ECLI:NL:RBZWB:2014:4786

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
283879 HA RK 14-126
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen voorzieningenrechter in kort geding

Op 15 juli 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoekster in een kort geding procedure, waarin achterstallige huur werd gevorderd. De wraking was gericht tegen mr. J.L. Sierkstra, de voorzieningenrechter in de hoofdzaak. De verzoekster stelde dat de voorzieningenrechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt door een verzoek om uitstel van de zitting niet te honoreren en door gebruik te maken van informatie uit een ander dossier zonder dat de verzoekster daarvan op de hoogte was gesteld.

De wrakingskamer heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De voorzieningenrechter had op 4 juni 2014 de zittingsdatum vastgesteld op 25 juni 2014, rekening houdend met de opgegeven verhinderdata van de advocaat van verzoekster. Na een verzoek om uitstel op 18 juni 2014, heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen, wat leidde tot de wraking. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing om geen uitstel te verlenen een processuele beslissing was en niet de schijn van vooringenomenheid wekte.

De wrakingskamer concludeerde dat de vrees van verzoekster voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter had de gang van zaken rondom de zittingsdatum correct behandeld en de informatie uit een ander dossier was niet zodanig dat dit de schijn van vooringenomenheid wekte. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de behandeling van de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 283879 HA RK 14-126
Beslissing van 15 juli 2014 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[verzoekster],
gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats],
verzoekster.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in het dossier van de rechtbank in de hoofdzaak;
  • het wrakingsverzoek, zoals dit blijkt uit de fax van de raadsman van verzoekster van 23 juni 2014;
  • de schriftelijke reactie op het verzoekschrift, van 30 juni 2014, van de gewraakte voorzieningenrechter, waarin hij laat weten dat hij niet ter zitting van de wrakingskamer zal verschijnen;
  • de schriftelijke reactie op het verzoekschrift, van 8 juli 2014, van de gemachtigde van de wederpartij in de hoofdzaak;
  • de aanvullend stuk, met bijlagen, van verzoekster van 8 juli 2014;
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 9 juli 2014, waarbij aanwezig waren de raadsman van verzoekster, prof. mr. H. Loonstein, advocaat te Amsterdam (hierna: Loonstein) en de gemachtigde van de wederpartij in de hoofdzaak, mr. O.J. Boeder, gerechtsdeurwaarder te Haarlem (hierna: Boeder);
  • de bij die behandeling namens verzoekster door Loonstein overgelegde en voorgedragen pleitnota.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. J.L. Sierkstra, voorzieningenrechter te Tilburg (hierna: de voorzieningenrechter), in de zaak met zaak-/rolnr.: 32105634 VV EXPL 14-62 (hierna: de hoofdzaak) op de gronden die verzoekster heeft uiteengezet in haar wrakingsverzoek.
2.2.
Blijkens zijn hiervoor genoemde schriftelijke reactie, berust de voorzieningenrechter niet in het verzoek tot zijn wraking.

3.Feiten

3.1.
De hoofdzaak betreft een dagvaarding in kort geding door [eiser], waarin van verzoekster achterstallige huur wordt gevorderd.
3.2.
Nadat Loonstein per e-mailbericht van 3 juni 2014 verhinderdata had opgegeven, heeft de voorzieningenrechter, rekening houdend met de opgegeven verhinderdata, op 4 juni 2014 de zittingsdatum bepaald op 25 juni 2014. Dit is op 4 juni 2014, per e-mailbericht, doorgegeven aan [eiser] De dagvaarding is op 13 juni 2014 aan verzoekster betekend.
Bij e-mailbericht van 18 juni 2014 heeft Loonstein de rechtbank meegedeeld dat 25 juni 2014, vanaf 11.00 uur, kort nadat hij zijn verhinderdata aan de rechtbank had opgegeven, een verhinderdatum is geworden en heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om uitstel van de zitting. Bij e‑mailbericht van 18 juni 2014 heeft de voorzieningenrechter afwijzend op bedoeld uitstelverzoek beslist.
Op 19 juni 2014 heeft Loonstein een e-mailbericht aan de rechtbank gestuurd, waaruit blijkt dat hij het niet eens is met bedoelde afwijzing. Blijkens een e‑mailbericht van 20 juni 2014 van Boeder, heeft de rechtbank bij de wederpartij in het hoofdgeding beproefd of de zitting kon worden verplaatst naar 24 juni 2014. Op 23 juni 2014 is namens Loonstein een e-mailbericht aan de rechtbank gestuurd, waarin staat dat de griffier van de rechtbank op vrijdagmiddag telefonisch heeft meegedeeld dat de zitting vervroegd kan worden naar 24 juni 2014, maar dat dit voor Loonstein te kort dag is om zich voldoende voor te bereiden. Bij e-mailbericht van 23 juni 2014 heeft de voorzieningenrechter vervolgens aan Loonstein meegedeeld dat de zitting (alsnog) zal plaatsvinden op 25 juni 2014.
Bij fax van 23 juni 2014 heeft Loonstein namens verzoekster het wrakingsverzoek ingediend.

