4.3Kinderbijdrage;
4.3.1De rechtbank stelt voorop dat de man op 12 december 2012 is hertrouwd en dat uit dit huwelijk op [geboortedatum] een thans nog minderjarige zoon, [derde kind], is geboren, voor wie de man (eveneens) onderhoudsplichtig is. Voorts staat vast dat de huidige echtgenote van de man op dit moment in verwachting is van het vierde kind van de man. Dit kind wordt naar verwachting begin december 2014 geboren. Het vorenstaande betekent dat onderscheid dient te worden gemaakt tussen twee perioden, namelijk de periode tot de (levend) geboorte van het vierde kind van de man en de periode vanaf het moment van (levend) geboorte van dit kind. De rechtbank zal vanuit proceseconomische overwegingen eerst de kinderbijdrage ten behoeve van [eerste kind] en [tweede kind] voor de periode tot de (levend) geboorte van het vierde kind van de man berekenen en vervolgens de kinderbijdrage voor de periode vanaf de (levend) geboorte van het vierde kind van de man.
Periode tot de (levend) geboorte van het vierde kind van de man
4.3.2Nu beide partijen kennelijk een herbeoordeling van de kinderbijdrage met ingang van 1 november 2013 willen en wel op basis van dezelfde wijzigingsgrond, namelijk de geboorte van het derde kind van de man, de minderjarige [derde kind], acht de rechtbank het redelijk om die datum als uitgangspunt van een eventuele wijzing van de kinderbijdrage ten aanzien van [eerste kind] en [tweede kind] te hanteren. De rechtbank zal derhalve hierna de kinderbijdrage met ingang van 1 november 2013 opnieuw beoordelen. Zij merkt in dit verband op dat zij de hierna te berekenen kinderbijdrage zal beoordelen ten opzichte van de huidige door de man - conform de tussen partijen bij aanvullend ouderschapsplan van 25 juni 2013 gemaakte afspraken - te betalen totale bijdrage van € 259,26 per maand (€ 129,63 per kind per maand). Naar het oordeel van de rechtbank dient immers de tussen partijen overeengekomen extra bijdrage van
€ 104,= per maand als kinderbijdrage te worden aangemerkt, nu dit bedrag ziet op de omgangskosten die destijds in de procedure in 2009 in het kader van de vaststelling van de kinderbijdrage ten laste van de draagkracht van de man zijn gebracht en de man die kosten thans in verband met het ontbreken van het contact met zijn kinderen alsnog rechtstreeks aan de vrouw voldoet. Bij een eventuele hierna vast te stellen wijziging van de kinderbijdrage komt de door de man te betalen extra bijdrage van € 104,= per maand dus (ook) te vervallen.
4.3.3De man is in de periode 1 november 2013 tot het moment van de geboorte van zijn vierde kind zowel onderhoudsplichtig jegens [eerste kind] en [tweede kind] als jegens [derde kind]. Nu een eventueel aantoonbaar verschil in behoefte tussen de minderjarigen [eerste kind] en [tweede kind] enerzijds en de minderjarige [derde kind] anderzijds van belang is voor de verdeling van de draagkracht, zal de rechtbank hierna de behoefte van alle drie de minderjarigen in genoemde periode vaststellen.
4.3.4Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de minderjarigen [eerste kind] en [tweede kind] in onderhavige periode € 248,= per kind per maand bedraagt. Hierop dient het kindgebonden budget waarvoor de vrouw in aanmerking kwam in 2013 van € 83,= per kind per maand in mindering te worden gebracht, zodat het totale aandeel in de kosten van de minderjarigen [eerste kind] en [tweede kind] wordt vastgesteld op € 165,= per kind per maand.
4.3.5Ter bepaling van de behoefte van de minderjarige [derde kind] hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen. Voor de vaststelling van de behoefte van [derde kind] in onderhavige periode is het uitgangspunt het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBI) van de man en zijn echtgenote in 2013.
Niet in geschil is dat het NBI van de man € 1.992,= per maand bedroeg en het NBI van zijn echtgenote € 1.927,= per maand. Dit brengt het netto gezinsinkomen van de man en zijn huidige echtgenote op € 3.919,= per maand. Hierop strekt nog in mindering de destijds
- conform de op dat moment tussen partijen geldende afspraak - feitelijk door de man betaalde kinderbijdrage (inclusief de extra bijdrage van € 104,= per maand) ten behoeve van [eerste kind] en [tweede kind] van totaal € 259,26 per maand, nu dit bedrag niet ten goede is gekomen aan de minderjarige [derde kind]. Aldus becijfert de rechtbank het in dit kader relevante NBI van de man en zijn echtgenote op - afgerond - € 3.660,= per maand.
