verwijtbaar had gehandeld door niet adequaat te reageren op de situatie en de werknemer niet de gelegenheid te bieden om haar functioneren te verbeteren. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Kanton
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 751516 AZ VERZ 12-298
beschikking d.d. 13 februari 2013
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARTEL, INKOOPCENTRUM VOOR BEELDENDE KUNSTENAARS B.V.,
gevestigd en zaakdoende te 3715 RB Rucphen, Sprundelseweg 49,
verzoekende partij,
gemachtigde: mw. mr. E. Schouten, advocaat te Etten-Leur,
tegen:
[verweerster],
wonende te [adres],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. S.M.J. Heeren, advocaat te Breda.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als “Artel” respectievelijk “[verweerster]”.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 4 december 2012 ter griffie ontvangen verzoekschrift, met producties;
- het daarop ontvangen verweerschrift, met producties;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 21 januari 2013 met het daarbij behorende audiëntieblad, op welke zitting met instemming van partijen tevens het kort geding van de zijde van [verweerster], bekend onder zaaknummer 747799 VV EXPL 12-137, is behandeld;
- de pleitaantekeningen van de vervanger van mr. Schouten, mr. F.J.P.J. van Meer.
2. Inleiding
Artel heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerster], voor zover deze nog zou bestaan, te ontbinden, primair op grond van een gewichtige reden, bestaande uit een dringende reden, subsidiair op grond van gewijzigde omstandigheden, met veroordeling van [verweerster] in de kosten van de procedure.
[verweerster] concludeert -na wijziging ter zitting- de ontbinding toe te wijzen en zij verzoekt haar daarbij een ontbindingsvergoeding toe te kennen op basis van de kantonrechtersformule, waarbij de C-factor op 3 wordt gesteld, althans een in goede justitie te bepalen hoogte van de C-factor.
3. De beoordeling
3.1 Voor de vaststaande feiten wordt verwezen naar het aangehechte vonnis in kort geding met zaak/rolnummer 747799 VV EXPL 12-137.
3.2 Artel baseert haar verzoek op de dringende reden die ten grondslag heeft gelegen aan het ontslag op staande voet dat zij [verweerster] op 22 oktober 2012 heeft verleend, alsmede op verdere gedragingen van [verweerster], waaronder het onrechtmatig handelen door het zich toegang verschaffen tot het privé e-mailaccount van de directeur van Artel alsook het zakelijk e-mailaccount, hetgeen volgens Artel op zichzelf reeds een reden zou zijn geweest voor het ontslag op staande voet. In dit verband stelt Artel aangifte te hebben gedaan tegen [verweerster]. Subsidiair verzoekt Artel ontbinding op grond van gewijzigde omstandigheden, bestaande uit het verlies van vertrouwen in [verweerster], nu zij in vergaande mate de capaciteiten mist die nodig zijn voor de functie van bedrijfsleider. Artel stelt zich op het standpunt dat de ontstane situatie is veroorzaakt door verwijtbare gedragingen van [verweerster], waardoor zij niet gehouden is een vergoeding naar redelijkheid en billijkheid toe te kennen.
3.3 [verweerster] stelt zich op het standpunt dat het gegeven ontslag op staande voet een tactisch middel van Artel is geweest, daarbij verwijzend naar een commentaar van mr. E. Verhulp in JAR verklaard 8 mei 2006, nu dit het sluitstuk is van de sinds medio september 2012 door Artel geuite wens om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] ‘koste wat kost’ en ‘per definitie’ te beëindigen. [verweerster] betwist dat de bijlagen die bij de ontslagbrief gevoegd waren en inmiddels in de procedures zijn ingebracht, stukken zijn zoals zij deze heeft geadministreerd. Voor zover al zou komen vast te staan dat het hier stukken betreft zoals zij die heeft geadministreerd, kan daaruit volgens [verweerster] geen dringende reden gedestilleerd worden. Hooguit zou de conclusie getrokken kunnen worden dat zij onvoldoende gefunctioneerd heeft, in welk geval van Artel verlangd had mogen worden dat zij [verweerster] de kans zou hebben geboden een verbetertraject te volgen. [verweerster] betwist alle aan haar adres geuite beschuldigingen.
Voor zover zou worden geoordeeld dat sprake is van gewijzigde omstandigheden en op die grond de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden, stelt [verweerster] zich op het standpunt dat in dat verband enkel en alleen een verwijt aan Artel gemaakt kan worden, waarvan die dan ook de consequenties dient te dragen. Artel is volgens [verweerster] elke vorm van dialoog uit de weg gegaan hetgeen als onzorgvuldig handelen en slecht werkgeverschap dient te worden uitgelegd. Ingeval van ontbinding verzoekt [verweerster] rekening te houden met de fictieve opzegtermijn, althans die te verdisconteren in een toe te kennen vergoeding. Bij de berekening van de ontbindingsvergoeding dient volgens [verweerster] rekening te worden gehouden met de volstrekt onzekere situatie op de arbeidsmarkt en haar slechte kansen in die zin, alsmede met de omstandigheid dat zij slechts enkele maanden aanspraak zal kunnen maken op een sociale verzekeringsuitkering.