4.Standpunten partijen

4.1.
Verzoekster heeft aangevoerd, kort weergegeven, dat de voorzieningenrechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt doordat:
  • het verzoek om uitstel van de zitting niet is gehonoreerd, terwijl Loonstein niet rechtstreeks door de griffie van de rechtbank was geïnformeerd over dag en uur van de zitting;
  • de voorzieningenrechter bij de beslissing om geen uitstel van de zitting te verlenen gebruik heeft gemaakt van informatie uit een dossier in een andere zaak, zonder dat verzoekster van deze informatie kennis heeft kunnen nemen, zodat geen hoor en wederhoor is toegepast.
4.2.
De voorzieningenrechter heeft aangevoerd, kort weergegeven, dat hij niet de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt omdat:
  • de beslissing om geen uitstel van de zitting te verlenen een processuele beslissing is;
  • de verwijzing naar een andere zaak een openbare uitspraak van de wrakingskamer van deze rechtbank betrof, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RBZWB:2014:3324, zodat hoor en wederhoor niet aan de orde waren.

5.Motivering

5.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft de kantonrechter, door de gang van zaken rondom het bepalen van de zittingsdatum in de hoofdzaak, niet de schijn van vooringenomenheid gewekt. De wrakingkamer neemt daarbij het volgende in aanmerking.
5.3.1.
De beslissing om geen uitstel voor een zitting te verlenen is een processuele beslissing, die alleen grond van wraking kan opleveren als deze beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat de schijn wordt gewekt dat zij door vooringenomenheid is ingegeven. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer hier geen sprake.
5.3.2. De wrakingskamer stelt voorop dat de hoofdzaak een kort geding betreft, zodat de zaak, op grond van artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, spoedeisend is. Dit heeft tot gevolg dat minder snel uitstel wordt verleend dan in een bodemzaak.
De voorzieningenrechter heeft bij het op 4 juni 2014 vaststellen van plaats en tijdstip van de zitting rekening gehouden met de door Loonstein zelf, daags daarvoor, opgegeven verhinderdata.
Gezien de spoedeisendheid van de hoofdzaak, had het naar het oordeel van de wrakingskamer op de weg van Loonstein gelegen om aanvullende verhinderdata aan de rechtbank door te geven, zodra deze bekend werden. Dat hij dit niet heeft gedaan, is een omstandigheid die voor zijn rekening dient te blijven. Dit klemt te meer nu Loonstein volgens zijn eigen verklaring al kort na het doorgeven van zijn verhinderdata op de hoogte raakte dat 25 juni 2014 ook een verhinderdatum was geworden.
Nadat verzoekster op 18 juni 2014 om uitstel van de zitting had verzocht, heeft de voorzieningenrechter een alternatieve zittingsdatum, te weten 24 juni 2014 (in de middag), beproefd. De wrakingskamer merkt in dit verband nog op dat de middag van 24 juni 2014 niet als verhindermoment wordt genoemd in het in 3.2 bedoelde e-mailbericht van Loonstein van 18 juni 2014.
5.4.1. Het vermeende gebruik van informatie uit een ander dossier, zonder verzoekster hierover te horen, bij de beslissing om geen uitstel te verlenen, is evenmin zozeer onbegrijpelijk dat daarmee de schijn wordt gewekt dat zij door vooringenomenheid is ingegeven. De wrakingkamer neemt daarbij het volgende in aanmerking.
5.4.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat de in 4.2 genoemde uitspraak, zoals gepubliceerd op rechtspraak.nl, niet de namen van partijen bevat.
Nu deze partij-informatie wel staat in het in 3.2 bedoelde e-mailbericht van de rechtbank van 18 juni 2014, moet de voorzieningenrechter over meer informatie hebben beschikt dan alleen de in 4.2 bedoelde uitspraak van rechtspraak.nl. Daarmee is aannemelijk geworden dat de voorzieningenrechter een dossier in een andere zaak heeft geraadpleegd, vóór het door de rechtbank versturen van het in 3.2 bedoelde e-mailbericht van 18 juni 2014. Naar het oordeel van de wrakingskamer was het niet handig van de voorzieningenrechter om dit, zonder overleg met partijen, te doen, maar is hiermee nog niet de schijn van vooringenomenheid gewekt. De wrakingskamer merkt in dit verband op dat uit het in 3.2 bedoelde e-mailbericht van 18 juni 2014 valt af te leiden dat het dossier in de andere zaak is geraadpleegd om de heer Hes, in zijn hoedanigheid van directeur van verzoekster, in staat te stellen namens verzoekster te verschijnen ter zitting van 25 juni 2014. Dit getuigt niet van vooringenomenheid, maar veeleer van klantvriendelijk gedrag richting verzoekster.
Uit het toepasselijke procesreglement blijkt niet dat de griffie van de rechtbank verzoekster had moeten informeren over dag en tijdstip van de zitting, zodat hierin evenmin een gerechtvaardigde grond voor wraking kan worden gevonden.
Voor zover verzoekster heeft bedoeld te stellen dat het recht van hoor en wederhoor in de hoofdzaak is geschonden door het niet verlenen van uitstel van de zitting, overweegt de wrakingskamer dat dit inherent is aan het niet verlenen van uitstel, zodat dit afzonderlijk geen grond tot wraking kan vormen. Bovendien had verzoekster, dan wel Loonstein, voor vervanging kunnen zorgdragen.
5.5.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken dat de bij verzoekster bestaande vrees dat de voorzieningenrechter ten aanzien van haar vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is.
5.6.
Dit alles leidt ertoe dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
5.7.
De voorzieningenrechter heeft de wrakingskamer in overweging gegeven om, op grond van artikel 39, vierde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster, indien dat opnieuw ten doel heeft een procedure op te houden, niet in behandeling wordt genomen. De wrakingskamer ziet hiertoe nog geen aanleiding.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met zaak-/rolnr.: 32105634 VV EXPL 14-62 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 15 juli 2014, door mr. T. Peters, voorzitter,
mr. E.J.G. Eijssen-Vruwink en mr. M. Breeman, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.