De man en zijn echtgenote maken geen aanspraak op kindgebonden budget.
Dit gegeven, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarige [derde kind] toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (uitgaande van de tabellen 2013-2 en een gezin met één kind), levert een behoefte op van € 562,= per maand in 2013. Nu de man en zijn echtgenote niet in aanmerking komen voor kindgebonden budget is hun aandeel in de kosten van de minderjarige [derde kind] gelijk aan voornoemd bedrag.
Draagkracht(vergelijking) onderhoudsplichtigen;
4.3.6Beoordeeld dient te worden in welke verhouding het eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen [eerste kind] en [tweede kind] tussen de onderhoudsplichtigen moet worden verdeeld. De rechtbank volgt in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het eigen aandeel kosten van kinderen tussen alle onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht. Daartoe dient eerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van ieder van de onderhoudsplichtigen te worden bepaald. Het bedrag aan draagkracht wordt, overeenkomstig de tarieven van het jaar 2013, bij inkomens vanaf
€ 1.500,= per maand vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI +
€ 850,=)]. Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, wordt de draagkracht met dit bedrag verhoogd. Per 1 januari 2015 vervalt het fiscaal voordeel. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.500,= per maand) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
De rechtbank merkt op dat zij, anders dan de man, de nieuwe partner van de vrouw niet als onderhoudsplichtige jegens de minderjarigen [eerste kind] en [tweede kind] aanmerkt. Door de vrouw is voldoende aannemelijk gemaakt dat zij niet met haar partner samenwoont, zodat er alleen al om die reden geen onderhoudsverplichting aan de zijde van de partner van de vrouw kan worden aangenomen. Aldus zijn er slechts twee onderhoudsplichtigen jegens de minderjarigen [eerste kind] en [tweede kind], namelijk de man en de vrouw.
4.3.7Niet in geschil is dat het NBI van de man in 2013 € 1.992,= per maand bedroeg. De man heeft ter zitting ermee ingestemd dat voor wat betreft het NBI van de vrouw, conform haar eigen berekening, wordt uitgegaan van een bedrag ter hoogte van € 1.292,= per maand. Hij heeft daarbij wel opgemerkt dat van de vrouw wordt verwacht dat zij zich vanaf nu meer inspanningen zal getroosten om meer inkomsten te verwerven.
4.3.8De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 381,= per maand, exclusief eventueel fiscaal voordeel voor de minderjarigen [eerste kind] en [tweede kind]. Berekend dient te worden welk deel van de draagkracht van de man beschikbaar is voor de minderjarigen [eerste kind] en [tweede kind], daarbij tevens rekening houdend met zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarige [derde kind]. De rechtbank zal voor de wijze van berekening de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 mei 2010 (LJN BM3532) tot uitgangspunt nemen.
Omdat de huidige echtgenote van de man eigen inkomsten heeft, dient allereerst het aandeel van de man in de totale behoefte van de minderjarige [derde kind] te worden berekend naar rato van zijn eigen draagkracht en de draagkracht van zijn echtgenote. Daarvoor is, naast de draagkracht van de man, de draagkracht van zijn echtgenote van belang. De draagkracht van de echtgenote van de man becijfert de rechtbank, uitgaande van een NBI van € 1.927,= per maand dat tussen partijen niet in geschil is, aan de hand van de formule op € 349,= per maand. Vervolgens dient de navolgende formule te worden gehanteerd: de draagkracht van de man gedeeld door de totale draagkracht van de man en zijn echtgenote tezamen, vermenigvuldigd met de behoefte van de minderjarige [derde kind]. Aldus bedraagt het aandeel van de man in de behoefte van de minderjarige [derde kind]: € 381 / (€ 381 + € 349) x € 562 = € 293,= per maand. Van de behoefte van de minderjarige [derde kind] komt derhalve in beginsel een bedrag van € 293,= per maand voor rekening van de man.
Vervolgens kan worden berekend welke draagkracht de man beschikbaar heeft voor de minderjarigen [eerste kind] en [tweede kind], rekening houdend met het aandeel van de man in de behoefte van de minderjarige [derde kind]. Daarvoor hanteert de rechtbank de formule: behoefte [eerste kind] en [tweede kind] gedeeld door het totale aandeel van de man in de behoefte van alle drie de minderjarigen, vermenigvuldigd met de draagkracht van de man. De beschikbare draagkracht van de man voor de minderjarigen [eerste kind] en [tweede kind] bedraagt alsdan:
€ 330 / (€ 330 + € 293) x € 381 = € 202,= per maand, oftewel € 101,= per kind per maand. De man kan bij deze draagkracht geen aanspraak maken op fiscaal voordeel.