3.4 De kantonrechter overweegt als volgt.
Op grond van hetgeen door partijen over en weer is gesteld, is voor de kantonrechter voldoende vast komen te staan, dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met één der opzegverboden, genoemd in artikel 7: 685 van het Burgerlijk Wetboek.
3.5 Ter zitting is komen vast te staan dat de verhoudingen tussen partijen in ieder geval zodanig verstoord zijn dat geen van beiden nog voortzetting van het dienstverband wenst. Duidelijk is ook geworden dat een verdere vruchtbare samenwerking tussen partijen uitgesloten moet worden geacht. Vaststaat derhalve dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Wel dient beoordeeld te worden of dat dient te geschieden op grond van een dringende reden, danwel op grond van gewijzigde omstandigheden.
3.6 Primair is het verzoek gegrond op dezelfde dringende reden als die waarop het ontslag op staande voet is gebaseerd, zodat onderzocht dient te worden of hetgeen Artel heeft geconcludeerd uit het rapport van de accountant van 19 oktober 2012, een dringende reden oplevert als bedoeld in artikel 7:678 BW.
Het gaat in dat rapport om 11 vorderingen van Artel op debiteuren die kennelijk ten onrechte zijn opgevoerd in de debiteurenadministratie, omdat zij bij aflevering van de onderliggende artikelen contant zouden hebben betaald, terwijl die betalingen niet als ontvangsten blijken te zijn geboekt. Volgens de accountant is in 10 van die 11 gevallen sprake van onjuist handelen van [verweerster]. Het gaat daarbij om een totaalbedrag van € 2.824,37 en de accountant vraagt zich in het bedoelde rapport af waar dat geld gebleven is. Voor zover vast zou staan dat bedoeld bedrag door [verweerster] ontvreemd zou zijn, is evident dat zich een dringende reden zou hebben voorgedaan als hiervoor bedoeld. De grondslag voor de dringende reden is echter niet gelegen in verduistering van gelden maar op het op ondeugdelijke wijze uitvoeren van de debiteurenadministratie. Om dat als dringende reden aan te merken zou dan geconcludeerd moeten worden dat [verweerster] in ernstige mate de bekwaamheid of geschiktheid mist voor haar functie, of dat zij op andere wijze grovelijk haar plichten, haar opgelegd door de arbeidsovereenkomst, heeft veronachtzaamd. [verweerster] heeft betwist dat de overgelegde stukken, waaruit die onjuiste debiteurenadministratie zou moeten blijken, de stukken zijn zoals zij deze heeft geadministreerd. De onderhavige procedure leent zich echter niet voor uitvoerige bewijsvoering. Op grond van de stukken en de stellingen van partijen kan thans niet worden vastgesteld dat de aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde dringende reden thans een zodanig dringende reden oplevert, die ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt.
3.7 Artel heeft een tweede dringende reden aan het verzoek tot ontbinding ten grondslag gelegd: de langdurige inbreuk door [verweerster] op het privé e-mailaccount van de directeur, alsmede op het zakelijk e-mailaccount. Artel heeft zich beroepen op de door [verweerster] overgelegde producties bij dagvaarding in kort geding nrs. 4 en 6. Productie nr. 4 blijkt een e-mailbericht te zijn van de gemachtigde van Artel aan[X]heer [X] en productie 5 is een e-mailbericht van de heer [Y] aan de heer [X]. Gelet op de benaming van de e-mailadressen, in relatie tot de benaming van het e-mailadres dat is gebruikt in het e-mailbericht van 8 oktober 2012 van Artel aan [verweerster], moet ervan worden uitgegaan dat de e-mailadressen van de heren [X] en [Y] gekoppeld zijn aan privé e-mailaccounts.
[verweerster] heeft niet betwist dat zij zich toegang tot deze e-mailaccounts heeft verschaft. Zij heeft zich hierop slechts verweerd door het standpunt in te nemen dat het geoorloofd was de verkregen e-mailberichten in de tussen partijen aanhangige procedures over te leggen teneinde zich op de inhoud ervan te kunnen beroepen.
