2.4.Tijdens de bezwaarfase is de volgende, voor zover hier relevant, correspondentie gevoerd:
2.4.1.Een brief van de inspecteur van 9 maart 2010 waarin een berekening van het vastgestelde inkomen over 2004 wordt gegeven. De brief vermeldt ook dat belanghebbende geen aangifte over 2004 heeft gedaan.
2.4.2.Een brief van de inspecteur van 8 april 2010 aan de gemachtigde waarin onder meer en voor zover hier van belang het volgende is vermeld:
“1. Uit de specificatie blijkt dat er een ontbrekende geldstroom ten behoeve van de nieuwbouw [adres 1] te [woonplaats] van een bedrag van € 461.195 is. Een inkomensbron is mij niet bekend, omdat er geen aangifte is gedaan c.q. niet om uitreiking van een aangiftebiljet is verzocht.a. Ik verzoek u mij aan te geven op welke wijze dit bedrag van € 461.195 door uw cliënt is gefinancierd.
b. Ligt aan de financiering van dit bedrag een inkomensbron ten grondslag?
2. Ter zake van de aankoop [adres 2]/[adres 3] te [woonplaats] verzoek ik u aan te geven op welke wijze de aankoop door uw cliënt is gefinancierd.
3. Op welke wijze is het levensonderhoud en de inrichting van de woning aan [adres 1] te [woonplaats] door uw cliënt gefinancierd?
Ik verzoek u deze vragenvóór 14 mei 2010te beantwoorden. In verband met een zorgvuldige heroverweging heb ik deze informatie nodig. Ik wil u in dit kader ook wijzen op hetgeen is bepaald in art. 47, lid 1, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
U heeft aangegeven dat u (in dit stadium) afziet nadere gronden aan te geven. Ik zal de beslistermijn dan ook opschorten tot de datum waarop ik de nadere gronden wel van u heb ontvangen. (…)”
2.4.3.Een brief van de gemachtigde van 10 mei 2010 waarin, voor zover hier van belang, als volgt op de onder 2.4.2. genoemde vragen van de inspecteur wordt geantwoord:
“1. (…) De vraag, die in twee onderdelen uiteen valt, bevat echter een drogredenering. Deze veronderstelt immers dat de ontbrekende geldstroom bestaat en voorts dat deze € 461.195 bedraagt, quod non. Op basis van hetgeen mij is verteld ga ik er van uit dat er in het geheel geen ontbrekende geldstroom is, laat staan dat deze financiering behoeft en/of verklaard moet worden met een inkomensbron. Afgezien van de stelpost ten behoeve van levensonderhoud 2003, die uit haar aard nimmer in 2004 kan zijn gefinancierd, is de ontbrekende geldstroom louter gebaseerd op de vermeende bouwkosten van [adres 1]. Naar ik begrijp heeft de verbouwing maar liefst tot 2009 geduurd, zodat de bouwkosten in ieder geval over een veel langere periode moet worden gespreid. Voorst is veel, zo niet alles, zelf gedaan, zodat de waardevermeerdering met name gezocht moet worden in eigen arbeid, dan wel de arbeid van (charitatieve) vrienden en kennissen. Tot slot, maar zeker niet limitatief, gaat cliënt, op basis van herinnering, er van uit dat de opbrengst van de [adres 4] te [plaats Y] hoger is dan u becijferd waarmee eveneens een deel van de bouwkosten is gedekt. Al met al meen ik derhalve dat er onvoldoende aanleiding is om te veronderstellen dat er een ontbrekende geldstroom is, laat staan dat het vermoeden daartoe kan worden onderbouwd met feitelijke, zich in het dossier bevindende stukken.
2. (…). Indien uw vraag mede ziet op het geven van een verklaring voor de financiering van deze meerwaarde, verzoek ik u mij uw gedachtegang te dien aanzien nader te duiden, nu ik niet goed begrijp waarom deze vermogensvermeerdering naar uw opvatting uit inkomen verklaard zou moeten worden.