De draagkracht van de vrouw is volgens de tabel € 75,= per maand, oftewel € 37,50 per kind per maand. De vrouw is enkel onderhoudsplichtig jegens [eerste kind] en [tweede kind], zodat haar beschikbare draagkracht voor deze minderjarigen gelijk is aan voornoemd bedrag.
4.2.9Vervolgens dient te worden berekend hoe de beschikbare draagkracht van beide ouders dient te worden verdeeld tussen de ouders. Nu de totale draagkracht van de ouders de totale behoefte van de minderjarigen [eerste kind] en [tweede kind] niet overstijgt, kan een draagkrachtvergelijking echter achterwege blijven.
4.2.10De man heeft tot slot verzocht rekening te houden met een zorgkorting van 15%.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
De rechtbank zal, nu er op basis van de bij deze beschikking vast te leggen zorgregeling tussen de man en de minderjarigen in beginsel geen, doch vooralsnog zeker niet op structurele basis, omgangscontacten zullen plaatsvinden, geen zorgkorting toepassen.
De man dient derhalve per 1 november 2013 met een bedrag van € 101,= per kind per maand bij te dragen in de kosten van de minderjarigen [eerste kind] en [tweede kind]. Nu deze bijdrage lager is gelegen dat de huidige door de man, op basis van de door partijen op 25 juni 2013 in het aanvullende ouderschapsplan gemaakte afspraken, te betalen bijdrage van totaal € 259,26 per maand (€ 129,63 per kind per maand), zal de rechtbank de kinderbijdrage in voornoemde zin met ingang van 1 november 2013 wijzigen.
Periode vanaf de (levend) geboorte van het vierde kind van de man
4.2.11Vanaf de (levend) geboorte van het vierde kind van de man, hetgeen naar verwachting begin december 2014 zal zijn, is hij onderhoudsplichtig jegens vier kinderen. Dit betekent niet alleen dat de behoefte van het vierde kind dient te worden vastgesteld, maar ook dat dit gevolgen heeft voor de behoefte van de minderjarige [derde kind], nu [derde kind] alsdan deel zal uitmaken van een gezin met twee kinderen. De rechtbank zal derhalve hierna de behoefte van alle minderjarigen (opnieuw) vaststellen voor de periode vanaf de (levend) geboorte van het vierde kind van de man.
4.2.13De rechtbank verwijst voor wat betreft de behoefte van [eerste kind] en [tweede kind] naar rechtsoverweging 4.3.4 van deze beschikking. Het totale aandeel van de ouders in de kosten van [eerste kind] en [tweede kind] bedraagt, na aftrek van het kindgebonden budget, € 165,= per kind per maand.
4.2.14Ter bepaling van de behoefte van de minderjarige [derde kind] en het nog ongeboren kind van de man en zijn echtgenote hanteert de rechtbank opnieuw de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen.
De rechtbank gaat opnieuw uit van een NBI van de man van € 1.992,= per maand en een NBI van zijn echtgenote van € 1.927,= per maand. Het netto gezinsinkomen van de man en zijn huidige echtgenote bedraagt derhalve opnieuw € 3.919,= per maand. Hierop strekt in onderhavige periode nog in mindering de door de man - conform de bij deze beschikking vanaf 1 november 2013 vast te stellen - kinderbijdrage ten behoeve van [eerste kind] en [tweede kind] van totaal € 202,= per maand, nu dit bedrag op het moment van de geboorte van het vierde kind van de man omstreeks december 2014 niet ten goede komt aan de minderjarige [derde kind] en het vierde kind van de man. Aldus becijfert de het in dit kader relevante NBI van de man en zijn echtgenote op - afgerond - € 3.717,= per maand.
De man en zijn echtgenote maken ook dan geen aanspraak op kindgebonden budget.
Dit gegeven, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarige [derde kind] en het nog ongeboren kind toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (uitgaande van de tabellen 2014-2 en een gezin met twee kinderen), levert een behoefte op van € 870,= per maand voor twee kinderen, derhalve € 435,= per kind per maand. Nu de man en zijn echtgenote niet in aanmerking komen voor kindgebonden budget is hun aandeel in de kosten van de minderjarige [derde kind] en het nog ongeboren kind gelijk aan voornoemd bedrag van € 435,= per kind per maand.