De inhoud van de onderhavige e-mailberichten zal voor de beoordeling van de dringende reden buiten beschouwing worden gelaten. Het gaat immers om de inbreuk op de e-mailaccounts als zodanig. Hiervoor is al het e-mailbericht van 8 oktober 2012 aan [verweerster] genoemd. Kennelijk betreft dit een zakelijk e-mailaccount. [verweerster] heeft toegang tot dit e-mailaccount in het kader van haar werkzaamheden, gelet op de zakelijke e-mailberichten van haar hand, die door Artel zijn overgelegd. De beoordeling zal zich derhalve slechts richten op de toegang tot de privé e-mailaccounts van de heren [X en Y], beiden immers directeur.
De eigenaar van een privé e-mailaccount moet er redelijkerwijs vanuit kunnen gaan dat derden zich daarin geen toegang zullen verschaffen. Artel heeft in dit verband gesteld aangifte te hebben gedaan tegen [verweerster]. Het handelen van [verweerster] in deze kan worden bestempeld als een inbreuk op de privacy van de heren [X en Y], danwel een schending van het briefgeheim en wordt niet alleen in strijd geacht met hetgeen van een goed werknemer mag worden verwacht, maar ook met de algemeen gangbare fatsoensnormen. Als zodanig wordt dan ook geoordeeld dat in ieder geval sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster].
3.8 Voorts zou [verweerster] op eigen initiatief en zonder toestemming van Artel een computer en diverse besturingsprogramma’s op kosten van Artel hebben aangeschaft, hetgeen eveneens tot de dringende redenen behoort waarop het verzoek is gebaseerd.
Volgens Artel blijkt uit de door haar overgelegde productie 9 dat het privéprogramma’s betreft. [verweerster] heeft dit betwist en aangevoerd dat zij de aanschafwaarde van de computer, exclusief de te verrekenen btw, contant aan Artel heeft vergoed. Uit het feit dat de ‘support’ door de leverancier rechtstreeks aan haar wordt gefactureerd, blijkt volgens [verweerster] dat de computer haar eigendom is.
De computer is op 30 maart 2012 gefactureerd, derhalve ruim voordat partijen met elkaar in conflict raakten. Gesteld noch gebleken is dat die computer op een ander adres dan het vestigingsadres van Artel is afgeleverd en geïnstalleerd. Artel moet derhalve op de hoogte zijn geweest van de levering van de computer. Voor zover deze door [verweerster] aan Artel moest worden betaald en dat nog niet was gebeurd, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te begrijpen waarom Artel dit niet eerder aan de orde heeft gesteld of mede aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd. Uit de stellingen van partijen blijkt dat ook Artel de computer als eigendom van [verweerster] beschouwt. Het conflict op dit punt spitst zich toe op de vraag of de computer door [verweerster] aan Artel is betaald, zoals zij heeft beweerd. Met Artel kan worden geconcludeerd dat die bewering niet wordt gestaafd door enig bewijs. De stelling van [verweerster] dat het haar niet verweten kan worden dat die betaling niet op de juiste manier is verwerkt, kan niet worden gevolgd. Tot haar taken behoort immers de debiteuren- en crediteurenadministratie, alsmede de dagelijkse administratie, ontvangsten en betalingen, inclusief het debiteurenbeheer en het kasboek.
Naar het oordeel van de kantonrechter is door [verweerster] dan ook niet aangetoond dat de computer met toebehoren haar eigendom is geworden door betaling.
3.9 Volgens Artel heeft [verweerster] daarnaast nog zonder haar toestemming en op haar kosten een interactief tv/internet/telefonie abonnement op naam van de directeur van Artel afgesloten ad € 60,00 per maand, te vermeerderen met de kosten van het downloaden van films, alsmede een telefoonabonnement voor haar echtgenoot. Volgens [verweerster] is dat abonnement echter op verzoek van Artel afgesloten om [verweerster] in de gelegenheid te stellen ook thuis te kunnen werken en bereikbaar te zijn in de periode dat het bedrijf verhuisde. Artel is op dit verweer niet meer ingegaan.
Uit de door Artel overgelegde producties blijkt dat het TV abonnement is gesloten omstreeks juni 2011. Uit de overgelegde producties kan worden afgeleid dat Artel niet eerder dan in het tweede halfjaar 2012 is verhuisd van de Expeditieweg 7 naar haar huidige adres aan de Sprundelseweg 49 te Rucphen. Bij het argument dat [verweerster] gebruikt kunnen derhalve op zijn minst vraagtekens worden geplaatst. Van een toestemming van Artel is op geen enkele wijze gebleken. In deze procedure, die zoals eerder reeds overwogen, zich niet leent voor uitgebreid feitenonderzoek, is niet vast te stellen hoe en op wiens initiatief de onderhavige abonnementen tot stand zijn gekomen en welke afspraken daarbij zijn gemaakt.
