Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. De belanghebbende, die in dienstbetrekking was bij een Nederlandse vestiging van een internationale groep, had in 2011 werkzaamheden verricht in Duitsland en verzocht om aftrek van belasting over het loon dat aan deze werkzaamheden was toe te rekenen. De inspecteur had deze aftrek geweigerd, wat leidde tot beroep bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, omdat de Duitse vestiging van de groep als materiële werkgever kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende gedurende zijn werkzaamheden in Duitsland onder gezag stond van de Duitse vestiging, die verantwoordelijk was voor de uitvoering van de werkzaamheden. Dit impliceert dat de Duitse vestiging de risico's en baten van de werkzaamheden droeg.
De rechtbank concludeerde dat de beloning voor de werkzaamheden voldoende specifiek was doorbelast aan de Duitse vestiging, waardoor voldaan was aan de voorwaarden van het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en verleende de belanghebbende de gevraagde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.