Draagkracht(vergelijking) onderhoudsplichtigen;
4.2.15Voor de beoordeling in welke verhouding het eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen [eerste kind] en [tweede kind] in de periode vanaf de geboorte van het vierde kind van de man tussen de onderhoudsplichtigen moet worden verdeeld, volgt de rechtbank opnieuw de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het eigen aandeel kosten van kinderen tussen alle onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht. Per 1 januari 2014 wordt het bedrag aan draagkracht bij inkomens vanaf € 1.500,= per maand vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 860,=)]. Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, wordt de draagkracht met dit bedrag verhoogd. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.500,= per maand) zijn ook in 2014 vaste bedragen per categorie van toepassing.
De rechtbank merkt ook nu, onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.3.6 van deze beschikking, de huidige partner van de man niet als onderhoudsplichtige jegens de minderjarigen [eerste kind] en [tweede kind] aan.
4.3.16De rechtbank gaat aan de zijde van de man opnieuw uit van een NBI van € 1.992,= per maand en aan de zijde van de vrouw van een NBI van € 1.292,= per maand.
4.3.17De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 374,= per maand, exclusief eventueel fiscaal voordeel voor de minderjarigen [eerste kind] en [tweede kind]. Wederom dient te worden berekend welk deel van de draagkracht van de man beschikbaar is voor de minderjarigen [eerste kind] en [tweede kind], ditmaal rekening houdend met zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarige [derde kind] en met het nog ongeboren vierde kind van de man.
Ook nu dient eerst het aandeel van de man in de totale behoefte van de minderjarige [derde kind] en het nog ongeboren kind van de man en zijn echtgenote te worden berekend naar rato van zijn eigen draagkracht en de draagkracht van zijn echtgenote. Wederom is, naast de draagkracht van de man, de draagkracht van zijn echtgenote van belang. De rechtbank gaat daarbij voor de echtgenote van de man opnieuw uit van een NBI van € 1.927,= per maand. De daarbij behorende draagkracht in 2014 is € 342,= per maand. Vervolgens dient opnieuw de navolgende formule te worden gehanteerd: de draagkracht van de man gedeeld door de totale draagkracht van de man en zijn echtgenote tezamen, vermenigvuldigd met de behoefte van de minderjarige [derde kind] en het nog ongeboren kind. Nu de totale draagkracht van de man en zijn echtgenote de totale behoefte van de minderjarige [derde kind] en het nog ongeboren kind niet overstijgt, is vergelijking tussen de draagkracht van de man en zijn echtgenote niet aan de orde. De man dient in beginsel tot zijn maximale draagkracht van € 374,= per maand bij te dragen in de behoefte van de minderjarige [derde kind] en het nog ongeboren kind.
Vervolgens kan opnieuw worden berekend welke draagkracht de man beschikbaar heeft voor de minderjarigen [eerste kind] en [tweede kind], ditmaal rekening houdend met het aandeel van de man in de behoefte van de minderjarige [derde kind] en het nog ongeboren kind. Daarvoor hanteert wederom de rechtbank de formule: behoefte [eerste kind] en [tweede kind] gedeeld door het totale aandeel van de man in de behoefte van alle vier de minderjarigen, vermenigvuldigd met de draagkracht van de man. De beschikbare draagkracht van de man voor de minderjarigen [eerste kind] en [tweede kind] in deze periode bedraagt alsdan: € 330 / (€ 330 + € 374) x € 374 = € 175,= per maand, oftewel € 87,50 per kind per maand. De man kan ook nu geen aanspraak maken op fiscaal voordeel.
De draagkracht van de vrouw is volgens de tabel van 2014 € 65,= per maand, oftewel
€ 32,50 per kind per maand. De vrouw is ook in deze periode enkel onderhoudsplichtig jegens [eerste kind] en [tweede kind], zodat haar beschikbare draagkracht voor deze minderjarigen gelijk is aan voornoemd bedrag.
4.3.18Vervolgens dient ook nu te worden berekend hoe de beschikbare draagkracht van beide ouders dient te worden verdeeld tussen de ouders. Ook in onderhavige periode overstijgt de totale draagkracht van de ouders de totale behoefte van de minderjarigen [eerste kind] en [tweede kind] niet, zodat ook nu een draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven.
4.3.19De rechtbank zal, onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.2.10 van deze beschikking, ook voor onderhavige periode geen rekening houden met een zorgkorting.
De man dient derhalve vanaf het moment van de (levend) geboorte van zijn vierde kind met een bedrag van € 87,50 per kind per maand bij te dragen in de kosten van de minderjarigen [eerste kind] en [tweede kind]. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.