3.10 Al het voorgaande in aanmerking genomen en in samenhang bezien kan worden geconcludeerd dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster]. Anderzijds heeft Artel zich als werkgever ook niet onbetuigd gelaten in deze kwestie. Dat een en ander aan het licht is gekomen door de inbreuk van [verweerster] op de privé e-mailaccounts van de heren [X en Y], doet daaraan niet af. Vaststaat dat pas in de loop van 2012 onderzoek is verricht naar de boekhouding/debiteurenadministratie in een periode van 2011, terwijl, zoals onweersproken is gesteld, dat boekjaar reeds was afgesloten. Vaststaat ook dat Artel is gaan zoeken naar een mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te beëindigen. Van belang is de wijze waarop zij dat heeft gedaan en hiertoe dienen -onder meer- de volgende citaten: “Hierbij even een paar ideeën over een mogelijke ontslag procedure/tactiek.”, “Ik denk wel dat het verstandig is … of wij dit goed kunnen uitmelken ….”, :”nuclere optie. De bonnen waar contant geld is verdwenen uitspitten en tegen haar gebruiken.”, “haar houding met de verhuizing uitbuiten om haar demotivatie aan te tonen.”, “Wij moeten een pestcampagne opzetten als zij weer komt werken.”, “nieuwe werkuren, … Hierdoor komt ze flink in de file te staan, als ze pas om vijf uur gaat.”.
Artel heeft ter zitting de inhoud van de e-mailberichten erkend. Op de vraag van de kantonrechter waarom [Y] zo heeft gehandeld, heeft hij geantwoord dat hij niet “happy” was met de situatie. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het onderhavige verzoekschrift heeft hij gesteld dat hij de gehele gang van zaken betreurt en een en ander op een andere wijze had moeten formuleren. Niet duidelijk is geworden of [Y] de inhoud van de e-mailberichten betreurt, of de commotie die naar aanleiding van die e-mailberichten is ontstaan. Ook de rol van de accountant in deze kwestie is niet duidelijk geworden. Aannemelijk is echter wel geworden dat deze ook een rol heeft gespeeld in het geheel.
Van een goed werkgever mag worden verwacht dat als hij niet tevreden is over het functioneren van een medewerker, hij die medewerker in de gelegenheid stelt om een verbetertraject te volgen. Artel heeft, blijkens bovenvermelde citaten, niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijk traject niet van de grond is gekomen omdat [verweerster], zoals Artel stelt, ieder contact zou hebben afgehouden.
Ook Artel heeft derhalve als werkgever ernstig verwijtbaar gehandeld.
3.11 Gelet op de handelwijze van Artel als werkgever is de kantonrechter van oordeel dat, hoewel het geheel van handelen van [verweerster] als dringende reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou kunnen worden gezien, het conflict tussen partijen de boventoon voert, zodat de arbeidsovereenkomst niet zal worden ontbonden op grond van de primaire dringende reden, maar op de subsidiair aangevoerde grondslag, de gewijzigde omstandigheden, gelegen in de tussen partijen verstoorde arbeidsverhouding.
3.12 Vervolgens dient dan nog de vraag te worden beantwoord of aan de ontbinding een vergoeding moet worden verbonden en zo ja, hoe hoog die dan moet zijn.
Het voorgaande tegen elkaar afgewogen is de kantonrechter van oordeel dat het niet alleen [verweerster] kan zijn die de dupe wordt van het tussen partijen gerezen conflict, zodat aan haar een ontbindingsvergoeding toekomt. In de onderhavige situatie wordt een bedrag van € 10.000,00 redelijk en billijk geacht.
4. De proceskosten
In de omstandigheden van het geval zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt.
5. De beslissing
De kantonrechter:
- stelt partijen in kennis van zijn voornemen de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden, voorwaardelijk, voor zover deze nog mocht blijken te bestaan, met ingang van 1 maart 2013, onder toekenning van een vergoeding aan [verweerster] ten laste van Artel van € 10.000,00 bruto;
- gunt Artel nog een termijn tot uiterlijk 28 februari 2013, 17.00 uur, om haar verzoek desgewenst alsnog in te trekken door middel van een schriftelijke verklaring aan de griffier en aan de gemachtigde van [verweerster];
voor het geval Artel haar verzoek handhaaft:
- ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2013;
- kent aan [verweerster] ten laste van Artel toe en veroordeelt Artel mitsdien tot betaling aan [verweerster] van een ontbindingsvergoeding van € 10.000,00 bruto;
- bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
en voor het geval Artel haar verzoek intrekt:
- veroordeelt Artel in de kosten van de procedure aan de zijde van [verweerster] gevallen en tot op heden begroot op € 400,00 als salaris voor de gemachtigde van [verweerster].
Aldus gegeven door mr. A.J.M. van Breevoort, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.