Op 15 juli 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoekster in een kort geding procedure, waarin achterstallige huur werd gevorderd. De wraking was gericht tegen mr. J.L. Sierkstra, de voorzieningenrechter in de hoofdzaak. De verzoekster stelde dat de voorzieningenrechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt door een verzoek om uitstel van de zitting niet te honoreren en door gebruik te maken van informatie uit een ander dossier zonder dat de verzoekster daarvan op de hoogte was gesteld.
De wrakingskamer heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De voorzieningenrechter had op 4 juni 2014 de zittingsdatum vastgesteld op 25 juni 2014, rekening houdend met de opgegeven verhinderdata van de advocaat van verzoekster. Na een verzoek om uitstel op 18 juni 2014, heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen, wat leidde tot de wraking. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing om geen uitstel te verlenen een processuele beslissing was en niet de schijn van vooringenomenheid wekte.
De wrakingskamer concludeerde dat de vrees van verzoekster voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter had de gang van zaken rondom de zittingsdatum correct behandeld en de informatie uit een ander dossier was niet zodanig dat dit de schijn van vooringenomenheid wekte. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de behandeling van de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.