3. (…) Naar ik belanghebbende begrijp komt het leeuwendeel van de inrichting van [adres 1], zoals vaker het geval is bij verhuizingen, uit de [adres 4] en behoeft derhalve geen verklaring, noch financiering. Voorts kon het normale levensonderhoud in 2004 worden betaald uit het bij u bekende salaris van [partner]. De door u genoemde stelpost van € 60.000 lijkt mij overigens aan de extreem hoge kant.
Ik ga er van uit uw vragen hiermee deugdelijk te hebben beantwoord.”
2.4.4.Een brief van de inspecteur van 8 juni 2010 waarbij een door de inspecteur aan de hand van bankafschriften van belanghebbende en zijn partner opgemaakte vermogensvergelijking met bijbehorende specificaties is gevoegd.
2.4.5.Een brief van de inspecteur van 2 december 2010 waarin een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2005 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 242.996 wordt aangekondigd.
2.4.6.De gemachtigde maakt bij brief van 24 december 2010 bezwaar tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2005. In dat bezwaarschrift is voor zover hier van belang het volgende vermeld:
“Zoals moge blijken uit de correspondentie gevoerd met betrekking tot het jaar 2004 ontkent belanghebbende inkomen te hebben genoten dat hij niet heeft verantwoord, althans tot de hoogte als door de Belastingdienst berekend en meent hij bovendien voor eventueel ontbrekend inkomen een voorziening te mogen treffen op grond van het feit dat het openbaar ministerie heeft aangekondigd een ontnemingsvordering in te zullen stellen. De voorziening is naar zijn aard minst genomen te stellen op het bedrag dat thans wordt bijgeteld. (…)
Gelet op de aanhouding van het bezwaarschrift met betrekking tot de IB 2004 komt het mij praktisch voor ook deze bezwaarprocedure op dezelfde gronden, onder dezelfde voorwaarden, en tot dezelfde termijn aan te houden.”
2.4.7.De inspecteur heeft op 22 juni 2011 uitspraak gedaan op het bezwaar van de partner van belanghebbende met betrekking tot de aan haar opgelegde navorderingsaanslag over 2004.
2.4.8.Een brief van de inspecteur van 21 oktober 2011 waarin voor zover van belang het volgende is vermeld:
“Ondanks dat u akkoord gaat met termijnoverschrijding gaan wij toch over tot aanslagregeling daar termijnverlenging buiten de wettelijke termijnen niet mogelijk is voor een eventuele op te leggen administratieve sanctie.
Nu duidelijk is geworden dat ufiscaalover deze jaren niet strafrechtelijk vervolgd wordt bestaat de mogelijkheid voor het opleggen van een administratieve sanctie.
Naar aanleiding van gegevens uit een lopend onderzoek door justitie en de bij de belastingdienst bekend zijnde gegevens verzoeken wij u onderstaande vragen te beantwoorden.
Door de Belastingdienst is over de jaren 2004 t/m 2009 een vermogensvergelijking opgesteld waaruit gebleken is dat over deze jaren de volgende inkomsten of vermogensbestanddelen ontbreken
2004 € 636 256
2005 € 242 996
2006 € 166 229
2007 € 146 672
2008 € 681 940
2009 € 62 992
De mogelijkheid bestaat dat deze cijfers enigszins afwijken van eerder bekend gemaakte cijfers daar door de Belastingdienst in de loop van het onderzoek getracht is om zo een zuiver mogelijk beeld te verkrijgen.
Een kopie van de opgemaakte vermogensvergelijking is als bijlage toegevoegd.
Hierbij verzoeken wij u aan te geven of er nog andere vermogensbestanddelen in deze periode zijn geweest waarmee ten onrechte geen rekening gehouden is. Dit kunnen zowel bezittingen als schulden zijn.
Tevens verzoeken wij u aan te geven welke inkomsten u en uw partner genoten hebben die de ontbrekende bedragen kunnen verklaren. Dit kunnen zowel belaste als onbelaste inkomsten betreffen.
Gelieve per jaar aan te geven welke inkomsten dit betreffen, hoe hoog deze inkomsten zijn en bij wie deze inkomsten opgekomen zijn (oftewel wie heeft deze inkomsten genoten?)
