In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van een informatiebeschikking die door de inspecteur van de Belastingdienst was vastgesteld. De belanghebbende, [X], wonende te [Z], had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, die was genomen op basis van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De inspecteur had de informatiebeschikking vastgesteld omdat de belanghebbende niet had voldaan aan zijn verplichtingen om informatie te verstrekken over een bankrekening in Zwitserland. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
Het Hof heeft vastgesteld dat de inspecteur de informatiebeschikking rechtmatig had genomen. De belanghebbende had niet de gevraagde informatie verstrekt, ondanks herhaalde verzoeken van de inspecteur. Het Hof oordeelde dat de inspecteur bevoegd was om de informatie te vragen en dat de belanghebbende op grond van artikel 47 van de AWR verplicht was om deze informatie te verstrekken. Het Hof heeft ook overwogen dat de verzoeken van de inspecteur niet onterecht waren, aangezien de informatie van belang kon zijn voor de belastingheffing van de belanghebbende.
Tijdens de zitting heeft de belanghebbende verzocht om getuigen te horen, maar het Hof oordeelde dat het horen van deze getuigen niet zinvol was. De inspecteur had geen misbruik van bevoegdheid gemaakt en de informatiebeschikking was rechtmatig. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De kostenveroordeling werd afgewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de kosten.