Gelieve tevens aan te geven van wie de inkomsten genoten zijn en welke tegenprestatie door u hiervoor geleverd is.
Deze vragen worden aan u gesteld daar deze van belang zijn voor uw eigen belastingheffing.
U bent op grond van artikel 47 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) verplicht deze informatie te verstrekken.
De beantwoording van bovenstaande vragen is momenteel met name van belang voor de jaren 2006 t/m 2008 daar deze termijnen dreigen te verlopen.
Uw antwoorden ten aanzien van de jaren 2006 t/m 2008 zien wij graag binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief tegemoet.
De beantwoording van de vragen ten aanzien van de overige jaren zien wij graag binnen 1 maand na dagtekening van deze brief tegemoet.”
2.4.9.De gemachtigde heeft bij brief van 28 oktober 2011 op voornoemde brief van de inspecteur gereageerd. Zakelijk weergegeven houdt de reactie in dat belanghebbende van mening is dat de reeds eerder gestelde vragen afdoende zijn beantwoord en dat de inspecteur uit hoofde van het strafrechtelijk onderzoek al over voldoende gegevens beschikt.
2.4.10.De gemachtigde heeft de inspecteur bij brief van 18 oktober 2012 verzocht uitspraak te doen op alle lopende bezwaarschriften van belanghebbende. De gemachtigde heeft de inspecteur daarvoor een termijn van 4 weken gegeven.
2.4.11.De inspecteur reageert daarop in zijn brief van 22 oktober 2012 onder meer en voor zover hier van belang als volgt:
“Aanvullende vragen ter behandeling van het bezwaar
Om tot een gedegen besluitvorming in de bezwaarfase te komen heb ik nog een aantal vragen. Tijdens de zitting op 28 september 2012 inzake de procedures IB 2004 en 2005 van [partner], eerdere correspondentie en ons telefonisch contact is door u namens cliënten verklaard dat indien er sprake zou zijn van niet aangegeven inkomsten deze in ieder geval niet bij [partner] zijn opgekomen maar bij belanghebbende. In het Rapport inzake eenvoudige kasopstelling [belanghebbende] en [partner] met nummer [nummer] pag. 38 lees ik de volgende verklaringen van belanghebbende:
“Ik handelde vanaf 2004 in horloges, boten, auto’s e.d. Jullie kunnen dit allemaal nalezen in de tapgesprekken.”.
“Ik heb geld verdiend en ik heb dat niet opgegeven en dat geld is inderdaad in het huis gegaan. Ik weet niet hoeveel geld in het huis (opmerking verbalisant; [adres 1] te [woonplaats]) is gegaan.”
1. Staaft bovenstaande de conclusie dat dit (de handel in horloges, boten, auto’s ed.) de bron van inkomen is geweest?
2. Zo ja, tot welke bedragen?
3. Heeft belanghebbende in dat geval als administratieplichtige op grond van artikel 52 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR), aantekening gehouden van al hetgeen zijn activiteiten aangingen.
4. Zo nee, kan belanghebbende dan anderszins de bewijzen leveren dat hij met betreffende activiteiten inkomsten heeft genoten en tot welke bedragen?
5. Indien de handel zoals bovengenoemd niet de bron van inkomen was, wat is dan de bron geweest?
Ik verzoek belanghebbende op basis van artikel 47 AWR bovengenoemde vragen te beantwoorden en daarmee inlichtingen te verschaffen welke voor de belastingheffing van belang zijn. Indien administratie over de inkomsten aanwezig is dan verzoek ik belanghebbende deze voor inzage beschikbaar te houden.”
2.4.12.De gemachtigde heeft bij brief van 6 november 2013 voornoemde vragen als volgt beantwoord:
“1. Het is niet aan mij om conclusies te staven;
2. Vraag 1 heb ik niet bevestigend beantwoord;
3. Vraag 3 veronderstelt eveneens een bevestigend antwoord op vraag 1;
4. Vraag 4 veronderstelt een ontkennend antwoord op vraag 1. Vraag 1 is ook niet ontkennend beantwoord;
5. Cliënt begrijpt de strekking van de vraag niet. Overigens is het antwoord niet van belang voor de heffing.